kelt krijsend onder de handen vandaan. Hij schreeuwt als een marsepeinvarken zoals zijn vader het noemt.
- Laat maar, zegt zijn moeder. Hij heeft zo zijn nukken.
- Hij wil zeker niet bij iedereen op schoot zitten, zegt tante Cosima.
- Niet bij iedereen, hè, zegt oom Pim beledigd. Toe maar.
- Hij heeft zijn nukken, zegt zijn moeder, of hij speelt ze, daar kom je niet achter.
- Misschien is het de lichaamsgeur die bepaalt of hij iemand wel of niet mag, zegt tante Melka.
- Nee, zegt zijn moeder, want buiten ruikafstand heeft hij zijn keuze al gemaakt. Het lijkt volstrekt willekeurig, maar ik weet het niet. Ook zij laat nadenkend haar blik een ogenblik op hem rusten, een vriendelijk spiegelende blik.
Een tiental kussen later breekt het gezelschap op. (Was het zijn verjaardag? mams verjaardag?) Hij wordt in een hoek van de kamer geplant om met wat functioneel gekleurde houtblokjes te spelen en met een houten paardje waarvan de poten en de hals kunnen bewegen. Als ze allemaal in de hal staan geeft hij het paardje een rotklap zodat het wegdraaft en gaat in z'n eentje op ontdekkingstocht. Kruipend over het vloerkleed, over kleurvlakken als ondiepe afgronden - steeds opnieuw is het spannend de overkant te bereiken -, zich soms half oprichtend om aan de stoelzittingen te ruiken, doorkruist hij de kamer in de richting van de eethoek die haaks op de langwerpige woonkamer staat. Duwt op een pedaal van de piano, rukt zachtjes aan het in plooien neerhangende gordijn dat eruit ziet als een vrouwenrok, sabbelt wat aan een stoelpoot, eet een paar wormen die op het vloerkleed rondkruipen, graaft een gat in de vloer, een hele gang en kruipt er door, kronkelt al sneller en sneller, met zijn vurige adem de monsters en donkere schaduwdieren die hem belagen op de vlucht jagend, tot hij in de eetkamer weer bovenkomt. Het felle licht valt in schuine bun-