| |
15
Voor 't eerst, driebeen, alleen buiten. Nog wat moeizaam, maar zonder de hulp van neef Didi. Voelde aan als een bevrijding, want vreemd, juist naarmate het beter ging voelde hij zich door Didi's aanwezigheid extra invalide. Zo is de mens: gaat het hem beter, dan voelt hij zich slechter. De volgende fase zou waarschijnlijk intreden als hij zijn okselkruk kon laten staan en zich als een rechtop lopende mensaap kon voortbewegen.
Nu nog driebeen. Houten halvemaan in rechterokselholte. Harkerige Lazarus, niettemin opgewekt. Lazarus is lazerus van licht. Dichtregel bijna. Neiging om met zijn hoofd naar links en rechts te knikken, naar denkbeeldige buren.
Buurman Koolhammer. Woof met zijn hand. Riep:
- Het gaat de goeie kant op!
- Iedere kant is voor mij nog de goeie kant als het maar niet achteruit is!
- Zo hoort het!
Zo nu en dan bleef hij staan om in de doorkijk tussen de villa's te blikken als in een landschappelijke kijkdoos - de | |
| |
frisse blik van een herstellende. Weer es wat anders dan de trieste getraumatiseerde blik vanuit een invalidenwagentje. Zien is her-zien, in dubbele zin. Opnieuw het aanzien geven aan. Alle normale zien kweekt gewenning. Tot je niets meer opmerkt.
Het landschap was de laatste jaren in snel tempo minder landschappelijk geworden, urbanische knoedels als formaties reuzenneuronen met hun uitlopers naar en van elkaar - de steenfabriek, bijna aan het oog onttrokken, alleen de fabriekspijp piepte nog omhoog, verder een fragment van de glastuinderij, een stukje vaart met een paar kleine jachten en - de nep-Wild West Ranch annex Go Kart-parcours was gelukkig onzichtbaar - in de verte hier en daar zwartbonte koeien op de schaarse weideblokken als wereldvreemde dieren. Waar hij luttele jaren tevoren nog een zwerver aan de uiers van een koe had zien lurken stonden nu flatgebouwen. Het land groeide dicht; je zag het net onder je ogen voltrekken. Overbevolking de vloek van de planeet.
Dieper het land in, meer naar rechts, bewoog zich een rookkolom. Dezelfde die vroeger elders stond toen hij in een andere buitenwijk woonde? Had die bijbelse rookkolom hem nu ingehaald: hij de met een kruk wandelende Jood?
Hij pauzeerde ook even voor het huis van een nieuwe bewoner, die zijn woning in twee jaar tijd, het oude casco handhavend, tot een anti-stralingsfort had omgebouwd.
Alles dubbel geïsoleerd; de eigenaar, zelf elektrotechnisch ingenieur, had bovendien alle telefoon - en elektrakabels la- | |
| |
ten verwijderen; stroom kreeg hij van een windgenerator en zonnepanelen op het dak en verder nam hij genoegen met olielampen en kaarslicht. Een ander apparaat genereerde permanent een schild van antigeluid rond het huis en naar hij voorgaf hield het ook de meeste andere stralingen tegen.
De elektrische en elektromagnetische vervuiling waaraan we dagelijks blootstaan was inderdaad gigantisch: een constant bombardement van 100 miljoen impulsen per seconde, van kosmische straling tot kortegolf-gammastralen en x-stralen die door je lichaam heengaan, ultra - en infrastralen, radiofrequenties, radargolven, lichtflikkeringen van verschillende intensiteit; en dan de vele elektrische en elektronische apparatuur om je heen, de draagbare radio's, babyfoons, mobilofoons, digitale horloges, de intercoms en kortegolfzenders, gsm-zendmasten voor mobiele telefoons, de tv-en computerschermen, magnetrons, de elektromagnetische krachtvelden van elektrische treinen, de enorme antennes met hun laagfrequente golven, de krachtcentrales met hun hoge voltagevelden, de laagfrequente radiogolven van navigatiebakens en militaire complexen, de kortegolfapparatuur, onder meer van taxi en politie, het zachte gesis van spionagesatellieten, de microgolven van detectieapparatuur en controle-ogen, automatische deuropeners en noem maar op.
