20
Zijn ogen wilden naar buiten, de herfsttuin in, de tuin die tweemaal in zijn leven mee scheen verhuisd, dwars door alle seizoenen heen als was het een met natuur bekleed zwevend tapijt. Zag in de tuin naast de hunne een drietal kinderen spelen, een buurjongetje en twee vriendjes; ze waren bezig een kuil te graven en toen die diep genoeg was vlijde een van hen er voorzichtig een dode hond in, een hond van plastic.
Daarna dekten ze de kuil toe met aarde.
Toen een van hen bloemen uit de tuin wilde plukken om op het graf te leggen, beduidde het buurjongetje, kleine hand omhoog: Wacht!