De geboorte van een geest
(1974)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
ciaal karakter - (waarom niet eerder ervaren, in deze of andere vorm?) - een sterk vertraagde snelheid zonder de indruk van vertraging: een aangename en volstrekt natuurlijke, misschien wel de meest natuurlijke vorm van snelheid die het tot nu toe had ervaren. (Onjuist: alles was even natuurlijk geweest, zij het niet allemaal even aangenaam.) Voelt de vertakkingen plaatsgrijpen, van fors tot heel dun, duizendvoudig: de stuwkracht die ze gespleten had was dezelfde die nu door hem heentrok in éen lange trage, zich vertakkende stroom, die de knoppen uit de schors perste, elders in hem/aan hem de fijne bladeren ontvouwde en de reeds ontvouwde voedde een langgerekte simpele ervaring. Aandacht (uit gewoonte) naarbuiten gericht: de aard van iets kon alleen vastgesteld worden door vergelijking binnen zijn eigen relaties tot wat zich in zijn omgeving bevond (of waaruit het dacht dat het omringende bestond àls het zich liet denken (door hem): dit was een van de eerste dingen die het had vastgesteld, nadat het geleerd had iets zelfstandig vast te stellen. En dit ook maakte vrijwel alles gekompliceerd, niet zozeer door de aard van de meeste dingen zelf als wel door hun relaties. En nu (1/2-nu, 1/10-nu, 1/100-nu?): ervaren, waarnemen (langzaam, waziger), de trillingen duidend (letargies). Een fietsrijder scheert voorbij, nauwelijks meer dan een nog net herkenbare flits van verplaatste lucht (andere sneller op elkaar volgende flitsen waren helemaal niet meer herkenbaar), een in aanbouw zijnd huis schiet, afwisselend vloeiend en met kleine rukjes omhoog, de arbeiders als nijvere bijen erin en er omheen, de luchtzwaai van een vliegtuig boven zijn kruin van dakeinder naar dakeinder is te volgen, evenals de lintvormige aktiviteit tussen zijn wortels in de aarde; stil zittende vogels zijn vrij gemakkelijk te lokaliseren (niets is volledig stil, zelfs de aarde niet, noch de stenen die erop liggen, noch hetzelf), maar zodra ze beginnen te bewegen en te vliegen: zijn zij er niet meer. Dan richt zijn aandacht zich weer naarbinnen (1000-nu, 100-nu, | |
[pagina 77]
| |
10-nu, 1-nu later) / wordt onmiddellijk geboeid door en ingeschakeld in de razende aktiviteit die in hem heerst en die niet in tegenspraak is met de traagheid van zijn buitenervaringen, want niet vergeleken met aktiviteiten buiten hem: het opzuigen en omhoogstuwen en vertakken van het sap en de konstante drang hiertoe (waaraan hij voldeed), het driftige naarbuiten persen, het groeien en tenslotte de rusteloze aktiviteit in zijn bladgroen, moeiteloos vervuld, maar ook interesseloos: het doen op zichzelf was hem voldoende. / Dan even de schok, onrust (als uit een vóórbestaan): wat liet het met zich gebeuren? Daarna = vrijwel onmiddellijk erop geeft het zich weer gewonnen. Is, meer niet. Doend en niet doend tegelijk, willend zonder te willen, moeiteloos groeiend en levend en zonder enige drang zich te handhaven. Is. Zich ontspannend in de opwaartse stroom, hout wordend, vezels wordend, blad wordend. De bladeren zachtjes trillend op de wind. Een zwak plantaardig bewustzijn, een bewustzijn van hout en vocht en mineralen in het vocht, mensen, dieren en dingen niet meer dan bundels voorbij-ijlende trillingen, flitsen, wazen, onvormen die verdwijnen nog voor ze zichtbaar en duidelijk zijn geweest, zwakke impulsen, nauwelijks lokaliseerbaar. Zo zal het blijven als het blijft, wortels, hout, blad-als / |
|