[I]
Het snuffelde met haar snuit vlak boven de grond over de stoepstenen, richtingloos zigzaggend - het had geen honger -, snoof konstant, met korte zuighapjes / sloop tussen de honderden benen door als tussen bewegende lantarenpalen, streek langs de kuit, werd tweemaal over de rug geaaid met een hand en dribbelde verder zonder op te kijken: was het gewend.
Toen rook het de urine! Verrukt volgde het haar reukorgaan - altijd voorop! -, ontdekte spoedig de bron op de voet van een dikke boomstam en bezatte zich aan de zalige prikkelende geur die niet éen was maar samengesteld bleek uit wel tien of twintig verschillende geuren, de een nog verser en kostelijker dan de andere.
Volkomen verzadigd en verzaligd werd ook bij haar de aandrang weer sterker. Ze hurkte opnieuw om haar urine onder die van de anderen te mengen tot een nog voortreffelijker geur.
En zigzagde verder, pissend waar maar te pissen viel en dat was bijna overal, ontdekte ze nu - soms als eerste, meestal niet, denkend: nu ben ik leeg, tot steeds weer bleek dat de laatste eruit geperste druppel geen laatste druppel was.
De dingen die ik onderweg tegenkom, hoewel geen van alle eetbaar, zijn alle interessant, het een nauwelijks meer of minder dan het ander en voor zover niet urinegeurig van gelijke waarde: een appelklokhuis, een leeg lucifershulsje, sigarettepeukjes, een strookje leukoplast, een lege fles, een papierflard, een kogelpen, een verlepte bloem, een geldmunt; staande fiets- en autowielen, lantarenpalen, hekspijlen, de honderden schoenen en benen. Een drol!
Hij is, hoewel evenmin eetbaar, de interessantste vondst die ik tot nu toe gedaan heb. Mooi donkerbruin van kleur en rullig van samenstelling, ligt hij in de vorm van een holle halvemaan op de stoep. Evenals het hemellichaam is hij, de drol, gepunt, hoewel aan éen uiteinde meer dan aan het andere. Op twee plaatsen lijkt hij gebroken, door het vallen of door het onvermijdelijke