40
In het keldergat lag een los, dit keer bij de lies afgesneden been, ontzagwekkend naakt, obsceen, wit, behaard. De knie was ietwat gebogen alsof het been onverwacht kon opspringen en aan de loop gaan, op z'n eentje.
De brigadier stond erbij met een enigszins verongelijkt gezicht, alsof de rest van het lijk hem door de neus geboord was, een afwezig lijk dus, waar hij rechtens aanspraak op kon maken. Een zwakke suggestie in die richting en hij zou zijn boekje tevoorschijn halen om het been te verbaliseren.
Met de aandacht van het publiek wist hij nog minder raad dan met zijn goedgevulde uniform en hij toonde zich opgelucht toen detective Perdox zich bij hem vervoegde en zijn identiteitsbewijs liet zien.
Perdox boog zich dieper over het keldergat. Het was niet waar! Om de middelste teen zat een gouden ring met een agaat erin. Pervers. Perfide.
- Griezelig hoor, zei iemand naast hem.
- Niet griezeliger dan een afgehakte hand met een trouwring eraan.
- Nog zo'n griezel, zei de stem. Misschien is het wel de dader.
- Zoek de dader in zijn woorden, zei hij.
- Grap met een snor, zei de ander, en een paar grijze haren.
Detective Perdox keek op. - Verrek, ben jij het, zei hij. Hoe kom je hier?
Hij werkte zich door de omstanders heen, verloor hem daarna uit het oog. Zonder een moment te verliezen liep hij, als op de hielen gezeten door het been, op de hal van het hoge kantoorgebouw toe dat samen met een aantal andere gebouwen deel uitmaakte van een soort Atlantisch stenen woud, een verticale wildernis met onzicht-