| |
5
Er was een complete wijk neergehaald, hele huizenblokken, pakhuizen en loodsen, een melkfabriek en er was een vlakte ontstaan van behoorlijke omvang, een geestgrondachtige, omdat de keldergaten eerst opgevuld waren met puin en het geheel vervolgens afgedekt met een laag klein puin en zand, in af wachting van het definitieve bouwrijp maken van de locatie. (De plannen waren nog niet rond en het zou minstens nog twee jaar duren voor de ontwerpen goedgekeurd waren.) Het leek niet zozeer of er een allesvernietigende orkaan over de wijk was geraasd - dan zou de vlakte vol ingestorte huizen en puin gelegen hebben - dan wel een krachtige dematerialiserende stormwind.
Maar enkele maanden later stond dezelfde vlakte alweer voor driekwart vol met bouwsels, oude woonwagens, kampeerbussen, verbouwde vrachtwagens en tenten van de stadsnomaden zoals ze genoemd werden of zichzelf noemden.
De paar maal dat hij er gelopen had was het of er een zelfde soort wind woei, zij het een veel zwakkere, een sterk verdunde en minder vernietigende of eerder nog een wind die beide was: chaotiserend-destructief én bouwend, rusteloos voortbouwend, dat soort wind. De aankleding had, evenals de kleding van de nomaden, eveneens dat tussentijdse karakter.
Zwervers uit alle windrichtingen waren er neergestreken - een paar huisden zelfs in overdekte holen in de grond -, hun eigen materiaal aanslepend als prieelvogels, bruikbaar | |
| |
afval van elders, de rest afkomstig van diefstal. Een aantal bewoners - veruit het kleinste deel - had zich opgemaakt en het gezicht beschilderd als fictieve primitieven, wangen en voorhoofd krijtwit met zwarte en rode strepen erover, anderen droegen plakplastic tranen onder de ogen of een condoom bij wijze van oorhanger, een aangenaaide staart aan de broek of een hanekam op het kaalgeschoren hoofd.
Ze liepen over de onregelmatige weggetjes van de nederzetting, Mirjam en hij - er had zich zonder enige planning of afspraak een grillig patroon ontwikkeld dat niet veel afweek van de labyrintische warwinkel van oosterse soeks - en keken verstolen en ietwat besmuikt rond, alsof ze zich verontschuldigden voor hun opdringerige blikken, die ze daarom probeerden iets terloops mee te geven, blikken die nooit te lang achtereen op iets mochten rusten, zeker niet op een van de bewoners en vooral niet op een gezin met opgeschilderde kleine kinderen. Vooral halfgeheimen moesten omzichtig benaderd worden, wist hij, anders reageerden de dragers agressief.
En natuurlijk (natuurlijk) hadden er ook een paar tegenaardebewoners nering gevonden in het nieuwe nomadenbestaan, enkelen verkochten bier op ijs in een teil en een paar Britten hadden een soort café opgezet in twee tegen elkaar geschoven oude caravans, koelkast lopend op een eeuwig reutelende generator die ook elektrisch licht verschafte; twee schallende luidsprekers verstoorden tot diep in de nacht de quasi-landelijke rust, zonder dat er veel geprotesteerd werd.
Maar men was autonoom. Dus.
Even verderop, waar de radiomuziek zwakker klonk, tinkelde wat timide een gitaar en dreinsde een mondharmonica alsof het de allerlaatste ter wereld was, een geluid dat leek overgewaaid op wind uit de twintiger jaren.
Een aantal bewoners had bloemen geplant, een paar kleine struikjes of conifeertjes.
| |
| |
- Ze willen iets van natuur, zei Mirjam, maar wel stadnatuur.
- Vooral hun eigen natuur, zei hij, waar die dan ook uit mag bestaan en gelijk hebben ze.
De hele nederzetting ademde iets vluchtigs en blijvend voorlopigs; zelfs vergeleken met twee maanden geleden, toen hij hier voor het laatst was geweest, was het karakter duidelijk, zij het niet ingrijpend, veranderd; de luidruchtigheid bijvoorbeeld was toegenomen en het hele landeiland een beetje opgeschoven in de richting van de binnenhaven alsof er drift in zat.
- Het zal me niet verwonderen, zei hij, als...
