welijk, ontroerend vertrouwelijk.
- Voelt goed aan hè, zei Pamela met een Mona Lisablik.
- Dat doet het, zei hij.
Heb jij nooit een broeds gevoel gehad?
- Vroeger wel eens, maar nooit sterk. Ik doe meer aan zelfbaring.
- Zoiets zei mijn vorige vriend ook, een grachtengordelyup. Maar - hem nadenkend aankijkend - jij ziet er anders menselijk genoeg uit.
- Dank je, zei hij. Maar het is mij nooit aan te zien.
- Wat niet?
- Wie ik ben en hoe ik me voel. Ik kan me nog zo rot voelen, kan volgepompt zitten met lachgas, zenuwgas, sarin, iedereen zegt altijd: je ziet er goed of menselijk uit.
- Wees blij, zei ze, beter dan omgekeerd, er onmenselijk uitzien als je je goed voelt.
Hij wiegde het babyjoekeltje even in zijn armen heen en weer, één hand onder het hoofdje alsof het anders van de nek zou vallen. Keek naar de blinkende ogen die al verrassend bewust de wereld inkeken.
- Hoe reageren de anderen koters op Christo? vroeg hij.
- Heel aardig. Ze vertroetelen hem als een fantoomkind. Je hebt wat aangehaald, zei ze. Wekenlang beschouwden ze ons allemaal als hun spookouders of praatten ze tegen schimmen die vlak naast ons liepen of zaten. En nu heb ik dus een fantoomkind gebaard of een tweeling met een onzichtbare helft.