gelend, wat het beoogde effect sorteerde en munten in de hoed deed regenen.
- Dansen! riep ze. Dansen!
En de beer danste, rinkelbelletjes om zijn enkels en hals. Op zijn lippen verschenen wat speekselbelletjes en zo nu en dan bubbelden er klanken uit de mondspleet die op woorden leken.
- Dans! riep ze, met een kleine zweep klappend en hem zo nu en dan een suikerklontje of een ander stukje snoepgoed in de mond stoppend, waarop hij kwijlend begon te kauwen. Toen zijn bewegingen te traag werden pakte ze met haar hand, dezelfde waarmee ze het touw vasthield, een afstandsbedieningapparaatje uit haar jaszak en knipte naar hem als was hij een tv-apparaat; en meteen begon hij weer als een wildeman te hossen en te springen en met zijn voeten te stampen. Zapp, zapp. Al wilder en wilder ging hij tekeer, de haren voor zijn glansloze ogen, de wijduitstaande oren flapperend als olifantsoren. Maar in plaats van medelijden te hebben begonnen de mensen te lachen. Zapp, zapp.
En toen, plotseling, bleef hij stokstijf staan, wachtte enkele seconden, opende toen zijn mond en begon te brullen, hoewel zij hem dit nooit geleerd had. En hoe ze ook zappte, de beer brulde tot hij alle omstanders op de vlucht dreigde te jagen. De vrouw hief haar zweepje en sloeg op hem in. Maar de beer bleef brullen.
Om hem heen leek het donker te worden, een uur of zes te vroeg, als een soort lokale avond. En op dat moment drong het pas goed tot hem door dat de man - haar zoon? - weliswaar een dansende idioot was die voor beer speelde, maar dat zijn gebrul echt was, zo echt dat het zelfs zijn dompteur schokte; hem joeg het de rillingen over de rug en dit deed het nog toen hij al een halve straatlengte verder was.