Alleen al bij de gedachte eraan brak het zweet hem uit. Leefruimte vol zinsbegoocheling en akoestische vervuiling. Een atmosfeerdikke, alles doordringende elektro-magneti- | |
| |
sche smog die de aarde omgaf en waaraan bijna niet te ontkomen viel; veroorzaakte onder meer hoofdpijn, verlies van eetlust, vermoeidheid, zoals hoge voltages kanker, videoschermen misgeboorten en doodgeborenen en juist de laagintensieve straling met zijn zwakke signalen was zeer gevaarlijk omdat die bijna ongemerkt op je inwerkte: beïnvloedde je visuele, akoestische en tactiele sensaties, alsook je emoties, ook je emoties.
En plotseling meende hij iets van de gevreesde straling te voelen. Misschien extra versterkt doordat het huis van de buurman alle straling terugkaatste?
En onwillekeurig was hij al doorgekrukt. Zodra ik beter ben moet ik eens bij die man op bezoek gaan, dacht hij. Naar hij gehoord had werkte deze ook aan een apparaatje dat anti-geluid genereerde.
- Hallo hallo! wie zien we daar! riep de niet zo oude heer Grunsven hem toe vanaf de andere kant van de wereldbol. Wanneer mag ik je kruk eens lenen?
De heer Grunsven wachtte het antwoord niet af en liep op hem toe.
- Mooi hout, zei hij. Zo-een had ik ook toen ik nog kreupel was.
- Kreupel?
- Ja. Mijn ouders hebben ervoor gezorgd dat ik compleet gedeformeerd uit mijn jeugd te voorschijn kwam. Ze hebben geprobeerd mij voorgoed tot een deerniswekkend en miserabel mens te maken.
| |
| |
- Waarom, vroeg hij, waarom dat, o niet zo oude heer Grunsven?
- Waarom? Om me te straffen voor hun eigen miserabele bestaan. Iémand moet toch de schuld op zich nemen, nu niemand meer in Jezus gelooft.
- Wat deden ze dan?
- Dat was juist het geraffineerde, kreunde de heer Grunsven. Eeuwig kritiek, maar nooit direct, altijd indirect als er anderen bij waren; het ging dan zogenaamd over mensen die ze kenden, maar wij wisten maar al te goed wie er bedoeld was. Vaak hadden ze het ook over de zoon van een bevriend echtpaar, een mislukkeling, een karakterloze, een druiper, een golkot, een treup en dat was ik dan. Zoiets gaat niet in je kouwe kleren zitten en op den duur identificeer je je met niemand meer, kun je je aan niemand meer hechten.
- Zo te zien verkeert u anders in een goede psychische conditie.
- Daar heb ik dan wel driekwart van mijn leven over gedaan, geen dag rust, altijd pijn vanbinnen. Een diepin ben ik nog steeds verwrongen, mijn hele fijnstoffelijke lichaam is gedeformeerd, wat gelukkig niemand ziet.
- Maar wat is er dan gebeurd dat u zich sinds we elkaar voor het laatst zagen zulk een verdrietig verleden hebt opgebouwd, een welhaast onherstelbaar verleden?
- Ik heb mijn geliefde hond verloren, zei de niet zo oude heer Grunsven.
| |
| |
- Welke, vroeg hij, is het Garm de hondenmelker die andere honden voor u stal?
- Die, ja.
- Hij is overleden aan een overdosis.
- Een overdosis van wat?
- Crack. Hij was de laatste tijd wat sikkeneurig aan het worden, blafte nogal veel, wat geluidsoverlast opleverde voor de buren die nu eenmaal alle decibellen kunnen velen behalve die van de blaffende honden van een ander. Met het oog hierop deed ik al een tijdje verkruimelde valium door zijn eten; dat hielp wel wat, maar niet genoeg: hij blafte alleen rustiger. Misschien waren al die honden die hij me bezorgde op z'n zenuwen gaan werken, net als sommige mensen in dit van tweevoeters overbevolkte land horendol worden van hun medemensen. Je ademt alleen nog maar de afgewerkte adem, ziektekiemen en oxydanten van andere mensen en dieren in en dat draagt bij aan een versnelde aftakeling. Door toediening van krachtige anti-oxydanten had ik al geprobeerd het proces van verval bij Garm te stoppen, maar tevergeefs.
De heer Grunsven slaakte een korte droge snik.