En ineens begon het te regenen, een lokale bui als opgeroepen door de regenmakers hier. Geen paraplu meegenomen natuurlijk. Geen afdak om te schuilen.
Terwijl ze nog stonden te delibereren wat te doen klonk er een stem uit een van de bouwsels: - Jullie mogen wel even binnen komen schuilen.
Een honk opgetrokken uit stukken hardboard en golfplastic platen, enkele dekplanken van schepen en een paar houten deuren uit de container. Onder het venster van zes ruitjes groeiden een paar geraniums en wat vlijtige liesjes.
In de deuropening stond een jonge vrouw met een lange indiase jurk aan en een Javaanse hoofddoek om. Ze droeg een bril met ronde glazen.
- Jullie mogen wel even binnen komen schuilen.
En toen ze zag dat ze aarzelden: - Kom maar, kom maar! wenkend met de vier vingers van haar rechterhand als tegen een kind dat drempelvrees heeft en bang is onbekend gebied te betreden.
- Graag, zei hij, als we niet...
- Nee hoor, zei ze, iedereen is hier welkom.
Ze hoefden niet te bukken om binnen te komen. Deuropening hoog genoeg gemaakt. Goliat-generatie. Binnen een dubbelbed van blank hout, een oude crapaud, een kuilstoel, | |
| |
een schommelstoel, een ronde cafétafel met bijbehorende namaak Thonetstoelen. Tegen de wanden een aantal oosterse doeken, meest batik, die de schamelheid ervan voor een deel bedekten. Een oude pers op de grond, waarop twee beschilderde bazeroetjes ronddreutelden tussen hopen nog gaaf uitziend speelgoed. Verder een kleine batterij-tv, een paar staande planten (Ficus benjamini) en in de hoek van het honk een grote ouderwetse zwarte kinderwagen op hoge wielen met een opklapbare kap; erin een aangeklede pop ter grootte van een man of jongeman, de slap neerhangende benen buiten boord, een sigaar van stof in de mond.
- Dit zijn Kahaantje en Koriander. De grote Pieterman is er niet, hij is op pad.
- Dagdag, zei Mirjam. Ze zei: - Je woont hier aardig.
- Ja, hè, zei ze. Het valt de mensen altijd mee als ze binnen zijn, behalve mijn ouders natuurlijk. Ik ben Tanja, tussen twee of meer haakjes. Ga zitten.
Maar voor ze een stoel gevonden hadden klonk buiten een luid geschreeuw, of liever twijnden zich enkele ongeveer gelijktijdig uitgestoten kreten ineen tot een slangenbezweerderstouw van morsetekens. Stop. Dan opnieuw een morsekreet. En weer. Ze liepen naar de deuropening.
Buiten op een open plek tussen de tenthutten en oude caravans werd een soort regendans opgevoerd door een tiental moderne nomaden, meest jongeren, maar ook een grijsbebaarde man van boven de zestig en twee vrouwen van middelbare leeftijd, allen met ontbloot bovenlijf, enkelen geheel naakt, ook de grijsbebaarde man. De armen hoog uitgestrekt, de gezichten naar de hemel geheven, dansten ze in kleine clusters of solitair om elkaar heen, terwijl hun gestrekte kelen kreten uitstootten die vreugdekreten, vruchtbaarheidskreten of aanmoedigingskreten voor de regengod zouden kunnen zijn. Een van hen hield in zijn rechterhand een klein nikkelen beeldje omhoog, een ander een bloem die zo te zien een plastic bloem was, een derde een injectiespuit. | |
| |
Na nog een aantal korte kreten gingen de dansers gezamenlijk over op een laag gezoem of gebrom, waardoorheen zo nu en dan het hoge gejodel opklonk van twee meisjes die hun vlakke hand snel voor hun open mond op en neer bewogen. Schuin achter hen in de hut dansten Tanja's voeten mee, terwijl haar bovenlijf zacht heen en weer wiegde.
- Hier laten we zelfs plastic bloemen bloeien, zei ze, hoewel meestal geen duizend tegelijk. Thee?
- Graag, zeiden ze beiden. Als het niet...
- Nee hoor, zei Tanja, 't is hier altijd open huis.
