| |
21
Ik heb altijd graag schrijver willen worden, dacht hij, worden, niet zijn. Ik, late debutant, eeuwige debutant. Voortbestaan als een verlengd voorbestaan en alle bestaan even intens. Dacht: ik, mijn eigen taalfiguur, mijn eigen parasiet, of beter: parasieten, incluis detective Perdox, de speurder die mij maar niet met rust laat, hij die niet alleen werkelijkheid ont-dekt maar ook uitlokt, oproept, doodt. Nooit ben ik veilig voor hem. Gisteren zag ik hem weer lopen, in cognito, mens verscholen in een mens. (Zo voel ik mij ook vaak.) De pas erin. Fief voetenwerk, voor 't eerst een onzichtbare pijp in de mond. Ik probeerde hem te schaduwen, maar binnen luttele minuten was ik hem kwijt, plotseling, als was hij in lucht opgegaan, of in mij?
Hij vervolgt zijn weg, speurt rond met zijn derde oog, oog dat licht afgeeft - ook bij dag - als een voorhoofdslampje van mijnwerkers. Licht dat door een object teruggekaatst wordt en dan het object nadrukkelijk doet bestaan, hyperrealiseert zogezegd, of anders gezegd.
Zijn voorhoofdsoog valt op een man die zijn wantrouwen | |
| |
wekt, waarom weet hij niet. Het intuïtieve weten van zijn schaduw, zijn schaduwschaduw? De nog jonge man draagt géén hoed, wat normaal gesproken normaal is, maar bij hem krijgt het juist de nadruk, hij draagt nadrukkelijk geen hoed, zoals hij nadrukkelijk geen snor heeft, geen opvallend kapsel, geen smalle toegeknepen noch wellustig welvende lippen en even nadrukkelijk staat zijn gulp niet open. En juist zijn onopvallendheid doet hem besluiten de jonge man te volgen.
Tot zijn - zeer gemengde - verrassing houdt deze stil voor de woning waar ook hij moet zijn; hij neemt even onopvallend de omgeving op en belt aan.
Wordt binnengelaten.
Hij zelf loopt nog vijf minuten rond en belt dan ook aan. Code. Camerabewaking hoger op de gevel. Er wordt opengedaan.
- Je bent te laat, zegt Momi.
- Opgehouden door mijzelf, antwoordt hij naar waarheid en het verschaft hem een aangename prikkeling die waarheid over zijn lippen te voelen glijden.
- Welkomstsnuifje? Momi houdt hem een gezinsdoos wybertjes voor gevuld met coke.
- Bedankt, zegt hij, juist gehad. Bedenkt zich dan. - Toch maar wel, zegt hij, je weet nooit wanneer je de volgende snuif krijgt.
- Hier wel, zegt Momi, en schudt wat poeder - geen mager lijntje - op de platte deksel en reikt hem die aan. Hij | |
| |
snuift er een beetje van op, eerst door zijn linker-, dan door zijn rechterneusgat. Alles heeft zijn orde.
- Bedankt, zegt hij en voelt hoe zijn stemming een dubbele salto maakt. Kan nu de hele wereld en onderwereld aan.
Hij kent de weg. Een brede hal. Beelden van de bekende Chinese grafkrijgers langs de wanden, uit China gesmokkelde of knap nagemaakte? Geen verschil te zien, zo te zien. De gang helt licht. Een van de drie of vier onderkomens van Leslie Norquemada in deze stad. Hij heeft ook woningen in andere steden en een villa op blauw Curaçao. Wintertuin met dwergpalmen, granaatappelstruiken, leliën en meerdere soorten orchideeën, vleesetende planten. Er klatert een fonteintje. Felgekleurde tropische vogeltjes vliegen door de verwarmde lucht, sommige lichtgeparfumeerd. Waar heb ik dit eerder gezien? denkt hij. Hier! Hier heb ik het eerder gezien. Maar daarvóór? Herhaling van een onbekende herhaling.
