25
Die nacht droomde hij voor 't eerst een robotdroom.
- Dat heb je dan zeker voorgedacht, zei Mirjam.
- Hooguit voorgedroomd. Het gebeurde in een labyrintisch groot gebouw waarin ik zogenaamd verdwaald was, maar ik stiefelde wel regelrecht op een deur af waarvan ik wist dat die niet geopend mocht worden omdat er een monster achter zat.
- En je deed het toch?
- Ja. Het was inderdaad gruwelijk. Niet te beschrijven: een mengvorm van een monsterachtig mens, een soort mutatie met verkrampte, gedeformeerde armen en handen en een Picassohoofd én zo'n standaardrobot met mechanische ledematen, ogen als snijbranderpupillen en een rood mijnwerkerslampje op het voorhoofd. En het krankzinnige was, ik meende zijn naam te kennen.
- ...?
- Eerst wist ik het niet, maar na lang piekeren en urmen viel mij een naam te binnen. Huwawa.
- Vreemde naam, zei Mirjam. Een robot als monster kwam je tot nu toe alleen tegen in sf-verhalen, dagdromen, dagmerries.
- Hoe weet je dat?
- Je hebt gelijk, dat kan ik niet weten. Een nieuw droomsymbool dus?
- Precies. Zoals eens de trein het werd en later de auto.