Hier en daar begon het onder het dak te druppen. Tanja verschoof een paar stoelen maar schonk er verder geen aandacht aan. Een van de koters ving de druppels op in zijn mond.
Voor ze gingen zitten waren ze er nog getuige van hoe enkele dansers met stokken en latten op de aarde sloegen, waarbij aapachtige klanken uitgestoten werden.
Het geroffel van de regen op het dak van golfplastic nam nog in hevigheid toe maar klonk niet onaangenaam. Een dikke regendruppel viel in zijn theekop; hij keek in de kop en daarna naar de plek waar de waterdruppel vandaan gekomen moest zijn, ontdekte echter geen barst. Zag wel hoe een tweede en derde druppel over een richel aan kwam rollen en ging wat verzitten. Om hemzelf niet geheel duidelijke redenen voelde hij zich hier meteen thuis, voelde zich vertrouwd als in een roman die hij kende.
Mirjam vroeg Tanja uit over het leven hier en Tanja vertelde erover alsof ze verslag uitbracht van een verblijf in een ander land, een andere maatschappij - en daar leefde ze natuurlijk ook in, was zich dit bewust en cultiveerde dit gevoel - en op een gegeven moment drong het tot hem door dat ze bezig was het interieur van haar eigen honk te beschrijven, de ruimte waarin ze zaten, die daardoor iets vervreemdends kreeg, althans zolang haar verhaal duurde.
Maar het aardige was, dacht hij, dat ze geen enkele op- | |
| |
vatting verkondigde over de wereld in het algemeen, een negatieve noch een positieve en niet in vergelijkingen verviel, ze verklaarde alleen maar, tekende uit, riep op, alsof het - voor haar - de enig mogelijke werkelijkheid was, de hare dus, al moest ze vanzelfsprekend eens voor een keuze hebben gestaan.
En hij betrapte zich erop dat hij begon weg te dromen, bij de behaaglijke warmte van de thee, haar woorden, de vreemde intimiteit, de vage achtergrondgeur van wierookstaafjes die hier gesmeuld hadden, het snelle afraffelen van de tafel van zeven door de regen, het gezingzang buiten.
Hoewel hun leeftijd tegen hen pleitte kregen ze een joint aangeboden en samen rookten ze ervan. Het was een jaar of vijf, acht geleden dat hij er voor het laatst een tussen duim en wijsvinger had gehouden en de angst voor terugval op het roken van tabak zat nog steeds diep in hem. Mirjam deed meer alsof ze inhaleerde. Zo nu en dan keek een grimassend masker van Ensor door de deuropening.
In de hoek van het vertrek leek de kinderwagen heel licht te wippen zonder dat iemand hem aanraakte, terwijl het was of de mannenpop zijn lange benen een beetje op en neer bewoog.
Tanja las een gedicht voor dat ze zelf geschreven had.
op zoek naar een verlangen,
de levenden zijn nergens thuis,
en daarom gaan wij niet naar het stadhuis.
| |
| |
- Mooi, zeiden ze, mooi. Zelf gemaakt?
- Iemand in mij heeft het gemaakt.
- Heel mooi, zeiden ze en meenden het, iemand in hen meende het.
Aan zijn voeten die een kilometer van hem verwijderd waren was Kahaantje bezig de veters van zijn schoenen los te knopen. Hij liet het toe. Achter hem rukte en rammelde Koriander aan een stuk hout in de wand, waardoor de hele hut licht heen en weer zwaaide.
- Niet doen! riep Tanja en tilde hem op. Hij heeft al één keer eerder de boel omvergetrokken. Stouterd! zei ze - een halve stouterd, want niemand is helemaal slecht...
Kort erop - de regen was in gemiezer overgegaan en de magische dansers hadden zich in hun onderkomens teruggetrokken om zich al of niet aan elkaar te warmen - begon hij erover te denken om op te stappen, maar juist op dat moment trad Pieterman binnen. Hij maakte een soort zegenend gebaar - rechterhand schuin naar voren, waarna hij er een trage cirkel mee beschreef - en zei: - De vrienden van Tanja zijn mijn vrienden. Hij zette een plastic tas met waarschijnlijk etenswaren op tafel en streek zich bedachtzaam over zijn baard. Zijn haar droeg hij in een vlecht.
