De geboorte van een geest
(1974)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd[VIII]Welke bevolking woonde nu binnen de muren van Amsterdam? - Een algemene volkstelling is onder Republiek nimmer gehouden, maar er zijn enkele gegevens... / Tussen 1578 en 1612 vond een snelle aanwas plaats. Voor 1585 kon de bevolking op 30.000 zielen gesteld worden, maar in 1510 werd door de venetiaanse gezant Contari het getal inwoners van Amsterdam reeds geschat op 50.000. Dit getal is waarschijnlijk te laag genomen. Althans toen de 19de november 1622 een telling der bevolking werd gehouden voor ‘de opschrijvinge van 't hooftgelt’, bleek het dat Amsterdam bijna 100.000 zielen kende, welk getal zelfs met bijtelling van hen die buiten de poorten woonden steeg tot 105.000 zielen of ‘hoofden’. Na 1630 is de bevolking onder de oude Republiek niet weer ge- | |
[pagina 83]
| |
teld. Maar er zijn min of meer aannemelijke ramingen. In 1632 werden weer de huizen geteld: 14.440 in de stad, 1.122 in de voorsteden. Een niet al te onwaarschijnlijke berekening brengt het bevolkingsgetal dan op 125.000. Daarvan uitgaande en rekening houdende zowel met de natuurlijke aanwas als met de uitbreiding van Amsterdam kan men aannemelijk maken dat de bevolking in 1642 kan worden gesteld op 145.000, in 1652 op ruim 170.000, in 1662 op omstreeks 200.000, op welk getal de engelse gezant haar ook schatte. / Stellig was dit Amsterdam een der meest kapitaalkrachtige steden der toenmalige wereld. Het kohier van de tweehonderdste penning van 1631 geeft aan hoe hoog in dat jaar de vermogens der Amsterdammers door de regering werden geschat. (Er zijn echter gegevens die het hoogstwaarschijnlijk, ja zeker maken, dat de taxatie niet meer dan een minimum is geweest en dat wij de werkelijke vermogens gerust vrij wat hoger kunnen stellen.) In het kohier werden ruim 4.000 personen aangeslagen die een vermogen van meer dan duizend gulden bezaten; hun gezamenlijk vermogen beliep 63 miljoen. Wanneer wij verder nagaan hoe dat bezit onder de genoemde 4.000 burgers was verdeeld, dan blijkt dat meer dan 3.000 werden geschat op een inkomen van minder dan f 20.000. De overigen, de keurbende der Amsterdamse gegoeden, vormen nog een groep van 913 man. Van deze groep gaat al dadelijk het grootste deel, niet minder dan 569 af met een vermogen van f 20.000 tot f 50.000. In een kleinere, maar nog vrij grote klasse bezaten 232 personen een fortuin van f 50.000 tot f 100.000. Dan volgen 57 Amsterdammers met een vermogen tussen f 100.000 en f 150.000 en 19 burgers met een bezit van f 150.000 tot f 200.000. Helemaal aan de spits verschijnen 12 Amsterdammers met een vermogen tussen f 200.000 en f 250.000, 3 met een fortuin van f 250.000 tot f 300.000, 6 met f 300.000 tot f 400.000, 2 met meer dan f 400.000 en eindelijk een enkeling, de rijkste man van Amsterdam, met een vermogen van een half miljoen. | |
[pagina 84]
| |
Deze rijkste man van Amsterdam kennen wij zeer goed en hij interesseert ons ook nog in het bijzonder. Het is Jacob Poppen, de zoon van Jan Poppen, die op zoek naar fortuin in Amsterdam was gekomen en die nog in 1568 kantoorbediende was. Maar Jan Poppen begon weldra eigen zaken die floreerden; hij werd een vermogend man, bestuurder der Compagnie van Verre, bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. Zijn zoon Jacob komt in de regering, wordt schepen, vroedschap, burgemeester, bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. Hij stierf in 1624 en liet een vermogen van 920.000 gulden na. Zijn kapitaal was belegd in landerijen, obligatiën in de Oost-Indische Compagnie, onroerende panden in Amsterdam, rentebrieven, deposito's en scheepsparten.Ga naar voetnoot* |
|