De geboorte van een geest
(1974)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd[XV]Als de doden en gewonden zijn weggedragen, de niet-gewonde oproerlingen weggevoerd, de toortsen om de deuropening verdwenen, blijf ik achter en kruip in het zwarte gat van de schoorsteen: de mismaakte schaduw van een van de schutters die mee naarbinnen is geglipt, die zich van hem heeft losgemaakt en is achtergebleven. Lieve Jezus, ik ben bang, bang! Waarom heb ik het gedaan? Hij was mijn grootste vijand niet eens. Heilige Drievuldigheid, wat moet ik doen? Hij heeft mij zelfs minder dan de anderen gepest. Mijn mes zinkt opnieuw in zijn vlees. Waarom? fi Zo, zeilmakertje - stevige handen - (als het me te veel wordt kan ik altijd nog schoenmaker worden) - Zo zeilmakertje - Hoeft zich niet voorover te buigen, zoals de anderen - (denkt: toch nog een vrouw en twee kinderen - pas als ie met z'n hoofd achterover ligt kan ie z'n vrouw zien - denkt: - weet ik - zouden z'n kinderen ook met bocheltjes geboren worden?) - Zo zeilmakertje // Gerben Janszoon heeft een afbeelding gezien van het dier waarop de Drie Koningen naar het kindeke Jezus reden dat geboren moest worden uit de maagd Maria, hij vertelt dat deze dieren weken kunnen leven zonder te eten, ze teren dan op het vet van hun bulten, | |
[pagina 49]
| |
mijn baas grijnst - Gerben Janszoon knijpt in mijn bochel om te voelen of hij van bot, vlees of vet is, een uitdrukking van nieuwsgierigheid en griezel op zijn gezicht - ik kijk hem schuinomhoog in de ogen en hij deinst verschrikt achteruit, ik duw de priem in het harde zeil, haal het teertouw erdoor en trek aan tot het koord in mijn hand snijdt - mijn baas lacht, hij zegt, dan kan hij nog wel een paar weken toe zonder eten, Gerben Janszoon is een klant die ieder jaar terugkomt, ik zou dus ook moeten lachen, maar mijn haat zamelt zich op in mijn bult, wordt hard als bot, bothard, is bot - ik heb het gevoel dat hij groter en zwaarder is geworden de laatste jaren, dat hij mij neerdrukt, zodat ik nog krommer ga lopen - want, Gods hondenGa naar voetnoot*, ik ben letterlijk onderdanig geboren-. (Zelfs het licht kruipt hier laag bij de grond door het raam, of liever de bovenste helft, de onderste ligt onder loophoogte - dus licht genoeg als de lucht niet bewolkt of grijs is, en daar we bijna altijd op de grond zitten hebben we toch bovenlicht, zij het van een stuk stadshemel waarin de hele dag door zwaar gebroekspijpte benen, rokken en kinderlijven lopen, die ik inderdaad alleen kan zien als ik achterover leun - van beginnend licht tot eindigend licht. De wanden zijn tot aan de zoldering donker van de teervegen en de walm. Strengen zeilgaren en teertouw. Een lange bergrug van hard, bruin zeildoek met kloven en rotspunten en al tot in het duistere achterste deel van de werkplaats. Naast mij op de grond de klomp pek en de prop van hard geel vet met de groeven van al het garen en koord dat ik er dit jaar heb doorgehaald) - ja, onderdanig - zelfs meneer pastoor heeft de hand Gods op my gevoeld, al heeft hij het niet in deze bewoordingen gezegd, eerder verzwegen in andere bewoordingen, maar om wat eigenlijk? - als straf of boete voor zonden die mijn ouders eens begaan hebben? en wat zouden ze dan wel niet gedaan moeten hebben, dat... Maar het was niet de eerste keer dat hij heeft meegelachen met de grollen van anderen, de aarslikker, mits de kont schoon | |
[pagina 50]
| |
is, in wijwater gewassen en bestrooid met peksteenpoeder waar een fijn geurtje aan zit. Ik weet ook dat hij me graag in de processie mee zou zien lopen, liefst nog verkleed ook, als nar bijvoorbeeld, met rinkelende belletjes aan mijn benen en op de muts en een klein aapje op mijn bochel, of als een aardmannetje, of een boegbeeld vervaardigd door een slechte houtbewerker die maar éen stuk hout meer over had - voor de kermis ben ik niet interessant genoeg, voor de processie wel, omdat ik geen geslaagd eksemplaar ben maar wel grappig - daarom ook heeft hij gelachen en lacht hij nog, lacht... // Dan plotseling - jaren, jaren later - zonder dat ik het voorvoeld heb en niet eens als antwoord op wat hij zei of vroeger eens gezegd had, als een bliksemflits de ontlading en bijna tegelijk, als antwoord op de flits binnen mij, het mes in mijn hand buiten mij, of was het alleen maar de opwinding in de lucht, de geur van geweld die -/ Wel herinner ik me in dezelfde sekonde toen ik, toen mijn hand het deed gedacht te hebben, dat mijn hand dacht: ik hoop dat ze denken dat het een Wederdoper is geweest - maar die kans is maar heel klein, zelfs in het donker zijn mijn omtrekken herkenbaar tussen honderden andere schimmen - Daarna ren ik naar het Damplein en sluip als een schaduw achter een van de schutters aan het stadhuis binnen als het gevecht beslist is, vreemd, ik heb het gevoel dat mijn bochel kilo's lichter is geworden... Ik tast met mijn hand in het donker over mijn linker schouder, mijn voeten tegen de tegenover liggende muur gedrukt, mijn lichaam bijna horizontaal gestrekt en voel, knijp in mijn bult... O god, ik ben bang, ik ben bang... Jezus, lieve Jezus, erbarmen... Ik wil nog geen afscheid doen van mijn leven hoe ellendig het ook geweest mag zijn, bij tijden, bij tijden... Nagekeken, bespot, door kinderen achtervolgd, als dreigement tegen hen gebruikt door ouders die hen naar bed wilden brengen of iets wilden laten doen waar ze geen zin in hadden, om uit te groeien tot een reusachtige nachtmerrie in hun dromen, een boosaardige kobold of hij-die-in-het-donker-woont - En toch... / Ik | |
[pagina 51]
| |
luister naar de geluiden binnen en buiten het raadhuis, het verminderende wapengekletter en geschreeuw, het gedempte geroezemoes der burgers die op een afstand worden gehouden, een enkele kreet (die de mijne kon zijn). Dan even: dansende lichtvlekken van een toorts die de open deur passeert, brokken zichtbare vloertegels voor de haard. Het vlees op mijn schouders en de bovenkant van mijn bochel doet pijn door de ruige brokkelig gemetselde steenwand. |
|