- We moeten maar eens gaan, zei hij, we zijn dankbaar voor...
- Neenee, blijf zitten, zei Tanja, alle tijd van de wereld. Tegen Pieterman: - Ik heb ze aangeboden hier te schuilen.
- Natuurlijk, zei hij, blijf zitten, blijf bij ons eten. Hier is bikkesement.
Hij gaf Tanja een kus. Tot hun oprechte schrik gaf ze hem twee klappen op de wang, één links, één rechts, hard maar kennelijk liefdevol. - Dank je, zei Pieterman.
- Hij heeft het graag, verontschuldigde ze zich tegen hen, als kind kreeg ie dagelijks petsen. Vandaar.
Pieterman grijnsde wat verlegen en ontbond zijn vlecht, | |
| |
het haar viel los en vrouwelijk over zijn rug en schouders.
Tanja kamde er met haar vingers liefdevol doorheen.
- Blijf bij ons eten, zei ze, als jullie voor lief willen nemen wat...
- Graag, zei hij, maar mag ik dan een paar pizza's aanbieden of iets anders dat in deze buurt te krijgen is? Wijn misschien?
Pieterman werd erop uitgestuurd en kwam twintig minuten later terug met drie pizza's en twee flessen wijn. Hij kreeg een paar tedere meppen op zijn wang en zegende de pizza's en de wijn. Daarna ontstak hij een wierookstaafje en twee kaarsen. De deur werd nu gesloten.
De late zon was nog even doorgebroken en verwarmde het dak van golfplaat plus de lucht eronder.
- Gezellig, zei Tanja. Mijn ouders weigeren hier op bezoek te komen en nu zijn jullie er. Hebben jullie ook kinderen?
Mirjam schudde haar hoofd. - Een of meer stiefkinderen, zei hij, afhankelijk van mijn stemming en twee vaste stiefkleinkinderen.
- Pieterman is ook een stiefkind, zei Tanja, in het algemeen, maar in de eerste plaats van zichzelf, zoals hij zelf zegt, nietwaar Pieter?
Pieterman knikte en blikte naar een onzichtbare horizon; hij was weinig spraakzaam, of beter, hij sprak in kleine perioden, woordclusters en zweeg daarna langdurig als om nieuwe woorden ruimschoots de gelegenheid te geven zich te verzamelen, als moleculen, of monaden of iets dergelijks. Daarom kreeg je de indruk dat hij meestal citeerde, zoals ook bij schrijvers voorkomt. Hij vertelde over zijn werk als motorkoerier - een tijdelijk jobje -, over conflicten in de nederzetting, over ‘ondergrondse of nomadische natuur’ en iedere keer moest hij opnieuw een drempel over, na zich zichtbaar bezonnen te hebben welk onderwerp hij zou aanvatten. Alledrie probeerden ze hem te helpen door het stellen van | |
| |
vragen en juist omdat hij de jongen begreep, voelend wat er in hem omging en zelf niet een van de makkelijkste praters, wekte Pieterman een gevoel van verbondenheid in hem op dat hem warm stemde en tegelijk wat melancholiek bij de gedachte aan de waarschijnlijke eenmaligheid van hun ontmoeting. En hij zag de jongen al een blanco toekomst inlopen alsof het een film- of romanfiguur betrof, zag hem lopen en al contourlozer worden zonder overigens ooit voldoende contour gehad te hebben.
Hij schonk hem nog een glas wijn in, terwijl een van de rondkruipende bazeroetjes weer aan zijn schoenen frummelde.
- En nu wil ik jullie iets laten zien, zei Pieterman, nadat de pizza's grotendeels soldaat gemaakt ofwel eucharistisch verorberd waren. Hij stond op, lichtte de hoek van een tapijt op en wees op het luik dat bloot kwam te liggen. - Een geheim, dat jullie absoluut niet verder mogen vertellen. Zelfs God weet het niet.
Hij stak een vinger door de ijzeren ring en zonder hun toestemming af te wachten, ongeduldig te kunnen tonen wat eronder lag, lichtte hij het luik op, pakte een zaklantaarn uit een wandkastje, vergrendelde de deur en stapte in het gat. Toen hij op de bodem stond nodigde hij hen uit zijn voorbeeld te volgen, terwijl hij de trap met zijn lantaarn bescheen.