Achter een grote glazen wand het binnenbad van Olympisch formaat. Een van de vier naakte jonge meisjes duikt juist het water in dat zilverig opparelt in het licht van de heldere daglichtlampen. Een tweede zweeft als een gevleugelde bluts in het glas en blijft er hangen. Twee andere nymfen zitten aan een parasoltafeltje met hun longdrinks. Strikt standaard, tot op de betegeling en het schaamhaar toe, en zo hoort het ook hier.
| |
| |
Hij gaat zonder te kloppen de grote living binnen.
- Je bent te laat, zegt Leslie neutraal.
- Opgehouden door mijzelf, herhaalt hij.
- Altijd goed voor een kwinkslag, zegt Maximum Bob, broskuif, streepjescodeogen, geen mond.
- Het is mijn christelijke opvoeding, zegt hij.
Bij het gezelschap is nu een vrouw aanwezig, een die hem vaag bekend voorkomt. Ze draagt een nauwsluitende tijgerprintjurk.
- Petra, van de Honden Uitlaat Service.
Ze kijkt hem aan. - Hebben we elkaar al niet eens eerder ontmoet?
Hij geeft zijn gezicht een vragende uitdrukking, trekt zijn schouders op.
Zij: - Ik bedoel je stem.
- In de donkere kamer van Damocles zeker, zegt hij. Je zou me moeten voelen om me te herkennen.
De aanwezigen lachen, Petra zuinig. De anderen lachen niet lang.
- Jullie krijgen enkele dia's te zien van het Van Goghmuseum en een plattegrond van de zalen met de schilderijen die we... Het zijn er vijf, iedereen krijgt ansichtkaarten van de doeken met op de achterkant vermeld de zaal en de plek waar ze hangen.
Toots, in driedelig kostuum, achter het dia-apparaat. Eerste klik. Buitenopname van het museum. - De bewaker van Nachtoog zal de beveiliging onklaar maken. Na achten is | |
| |
er verder geen bewaking. De idioten. Dat is diefstal uitlokken.
Volgden binnenopnames en dia's van de uitgekozen schilderijen, Irissen, 1890, Montmartre bij de Moulin à poivre, zelfportret, het dondert niet welk. De brug van Arles, Zonnebloemen, 1889 en De opwekking van Lazarus, als extra.
- Ze zijn wer-ke-lijk hee-l fraai, zegt Chantal, onderbobo, nijfnicht, paardenstaart met kleurig strikje, gouden ringetje in linkeroorbel; hij spreekt hakkelend alsof hij de woorden stuk voor stuk moet bedenken.
- Nooit eerder binnen geweest? zegt Diks, geen mond, of toch, een smalle, ijsdunne, die zo nu en dan even in het gezicht opduikt om meteen erop weer op te lossen. Mijn vriendin en ik gaan er een paar maal per jaar naar toe.
Leslie zet de te volgen tactiek uiteen aan de hand van de plattegrond: wie van de vijf - Geffie, Toots, Momi, Maximum Bob, Diks - naar welke zaal moet, de tijd in seconden. Plastic handschoenen. Maskers. - Buiten, vlak voor de ingang, twee vluchtauto's met Petra en Lokien. De schilderijen gaan in de twee auto's en voor jullie staan om de hoek twee andere auto's klaar, sleuteltjes in het contact. Chantal heeft voorgesteld om even tevoren in een ander deel van de stad een overval uit te voeren met het doel de politie om de tuin te leiden. Ons speurend oog is gevallen op een nachtwinkel in Buitenveldert.
Hij luistert amper. Alsof hij het allemaal al weet. Het is | |
| |
net als in zijn jeugd, toen je bij een lange vervelende voorlezing uit de bijbel op het ritme en de roesachtige klank van de zinnen wegdroomde en je aan het eind de laatste woorden moest herhalen om te bewijzen dat je geluisterd had, iets wat je zonder uitzondering klaarspeelde, alsof je binnenoor, erop verdacht, meegeluisterd had. Dus als Leslie heeft afgerond, zegt hij, bijna automatisch: - Een ding nog. In plaats van in een buitenwijk kunnen we - we! - misschien beter een nachtwinkel of een tankstation in de buurt nemen. De politie uit hetzelfde district gaat er dan op af en het duurt dus langer voordat ze bij het Van Goghmuseum komen opdagen.
