14
Steeds opnieuw vertrekken in de stad, steeds opnieuw, opbreken, de kleine horizonnen om de hoek openbreken - thuiskomen in een andere stad, een stad van weerlicht en tegenlicht.
Stad in de verte? Nee, stad van nabij, heel nabij, dezelfde en tegelijk een steeds andere zelfde stad, en altijd even nabij, omdat afstand niet telt; alles is er meteen in de tijd en buiten de tijd - stad in de stad die zichzelf opheft, in weerlicht en tegenlicht, zichzelf schept en ontschept, jou/mij schept en herschept, het oude ik als een overjas achterlatend, om 's avonds terug te keren (jij, ik) en te bemerken dat de jas niet meer past of zelfs in je afwezigheid versleten is. (Wie heeft wat in welke tijdruimte gedaan?) De jas past niet meer, zonder te groot of te klein te zijn, past niet meer als een huid om je nieuwe huid.
En wat is er met jou/mij gebeurd datje niet meer past voor de jas, voor de huid die je oude huid was? Er is iets gebeurd, bijna onmerkbaar, iets als een licht dat ontstoken wordt, een even sterk of sterker licht en dat, erin opgaand, niet zichtbaar is. Wie zal een kaars ontsteken in een stad waar miljoenen kaarsen branden, een lamp die oplicht in weerlicht en tegenlicht?
En dacht (ook): hoe vaak is het niet of er een ander gezicht door het gezicht van de stad heen schemert, een composiet gezicht bestaande uit fragmenten van vele schemergezichten die als halfdoorzichtige filmbeelden over elkaar heen schuiven. En het zijn vooral de beweeglijke onderdelen en details die het gezicht levend houden. Details zijn onnoemelijk belangrijk, zelfs bepalend; zij, hun veranderingen en sprongvariaties, beïnvloeden de trekken van het gezicht.
Dacht: mensen zijn de wisselende metaforen van zichzelf. Het is als met die tram die enkele jaren geleden door de stad reed: op de carrosserie waren de hoofdloze rompen ge-