Het moest een kelderverdieping geweest zijn die niet ingestort was, niet volgestort met puin en zand, althans grotendeels niet, een ruimte onder een groot gebouw, een kantoorgebouw waarschijnlijk; er liepen verwarmingsbuizen doorheen, gedeeltelijk zwaar geïsoleerde die, vreemd genoeg, nog een beetje warm aanvoelden alsof er in de centrale ketels nog gestookt werd, dode elektraleidingen met in de fittingen soms nog de oude gloeilampen waarvan enkele nog een heel klein beetje leken te gloeien en in de gan- | |
| |
gen functioneerden de deuren nog. Dit gangenstelsel met zijn kamers en bergruimtes en archiefkasten had Pieterman tot zijn persoonlijke catacombenstelsel gemaakt, zijn ondergrondse mausoleum, zijn privé-archief van gevonden voorwerpen en levensbenodigdheden.
- Hoe heb je het ontdekt? vroeg hij.
- Gewoon, zei Pieter, toen ik buiten een plee wou graven. Ik heb het gat toen weer gedicht en binnen een nieuwe toegang gedolven, luik erover. Er was maar één zoldering ingestort, de rest was nog intact.
- Fantastisch, zei Mirjam, je moet zoiets maar ontdekken!
Pieterman knikte tevreden. Achter zijn zaklantaarn en in het zwakke schijnsel van het tegen de wanden weerkaatsende licht leek hij op een rembrandtieke Jezusfiguur met een kunstkaars in de hand die door de tijd heen scheen, een licht gecondenseerde tijd.
Hij leidde hen rond, duidelijk trots op zijn bezit en, dacht hij, ook een beetje trots omdat hij het allemaal aan hen - als eersten? - kon laten zien. Voor wie ervan kennisnamen, had het complex bovenal iets van een lucide droomtoestand, de hele entourage had dit, evenals de rondleiding, waarbij hun voeten door onzichtbaar water leken te waden, water van zware gezonken lucht.
- Mijn persoonlijk onderaardse, zei Pieterman en zijn stem klonk wat heser dan hij boven had gedaan.
Aan de wanden waren kaarsenstandaards geschroefd. De ene deur na de andere openend en de kaarsen in de houders aanstekend toonde hij hen zijn collectie, waarvan de voorwerpen in het halfdonker langzaam en onduidelijk opdoemden tot Pieter er zijn lantaarn op richtte of een petroleumlamp ontstak.
Op schragen, muurplanken of in zelf getimmerde kasten - alles weer uit de container - lagen ze als vertegenwoordigers van de dingwereld en zo waren ze ook bedoeld, de vogelskeletten, leeggeblazen eieren, motoronderdelen uit | |
| |
auto's als een carburator, een benzinepompje, een kogellager, een startmotor, alle met aluminiumverf bespoten, verder een ouderwetse toverlantaarn, meccano- en legobouwsels, speelgoedauto's en -scheepjes, een stoommachientje, een kleine hijskraan; specimina van houtsoorten, natuurstenen en brokken mineraal uit de halve wereld, een oude inktpot, een oude schoolbank, een antiek leesplankje, wandkaarten, landkaarten, een kleine kolenkachel, kledingstukken van allerlei aard en mode, enkele doodshoofden, prenten en schilderijen, een aantal van bekende kunstenaars - kennelijk gestolen, waaronder een Corneille, een Pyke Koch, een Mondriaan, een Rembrandtprent; was zijn koeriersbaantje hem ook hier van dienst geweest? -, daarnaast verzamelingen van exotische zaden en peulen, fossielen en schelpen; bustes van componisten, een kapotte computer met printer, een paar antieke telefoontoestellen en schrijfmachines, fototoestellen, rekenmachines; een breukband, een heupbeugel, een ondersteek, katheters en ander ziekenhuisgerei; een schuifelhekje voor invaliden, horecabestek in grote hoeveelheden, een snijbrander met toebehoren, een drilboor van gemeentewerken, stratenmakersgereedschap, visgerei, et cetera.