Het is even stil, als tijdens de adempauze van een sprookjesverteller.
Dan Maximum Bob: - Ik weet niet of dat dus allemaal opgaat, maar het is zowiezo een slim idee, een intellectueel idee zogezegd.
- We zijn allemaal inteellectuelen, zegt Diks knorrig. Allemaal kleuterschool gehad.
Hij spreekt altijd alsof niet hijzelf maar iemand die vlak voor hem staat praat: hijzelf dekt alleen de aftocht van de woorden.
- Akkoord, zegt Leslie. Geffie, wil jij op zoek gaan naar een goed object. Objectief gezien is het een daadwerkelijk idee. Volgende week om deze tijd nieuwe bijeenkomst en wen er vast aan: de dag tevoren niet neuken!
Het dringt nu pas tot hem door dat de jonge man die voor | |
| |
hem naar binnen ging niet aanwezig is. Heeft kennelijk een andere functie.
Leslie leidt hem nu door delen van het complex waarvan hij zeker is dat hij ze niet eerder gezien heeft. En langzaamaan wordt het hem wat bang te moede; tot nu toe heeft hij het gevoel gehad alle handelingen vrijwillig te volvoeren, met een doel, maar nu is het of hij al minder zeggenschap over zichzelf heeft en meegezogen wordt naar een hem onbekend doel of geen doel, ofwel iets tegemoet waarvan het einde noch het begin in zicht is, en wat nog onheimelijker is, hem bekruipt het gevoel dat hij - tevens - door zichzelf meegezogen wordt.
Ze naderen een wand waarin een groot raam dat kennelijk fungeert als doorkijkspiegel. - Moet je zien, zegt Leslie, Chantal is al weer bezig.
Blikken in een doorkijkspiegel is als het openlijk gluren naar een tot leven gekomen bevroren tafereel dat nog enige tijd door blijft leven. Een naakt meisje op een soort sofabed, de nijfnicht met ontbloot bovenlichaam en in Bermudashort. Nijfnicht kietelt meisje, dat zich in alle bochten kronkelt en aan de mondstand te zien luidkeels gilt, maar geen geluid dringt tot hen door. Nijfnicht gaat door, een verbeten uitdrukking op het gezicht.
- Hij gaat door tot ze voor lijk ligt.
- En neemt hij haar dan?
- Hij neemt geen vrouwen. Hooguit komt ie klaar in z'n | |
| |
Bermudashort. En even later begint ie opnieuw. Hij heeft er al twee doodgekieteld; een van onze verslaafde fysiologen zorgde ervoor dat de kietelcentra gevoelig blijven. Maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Al die heisa om je van de lijken te ontdoen. Wil jij het ook eens proberen?
- Wat, kietelen? Nee bedankt.
- Je weet niet wat je mist. Het is verslavend.
- Doe jij het dan ook?
- Soms. In het begin zag ik er niks in. Maar als je er eenmaal van hebt geproefd... Maar goed, je mag er altijd op terugkomen.
Een ander deel van het complex. Een luxueus ingericht woonvertrek, ruim, gedempte indirecte verlichting, een knapperend haardvuur. Boekenkasten langs één wand, sofahoek, clubfauteuils, drankenhoek met toog, schilderijen als evenzoveel fraaie verplichtingen aan de wanden, een Hobbema, een Teniers de Jonge, een Jan Steen, een vroege Van Gogh: een Jan Sluyters, een Breitner, alles door elkaar.
- Binnenkort komt er een Van Gogh bij, zegt Leslie, die zijn speurdersblik volgt, al ben ik geen liefhebber van Van Gogh. Typische koektrommelschilder.
- ...
- Wil je wat drinken?
- ...
Hij neemt het kristalglas aan.
| |
| |
- Die bewaker in het museum, is dat niet al te riskant? Het eerste wat de politie zal doen is hem verdenken van medeplichtigheid.
