De andere stad
(2009)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermdEen labyrint
[pagina 12]
| |
diepte en natuurlijk beweeglijker, levender. (Waar je zin in hebt: dagelijks door hetzelfde statische landschap te moeten heenkijken als door een hiernamaalslandschap.) Kleine golvende graanvelden tussen stroken eikenhakhout en braamstruiken, clusters woonhuizen en villa's, een glastuinderij, loodsen; meer naar rechts de vaart met aan weerszijden autosloperijen, kwekerijen, een paar kleine werven voor pleziervaartuigen, minifabriekjes, één met een kleine reclamezeppelin erboven. In de verte een klein spiegelend meer, een oude watertoren. Wat dichterbij lagen nog een zogenaamde Wild West Ranch omringd door een hekwerk van bruingelakte planken met nog wat boomschors eraan en helaas een Go Kartparcours. Alles tezamen een landschap dat gevormd leek uit een bouwpakket voor volwassenen waarmee lang gespeeld was en mede daarom ook hem vertrouwd, zij het meer dan hem lief was. Alleen als de wind stadwaarts woei ergerde de hele buurt zich aan het Go Kart-geronk en de lichte geur van bederf die een van de fabriekjes verspreidde, maar al met al was hij blij dat ze besloten hadden hier te gaan wonen; de stadrand maakte de meest gesloten stad tot open stad en ieder vergezicht houdt een soort onteigening in. Aanvankelijk was het vooral Mirjams idee geweest hierheen te verhuizen, daarna ook het zijne of zelfs in de eerste plaats het zijne toen Mirjam terug begon te krabbelen, aan de nabijheid van het centrum gebakken als ze was. Glurend door zijn pas aangeschafte verrekijker volgde hij soms de zwerver die vanuit de struiken naar een van de koeien kroop om de warme melk uit de speen direct in zijn mond te spuiten. Alleen hierom zou hij zijn nieuwe woonstee voor geen papiergeld willen missen. Zijn dagelijkse supernatuur. Beneden hoorde hij Mirjam rondlopen op de parketvloer, ving met zijn microfoonoren de geluiden en het gespeel op van zijn twee stiefkleinkinderen, Tutu en Petertje. Thessa, dochter van zijn vorige vrouw Ingrid, was na haar echt- | |
[pagina 13]
| |
scheiding tijdelijk bij hen ingetrokken, in het weekeinde samen met haar weekeind vriend. In de hal rukte het Petertje uit alle macht aan de trapleuning en deed het huis trillen alsof het een uitvergroot poppenhuis was en dat was het natuurlijk ook voor hem. Tutu was een soort plafondengeltje dat op de vreemdste momenten op kwam duiken, zelfs vanonder het tapijt in zijn werkkamer. Petertje verstoorde alleen maar zijn handschrift. Maar de meest alomtegenwoordige aanwezigheid was Mirjam: na jaren van afwezigheid was ze er weer, was haar aanwezigheid er weer - wat meer was dan haar beeld of nabeeld alleen -, was er ook als ze op reis was voor het reisbureau, kantoor Amsterdam-Zuid waarvan ze nu directeur was, was er zoals ze op de achtergrond altijd een beetje aanwezig was geweest, ook toen ze uit elkaar waren: een vleugje onuitwisbaar verleden van hoogstpersoonlijk, soms pijnlijk persoonlijk karakter. Toen hij bij Ingrid was ingetrokken, Ingrid en haar kinderen, voelde hij zich aanvankelijk niet alleen vervreemd en ontheemd in zijn eigen geheugen, maar ook geaborteerd. Zijn verleden was en bleef er een van verschuivende, in elkaar schuivende beelden die haar (en hem) op die manier in stand hielden - nadrukkelijke afwezigheid als aanwezigheid - en die maakten dat hij haar, Mirjam, min of meer werd, soms met de nodige weerstand of weerzin wanneer hij weer met haar / zich in een postuum twistgesprek gewikkeld was, herhalend wat al uitentreuren verwoord was - hij als vrouw, als wederhelft van zichzelf - en er niet mee in het reine komend. Of was het (zij) meer dan dat? Hij wist het niet en wenste het ook niet te weten, nog steeds niet. En nu was ze er dus weer, hoorbaar en onhoorbaar, ruikbaar en raadbaar, ook als hij in de stad liep of wanneer ze weg was, als een soort engelbewaarder die hem weer vergezelde, tot in zijn riskante dromen toe - ook in zijn jeugddromen, die zich afspeelden in de stad waar hij geboren en | |
[pagina 14]
| |
opgegroeid was! - en verder overal in de illegaliteit van zijn verbeelding, ze was er, in de een of andere tussenvorm of halfschaduw. En waarschijnlijk kon hij opnieuw niet zonder haar? Moeilijk om er achter te komen. Toch was het niet alleen om die reden dat hij meende haar een plaats te moeten toebedélen in zijn nieuwe boek - zijn tweede pas -, ze hoorde erin thuis, alleen hoe? Te veel geconcretiseer zou haar aantasten, zoals iedere realisering een droom aantast, corrodeert en op den duur vernietigt, te weinig zou haar onzichtbaar laten; maar haar inpassen zou weer aanpassen betekenen aan zijn geschreven realiteit en doelzoekende bewegingen. Misschien zou haar zelfstandigheid vooral bestaan uit het hem ontglippen. Jaja. Hij moest hier lang over nadenken en dacht er nog steeds over na toen hij de pen weer ter hand nam. Hij hoorde haar lopen in zijn hoofd, gelijkop met haar voetstappen beneden en besloot, nee, hij besloot niets te besluiten. |
|