Het meeste dat hier stond of lag had zijn aanwezigheid aan het toeval te danken, was gejat of gevonden, op straat of in de container; slechts enkele begerenswaardige voorwerpen, vertelde Pieterman, waren gericht gejat of gekocht. Daarna volgden nog enkele kamers met opgezette dieren, waaronder huisdieren - honden, katten, hamsters - en de nodige vogels ten dele ook gekaapt -, een aantal stopflessen met foetussen en misgeboortes op sterk water - afkomstig uit het Anatomisch Kabinet van het Amsterdams Medisch Centrum - en ten slotte een uitgebreide collectie poppen van allerlei slag en formaat, de grootste zo groot als etalagepoppen en mannekino's, alle heel naturalistisch aangekleed volgens diverse modes.
| |
| |
In de laatste kamers was het hun wat onheimelijk te moede geworden en toen ze de volgende vertrekken binnengingen hoorde hij Mirjam bijna zweten. Langs de wanden stonden, zaten of halfleunden lijken, gedeeltelijk in primitieve houten kisten.
- Jezus, zei hij. En dacht: hoe heb je ze hierheen vervoerd.
- In een gehuurde bestelwagen. Een paar kleinere in de kinderwagen.
- Helemaal van het kerkhof? 's Nachts?
- Ja.
En toen pas, tot zijn niet geringe schrik, realiseerde hij zich dat er buiten zijn eerste uitroep geen woord gewisseld was, de dialoog had alleen in zijn hoofd geklonken.
Zijn ontsteltenis werd nog groter toen hij enkele doden meende te herkennen: een oud-burgemeester van Amsterdam, een populaire cabaretier (Wim Kan), een literair criticus (J. Goedegebuere), de enterpreneur J.F. Fentener van Vlissingen en nog een paar Bekende Figuren, allen nog in goede tot zeer goede staat. Hoe had hij dit in godsnaam klaargespeeld?
- Geprepareerd, klonk het in zijn hoofd.
Zijn gevoel van onbehagen ging over in pure angst.
- Het wordt tijd dat we gaan, zei Mirjam hardop, dus luid.
- Nog even, nog even, zei Pieterman. Ik wou jullie de archieven laten zien die ik van allemaal heb aangelegd.
Hij opende de deur naar het volgende vertrek en het was als de deur naar een andere dimensie. In diepe kasten stonden de ordners en mappen stijf naast elkaar in het gelid, namen op rug of uítstekende archiefmap.
Zijn ogen gleden over de ruggen: G. van Amerongen, Th. Berghorst, Joh. Cornelius... J. Goedegebuere... W. Kan...
- Hier, lees, zei Pieter en trok een map uit de kast, stak hem die toe.
Hij nam hem aarzelend aan, blikte op de rug en verschoot | |
| |
van kleur. Wat hij las was zijn eigen naam: lokien perdok.
De map viel bijna uit zijn handen.
- Lees maar, lees.
Maar hij sloeg de map niet open en legde hem, als was deze besmet, op een willekeurige plaats terug in de kast.
Op dat moment hoorde hij de deur slaan en dacht: te laat! En meteen erop rook hij de zoetige geur die uit een rooster in de kelderkamer zweefde als een dodelijke zefier. Te laat, zoals vaker gebeurtenissen te laat zijn voor ze voltooid zijn of feiten gebeurd voor ze zijn begonnen, je conceptie bijvoorbeeld en de virtuele conceptie van de kosmos. Hij dacht nog: toen, toen... en dacht niet meer.
Een eeuwigheidsseconde later ontwaakte hij, stijf als een mummi, de ogen star open, de blik voor zich uit gericht, lippen gesloten en van steen. Naast zich vermoedde hij Mirjam, ervoer haar aanwezigheid - niet als lichaamswarmte, maar als gedachtenwarmte - even, als in een pijnpunt van tijd en voelde toen hoe hij teruggespoeld werd in zijn hoofd, als op video, zij het dat hij vanuit het teruggespoelde vooruit rende, voor zichzelf uit, voor zichzelf uit...
Toen hoorde hij - ergens, in zichzelf - een deur opengaan.
Toen het donker werd vond er aan de havenpier even voorbij de nomadennederzetting een opvoering plaats van het Internationaal Straattheater, waar een deel van de nomaden van ging kennisnemen; de meesten bleven waar ze waren, in hun hol, tent of caravan, zoals ze dat altijd deden.
