noemen. Realiteit is wat ik werkelijkheid noem, toe maar, zo ken ik er nog wel een paar.
Hij stootte mij met zijn elleboog in de zij.
- Zeg nou zelf, is iemand die zo kan formuleren gek of niet?
Op dat moment hipte een koolmeesje door de tuin.
- Dat koolmeesje fantaseer ik toevallig, zei de niet zo oude heer Grunsven, en bewijs nu maar dat het niet zo is of dat het er niet is, dus dat ik er niet ben.
- Wat een ellende, verzuchtte hij, als we allemaal hetzelfde koolmeesje zouden denken en nog wel op hetzelfde moment. Grimassend: - Of dezelfde mens. O, wat een ellende, wat een ellende!
Hij hief zijn gestrekte armen tweemaal omhoog als een biddende jood die de God van zijn voorvaderen aanroept in tijden van grote rampspoed, ook al gelooft hij er zelf niet meer in, want wie weet hoeveel - fictieve - kracht en uitstraling die God nog bezit vanuit de tijd dat hij nog bestond in de hoofden en harten van zijn voorouders.
Hij wiste zich over zijn gegroefde voorhoofd.
- Wat een metaforen, verzuchtte hij.
- Wat?
- De mensen natuurlijk, wie anders. En spottend: - Beschouw ook mij maar als een metafoor. Call me Ishmael.
- ‘Zoek de eenvoud en wantrouw haar’, zei ik, het oorspronkelijke citaat als een aasvisje uitwerpend.
- Is ook mijn adagium geweest toen ik jonger was, zei de niet zo oude heer Grunsven. Nu ik ouder en gekker ben, ben ik eerder geneigd het omgekeerde te denken: zoek het complexe en wantrouw het.
- Zoals je je complexe zelf wantrouwt.
- Misschien, zei de niet zo oude heer Grunsven, maar ik wantrouw vooral complexe oplichters als die meneer Kardoes, mensen die zich voor hun ondergrondse activiteiten niet schamen en er nog prat op gaan ook, ja die ze vol-