- Fout. Ze zullen hem beroepshalve wantrouwen, maar echt geloven doen ze het niet: iets zó voor de hand liggends. Nederlanders zijn te goed van vertrouwen, of misschien moet ik zeggen, als ze iets niet wíllen geloven omdat het hun niet goed uitkomt dan sluiten ze hun ogen voor wat er ook gebeurt. Natuurlijk komt de politie er op den duur achter, maar wat ik voor alles wil is de mensen zo te corrumperen dat ze iederéén gaan wantrouwen, ook zichzelf, of vooral zichzelf en daarom anderen.
- Waaróm wil je dat?
Leslie, oprecht verbaasd: - Vraag jij nog waarom?
Hij neemt een teug van zijn cocktail.
- Wat ben je eigenlijk van plan met die Van Goghs te doen? ze zijn onverkoopbaar.
- Ik wil ze ook helemaal niet verkopen. Ik wil ze bezitten en ermee doen wat ik wil, ze eventueel vernietigen.
Detective Perdox zwijgt beduusd. Leslie glimlacht, zijn matdonkere gezicht met de bedrieglijk vriendelijke, kastanjebruine ogen erin als een bolle schotelantenne op hem gericht.
- Misdaad moet lonen, zegt Leslie, dat is ook mijn lijfspreuk, maar hóé het loont hangt van de dief of de bezitter af. Bijna dreigend: - Ik hou niet echt van kunst, ik dóé er wat mee. Dat is pas de juiste houding tegenover kunst.
| |
| |
- Vernietiging, zinloos geweld als hoogste vorm van genot?
Leslie, bijna kribbig: - Nee. Ik hou niet van zinloos geweld. Ook geweld moet lonen op de een of andere manier. Voor mij geen zogeheten actes gratuits.
- Het lijkt er anders wel op.
- Weet ik. Laten we zeggen, aan volledig zinloze handelingen ben ik nog niet toe. Eerder aan zinloze mythes, boosaardige sprookjes met kobolden en andere kwade genieën. Maar die wil ik dan ook scheppen. Misdaad is de vader van alle daden.
- Het mooiste maken is dood maken.
Leslie: - Je zegt het. Proost! Hij heft het glas tot halverwege het oneindige. - Waarom vertel ik je dit allemaal, eigenlijk ken ik je nauwelijks.
- Vertrouw je me niet? Ik vertrouw je zoals ik mijzelf vertrouw.
- ...
- Laten we zeggen, je bent voor de helft uit een ander soort hout gesneden dan ik en dan bedoel ik niet berkenhout tegenover mijn mooie ebbenhout. Ik ken de menselijke helft en die laat me koud, naar de andere helft van de mens moet ik raden en dat maakt het voor mij juist spannend. Spanning is voor mij het belangrijkste in het leven, niet emotie.
- En als ik de spanning te hoog opvoer, word ik dan afgevoerd?
| |
| |
- Dat zul je moeten afwachten.
- Dat klinkt niet geruststellend.
- Je bent hier ook niet voor je geruststelling, dacht ik. Onzekerheid zou het voor jou juist boeiend moeten maken. Dan: - Schink ons nog maar eens in.
Hij staat op en doet het, doet het, schinkt een bijna statische scheut drank in Leslies glas, daarna eenzelfde in het zijne.
Ze nippen zwijgend van hun glas.
En plotseling is het een uur later. Een uur?
- Ik mag je wel, hoort hij Leslie zeggen.
En hij schrikt, schrikt zich helder.
Is de drank gedrogeerd geweest? Wat heb ik allemaal gezegd dat hij me mag?
Dan valt zijn blik op het half opgebrande Hobbemaschilderij dat in de open haard ligt te smeulen, het Laantje van Middelharnis.
Leslie glimlacht zijn potlatchglimlach. Vroeger staken zulke mensen hun sigaar aan met een briefje van honderd gulden, denkt hij. En ook hij glimlacht. Dan zegt zijn mond: - Geef me maar zo'n jong meisje om te kietelen.
- Zo mag ik het horen, zegt Leslie. Maar denk om de grens.
- Moet jij zeggen.
Leslie lacht. - Míjn grens. En die is volstrekt willekeurig.
|
|