hen ondoorzichtige glas, levende mensen, maar helaas, niemand keek naar hem. Toen zag hij hoe nu ook voor hem het glas al matter en ondoorzichtiger werd en hij voelde zich verstenen. Kijk dan, kijk! Riep hij uit. En werd wakker.
Het was een verscheurende droom, waar hij geen raad mee wist. En het leek wel of hij nog half en half in de glazen kooi zat, of tegelijk wel en niet erin. Hij had het gevoel dat hij zélf moest kiezen - of er naar hem gekeken werd of niet -, maar ook dat kon hij niet. En hij dacht - een nog verscheurender gedachte -, veronderstel dat iemand naar je kijkt en je gaat juist níét leven, je sterft of leeft tegelijk niet en wel, terwijl het glas langzaam weer ondoorzichtig wordt. Of je versteent als een man van Lot die achterom gekeken heeft naar zichzelf.