- Op een morgen vond ik hem dood in de tuin liggen. Braaksel. Toen ik een monster ervan in een laboratorium liet analyseren bleek er een hoge dosis crack in te zitten. Geprakt door Saksische leverworst. Het velletje vond ik nog tussen de teunisbloemen, waar het arme dier zich in rondgewenteld had.
| |
| |
- Misschien heeft hij met een enorme kick afscheid genomen van het leven en is hij flink aan het dollen en rollebollen gegaan voor hij zijn laatste zoete adem uitblies, probeerde hij hem te troosten.
- Bij een overdosis?
- Vlak ervoor.
- Ik heb het goede dier in mijn achtertuin begraven, wat verboden is bij de wet, maar goed, er mag meer niet in dit land of er mag te veel. Maar Garm heeft me nog niet losgelaten, want als een fantoomhond loopt hij met me mee, kijkt naar me als ik eet en dagelijks sterf ik met hem aan een overdosis.
- Maar zonder de kick ervan.
- Zonder de kick ervan. En dat verleden heb ik me dus aangemeten om boete te doen en de schim van Garm te laten voelen dat ik met hem meeleef en -lijd.
- Maar waarom boete?
- Een mens blijft verantwoordelijk voor zijn hond, dus ook voor zijn spookhond en zijn baas hoort te boeten voor wat anderen zijn hond aangedaan hebben, een schuld die wordt overgedragen tot in het derde geslacht.
- Zo'n erfschuld gaat wel erg ver terug.
- Schuld kan nooit ver genoeg teruggaan, zei de heer Grunsven. Het waarschuwt de toekomstigen wat hun te wachten kan staan van hun nageslacht.
- Een nogal zwartgallige gedachte.
- Zwartgallig maar juist. Wat ik nu probeer te doen is | |
| |
mijn spookhond af te richten en hem op de buren af te sturen; eerst op te sporen wie aan zijn dood schuldig is en hem dan te vergezellen als hij in zijn of haar nachtmerrie opduikt. Dat zal Garms en mijn wraak zijn.
Hij zwengelde zich verder met zijn derde been, dat weer wat gevoeliger leek te zijn geworden. Zijn goede stemming was aangetast door het relaas van de niet zo oude heer Grunsven. Hij ademde lucht in vol verschaalde adem en oxydanten als hyperactieve virussen. Had zelfs de neiging achterom te kijken of Garm hem niet volgde, hond op de grens van zichtbaarheid.
En natuurlijk tastte zijn stemming ook de omgeving aan, de stenen van de gevels, de mensen met hun malle koppen - kontkoppen zoals vriend Bender ze noemde als hij een slecht humeur had - en als je niet oppaste werden zelfs je goede herinneringen grijzer.
Op de stoep kwamen drie jongens zijn richting uit, vijftien, zeventien jaar, een 'n hockeystick als een geweerloop losjes over de schouder. Hun blik, hun lach wekte zijn wantrouwen. Hij deed of ze hem niet aangingen - waarom zouden ze - en krukte onverstoorbaar voort.
Toen ze hem tot op een meter genaderd waren voorvoelde hij wat er stond te gebeuren.
De jongen met de hockeystick liet het wapen van zijn schouder glijden en sloeg er lachend mee tegen de voet van zijn kruk. Door zijn gewicht meer naar zijn goede been te | |
| |
verplaatsen voorkwam hij dat hij omtuimelde. De zieke grap wekte een weemakend gevoel in hem op. Hij greep de hockeystick van de jongen beet, rukte hem los en brak hem onder zijn knie moeiteloos in tweeën. Met het ene stuk sloeg hij er op los, sloeg waar hij de jongen raken kon, tot ze gedrieën - de een bloedend - op de vlucht sloegen. Tuig.
Hij gooide de halve stok weg, liet de kruk liggen waar hij hem had laten vallen en haastte zich de laan uit. Tuig van de richel.
Het begon snel te donkeren - altijd als een geweldsuitbarsting plaatsvindt donkert het snel - en vijf minuten later sprongen overal de straatlantaarns aan, lichten die diepe felle putjes leken te boren in de donkere achtergrond. Hij zwaaide naar een taxi en liet zich naar huis rijden. Daar aangekomen belde hij Mirjam en Bender.
Een halfuur later vertrokken ze met z'n drieën in Benders auto, pistool op zak. Onderweg nam hij het actieplan met hen door.
