De geboorte van een geest
(1974)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
negen uuren (wanneer de Heeren van de regeringe gewoon zyn boven te komen) was ze gepropt met menschen, van welke een party ruigt van vremde bootsgezellen en loskoppen, die in dit wintersaizoen meest aan land waren, geen klein deel uitmaakte, en de eerste baldadigheid begonnen heeft. De overige soldaten waren ook ter gezetten stonde op hunne aangewese plaatsen, een compagnie op de hoofd-wagt, een voor 't Aalmoesseniershuis, en de verdere compagnien aan de poorten geposteerd. Nu was de gansche stad vol krioel, en de ongebondene menigte seer sterk aangegroeid, zoo uit het Noordsche Bos, als van elders om her, mannen en wyven, jongens en meissens, dragende voor haar geweer puthaken, luiwagens en beezems: andere hadden schorteldoeken, aan stokken gebonden, voor vaandels, biervaten en botertonnetjes tot trommels, op welke zy met telhouten de marsch sloegen, en als volk wervende, andere by haar nodigden. Van dit groot getal droegen eenige op hunne schouderen een schaafbank, daar de klampen uitgebroken waren, en een manspersoon, die zig quansuis geliet, als of hy dood was, daar in leggende. De dragers wierden, als by form eener begraaffenisse, van diergelyke gasten gevolgt, tot by de soldaten, die voor het Aalmoesseniershuis stonden, en hen niet verder wilden laten voortgaan. Daar geraakte de schaafbank op de straat, en de karel sprong 'er uit. Zulke en andere bespottelyke vertooningen van begraaffenissen waren aan verscheide oorden van de stad te zien: self op de Dam, en omtrent het Stadhuis, tegen 't welke sommige stoutaars schampere kladbrieven hadden aangeplakt, met opschrift, dat het te huur stond, en met den eersten klaar was, om daar in te varen.
Het gepeupel, met een groot getal der vorensgemelde zwervers, die van den Dam quamen, gesterkt zynde, viel na een korte raadpleging met steenen op de soldaten aan. Een wyf met een hoepel om 't lyf, en een stok op de schouder, moedigde de werpers; | |
[pagina 126]
| |
Het plunderen van het huis van A.M. van Arssen.
| |
[pagina 127]
| |
en het krygsvolk bleef in een goed postuer met gevelde pieken dezen hagelbuy van steenera omtrent een half uur uitharden, terwyl vensters en deuren overal rondom toegeklapt wierden, niet zonder een groote verslagentheid der gebueren; en een groot geschreeuw van sla dood die honden, val aan, houd stand &c. tot dat'er eindelyk bevel gegeven wierd, van aan te leggen. De officieren waarschuwden een ygelyk te vertrekken, wenkten en wuifden op dat de gene die daar niets te doen hadden, geen gevaar zouden loopen; en daar mede wierd vyer gegeven, 't welk men vermoed alleenlyk met loos kruid geschied te zyn, om dat'er deze eerste schoten geen gequetsten bespeurd wierden. Jan hagel, op het zien aanleggen, een weinig ter zyde geweken, word nu stouter toen niemand gewond was, valt aan, en brengt de voorste troep soldaten op de loop: andere dringen tegen het geweer in, zoo dat de soldaten zig ten deele na de Leidse poort, ten deele in het Aalmoesseniershuis met de vlucht salueerden, veel van hun geweer op de straat achterlatende, 't welk aan stukken gebroken, en in 't water geworpen wierd, na dat eenige alvorens zelfs daar mede waren afgerost.
Flux op dit ruim baan maken rukken de oproerige een lantaarnpaal uit de aarde, en bonzen daar mede des Heeren Boreels deur op, te gelyk in die razerny met geheele rotten in huis dringende. In het benedenhuis gekomen schonden en verbraken zy zeer veel kostelykheden, zilverwerk, porcelein, en weitse spiegels welker een tot een hoogen waardy gerekend, op de leuning van de stoep aan gruzelementen wierd geslagen. De behangsels kerfden zij van boven tot beneden met messen en verscheurden deselve soo verre zij konden. Schilderyen en ander fraay huisraad smeten zy ten vensteren uit, van daar wierd het in 't water geworpen, met het porcelein, dat twee wyven, op de kant van de burgwal staande, soo 't nog niet genoeg verbroken was, eerst tot scherven maakten; de rest wierd op de straat verpletterd en vertreén, en eenige jongens visten stukken en brokken van lysten en andere houtwaren uit het water, die zy aan nieuwsgierige kykers te koop | |
[pagina 128]
| |
veilden, en dewelke voor klein geld als reliquien ter gedagtenisse gekogt wierden... Men zag wel haast het water in de graft vol lywaat, kleederen, bossen lonten, pieken, en vaten,de boomera schenen van het dons en de vederen, uit de opengesneede beddeus gevlogen, als met sneeu bezet... Zy verwoesten niet alleen alles wat in het huis voor handen was, maar ook het gebouw zelf stond hunnen wreedheid ten doele. Zy sloopten de binnenste timmeraadje, hakten en beukten eenige kostelijke Italiaansche vloeren te mortel: het geschilderde panneelwerk, uit de zolderingen gerukt, wierd verbrijzeld als rag, ja het sekreet zelf niet gespaard, maar tot de grond toe afgebroken... andere van de baldadige hadden de wyn en het bier door de kelder laten lopen, en men zag natgierige wyven als dolle Bachanten de vogt uit hare pantoffeles zuipen... |
|