Aan de immens lange arm van een hoogwerker zweefde een acrobaat in de lichtbundels, voerde er zijn eenzame spel op, op dit moment gezeten in een stoel in de ruimte en daar de krant lezend alsof hij zijn leven lang niet anders had gedaan. Achter en schuin boven hem hing een open deurlijst | |
| |
die suggereerde dat dit de deur was waardoor hij - uit het niets - binnengekomen was.
Laserstralen speelden een eigen spel en vingen geschrokken vogels, vleermuizen, vleermuisdromen; kruisten kreten en andere bundels trillingen en leken die een kortstondige zichtbaarheid te verlenen.
Op de grond doken uit asfaltholen, ijzeren tonnen en kisten spookgestaltes, kleurige clowns en andere duikelaars op; meer dan mensgrote, kardinaalgrote Niki de Saint-Phalle-achtige figuren spleten zich en baarden nieuwe beelden of evenbeelden en in een hoek van het terrein stak een treurige vrouwenkop boven een grote afvalhoop uit en voerde Gelukkige dagen op alsof ze nooit anders gedaan had.
Ergens in de lucht klonk synthesizermuziek, die hier het natuurlijkste geluid ter wereld was dat je je voor kon stellen en mimespelers en illusionisten toverden op verschillende plekken iets tevoorschijn dat er voorheen niet was - zij het vaak iets van soortgelijke aard -, terwijl tussen het loopgrage publiek een aantal reusachtige hoofden ooglidknipperend heen en weer rolde - een van de loslopende honden duwde er speels met zijn snuit tegen. Dwergen en kobolden zwaaiden grote vuurvliegen en luchtvissen aan een touwtje rond of schreven met kleurige lichtgevende plastic buizen figuren in de lucht als een soort visuele mantra's - dit alles tegen een achtergrond van donker havenwater, snel brekende wiemelende lichtreflexen en voorbijvarende vrachtschepen, spookschepen en toeristenboten.
Een kleine groep had zich, bijna hoogtijdelijk, opgesteld rond een televisietoren, een kunstwerk opgebouwd uit enkele tientallen meerjarige televisietoestellen, waarop evenzoveel zeer uiteenlopende videobanden afgedraaid werden, tezamen een geluids- en beeldkakofonie vormend van ongekende intensiteit en agressiviteit. Ze verbeeldde de heksenketel van de moderne metropool; gesproken woord, stil- | |
| |
tes en zachtzinniger beeld- en geluidsenclaves gingen er volledig in verloren of speelden een ondergeschikte rol: momenten tussen andere die zich rekten als tijd en knapten: de partikels vlogen als snel dovende vonken in het rond, verspreidden zich over de andere schermen of vielen als dode vuurvliegjes neer tussen de toeschouwers.
En ook hier strekten de armen zich uit, bijna smekend, als om de kakofonie te bezweren, het beeldgeweld en de klankstormen te beteugelen en te herorganiseren - via een gezamenlijk opgewekte resonantie van gelijkgerichte gedachten en klanken -, taai weerstand biedend aan de zuigkracht van deze moderne Toren van Babel. Een enkeling balde, onbewust en meer uit zelfbescherming dan ergens tegen gericht, zijn vuisten, aan zijn hoog uitgestrekte armen of naast zijn lichaam.
- Oaah... oaahh... oaahhh... Dan weer het bekende staccatogejodel en het donkere gezingzang diep uit de keel.
Een hond die aan kwam snuffelen wierp een schichtige blik naar de tv-toren en nam de benen, de kop laag boven het wegdek. Op veilige afstand begon hij met gestrekte hals mee te janken.
Ergens buiten de speelplek haperde kort de generator, de lichten en de beeldschermen flikkerden, aarzelden en even werd het een beetje stiller alsof er iets stond te gebeuren, iets dat nog niet vaststond.
De acrobaat in de lucht was inmiddels van zijn stoel verdwenen nadat hij een grote kopergroen fosforescerende maan had opgehangen die op de spelers en medespelers neerkeek met een menselijk meewarig gezicht.
En weer ging ergens een deur open en was het of iets, iemand wegsloop, of juist de aardsfeer binnensloop, bijvoorbeeld door het open deurframe dat los in de lucht hing.
|
|