Ze spraken weinig; ieder voor zich was het komende gebeuren aan het invullen, trachtte het te voorzien. Midden op de rijweg lag het karkas van een dier, door niemand weggehaald. Een ondraaglijk dood dier in een ondraaglijk licht bestaan, bestaan van een leugenachtige lichtheid. De auto's zwenkten er omheen als was het een verkeersrotonde. Een auto achter hen toeterde driftig. Bender trapte treiterig even op zijn rem, trok daarna weer snel op. Je zou voor je achterruit zo'n draaibare lichtbak moeten hebben, met teksten | |
| |
erop als: Hufter! - Ik rijd voor u! - Wegpiraat! De auto reed hen luid toeterend voorbij. Meerijder stak zijn middelvinger omhoog. Hij beantwoordde de obsceniteit met het duimneukgebaar omlaag, wat bij de oude Romeinen gold als het toppunt van belediging, hier hopelijk ook.
De loods lag samen met een aantal andere morsige loodsen open en bloot in het vlakke land. Weinig begroeiing. Enkele verloren bomen, rommelig struikgewas. In de verte een enigszins rossig gekleurde rookkolom die zich langzaam leek te verplaatsen over het land.
Ze parkeerden de auto, stapten uit en gingen te voet verder. Hielden stil voor een schaars verlichte roestige loods met een houten bord aan de gevel: karskens autosloop. Geen bel. Hij tikte met zijn knokkels op de hol klinkende deur - driemaal, gevolgd door twee snelle tikken - terwijl de anderen op een paar pas afstand posteerden. Dit herhaalde hij eenmaal.
Na ruim een minuut werd een luikje achter het kleine tralieraam opengedraaid.
- Perdox, zei hij tegen het getraliede gezicht, ik kom van Leslie.
- Waarom is hij zelf niet gekomen?
- Kortaf: - Hij heeft mij gestuurd.
- Dat zie ik.
Beiden wachtten af, zwijgend. Op het terrein was het landelijk stil. Ten slotte werd aarzelend de deur geopend. Hij | |
| |
trad binnen. Sloeg met zijn pistool op de adamsappel van de ander, terwijl op hetzelfde moment zijn kompanen toeschoten en diens mond afplakten met kleefband. Na aan handen en voeten gebonden te zijn werd de man in een van de sloopauto's gelegd.
In de loods een tiental automobielen in diverse stadia van ontmanteling, overal auto - en motoronderdelen, de kleinere gesorteerd op planken langs de wanden, carburators, benzinepompjes, cardanassen, remtrommels, kogellagers, versnellingsbakken, veringen, cilinders, condensatoren, accu's, krikken, pakkingen in alle formaten en zo meer.
Ze slopen gespreid naar achteren, waar naar hij wist dat het lab was. (Hoe hadden ze daar zijn geklop kunnen horen?) Het zwijgen van de slooponderdelen. Gestolde stilte, net als die van de dingen bij hem in de kamer als hij alleen was.
Hij trapte de deur open en ze stormden naar binnen, wapen in de hand. De drie mannen waren volledig verrast. Apparatuur in vol bedrijf. Tonnen en plastic containers met chemicaliën, mengketels, destillatoren.
De rest voltrok zich onwerkelijk geluidloos, alsof de lucht in het lab zich verdicht had. De mannen leken in een soort droomtoestand te verkeren en verweerden zich niet. Op een lange formicatafel lag een grote hoop van het witte poeder, weegschalen.
Als beneveld lieten ze zich knevelen en aan de apparatuur | |
| |
vastbinden. Eén moment voelde hij zelfs enig medelijden met hen, maar onmiddellijk verbeet hij zich, klemde zijn lippen op elkaar.
Pas toen ze gedwongen werden hun mond te openen verzetten ze zich halfhartig. Neus dichtgeknepen, wangen ingedrukt en naar voren gewreven tot de mond zich tuitte, waarna een volle lepel crack bij hen naar binnen gegoten werd. Kaken toe, slikbewegingen geforceerd, mond afgeplakt.
Hierna werd de vierde man naar binnen gebracht onder dezelfde verschrikkelijke stilte.
Ze wachtten de uitwerking op hun slachtoffers niet af. Vertrokken zwijgend.
En opnieuw had hij het gevoel dat de fantoomhond Garm achter hem liep.
|
|