levensgevaar van de balustrades getrokken, de zware beeldassemblages kollektief naar een veilige plaats gesleept, de kleinere ornamenten onderling verdeeld; zelfs naar de lampions die aan de guirlandes hingen werd gesprongen. Het was éen woest graai- en grijppandemonium, een eruptie van roofzucht en binnen het kwartier waren alle zalen en gangen vrijwel kaal.
Het stemde hem een beetje treurig, deze plotseling opkomende hebzucht die weer even snel tot bedaren kwam: bijna zonder ruzies en kreten; een aantal voorwerpen was tijdens het losrukken beschadigd.
Meteen erop ontstond een zekere lacherige schaamte; hij had gezien hoe enkele deftige waardigheidsbekleders, een aantal bekende auteurs en tenminste éen psychiater die hij van gezicht kende eraan mee hadden gedaan; trots ook nog, of gespeeld trots tegenover het misprijzen der meerderheid, die even een minderheid had geleken. Er hing nu een lichte malaise, alsof het feest voorbij was, terwijl het nog tot zes uur zou voortduren. De enig overgebleven versieringen waren wat guirlandes en wandkleden die te hoog hadden gehangen en wat zwevende ruimtevaartengelen en sterren aan het plafond van de konsertzaal.
Een deel van de bezoekers begon dan ook spoedig met hun buit de zaal te verlaten; soms met z'n tweeën of drieën een beeld tussen zich in dragend; en zo over straat; kon niet eens in een taxi. (Opvallend was dat hij onder degenen die een militair lintje veroverd hadden er vrijwel niet een opmerkte die ook een groter trofee bezat. Hadden ze hun agressie op de kolonel uitgeleefd?)
Terwijl hij op een van de trappen gezeten toekeek zag hij een besnorde mier moeizaam met het assemblagebeeld sjouwen dat hem een paar uur tevoren zo gefascineerd had. Voelde nu toch enige spijt: alsof er iets van hem afgenomen was dat hij overigens nooit bezeten had. Had het wel willen hebben, of er tenminste nog eens naar willen kijken.
Maar toen er een wak viel in de mensen en het beeld verder bloot kwam deed het hem niet veel meer; het leek of het ineens al zijn