Romanbeschouwing in voorredes 1600-1755. Deel 2: Teksten
(1987)–Bert Pol– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 109]
| |
2hem zelven beschreven en U in de volgende Bladen onder het oog 3gebragt, bevatten (wel is waar) zo zeldzame Gebeurtenissen, dat men 4veellicht aan derzelver echtheid zoude konnen twyffelen, en het byna 5voor onmooglyk houden, dat een Persoon van zynen Ouderdom en 6mitsdien van slechts vyf-en-twintig jaren alle dezelve zoude hebben 7konnen ondergaan, en derhalven die Gebeurtenissen veeleer als een 8Roman dan waarachtige Historie aanmerken: doch vermits echter niets 9dan loutere waarheden in dit Verhaal vervat zyn, heb ik nodig geacht, 10U niet alleen te verzekeren, dat alle die Gebeurtenissen waar en 11waarachtig zyn; maar dat de Schryver ook hier in Amsterdam, by 12velen bekent is, die derhalven kundigheid zo wel van zyne Besnydenis 13onder de Hoogduitsche Joden hebben, als van zyne omtrent tweejarige 14Gyzeling, waaruit hy voor enige weken weder ontslagen is. 15Alleen heeft men aan te merken, dat de naam van Lelius, dien hy zich 16in 't gemelde Verhaal geeft, zyn rechte naam niet is, noch ook mooglyk 17geen der andere namen, waarmede hy zich zo in deze Stad als elders 18heeft laten benoemen; 't geen nochtans niets ter zake doet, en daarom 19ook geen bewys voor de onechtheid zyner Verhalen kan uitleveren; 20te min noch, als men weet, dat alle dezelve, gelyk reeds boven gezegt 21is, met de waarheid overeenkomen, en hy die ten overstaan van 22geloofwaardige Personen beleden heeft. Geringe zaken van weinig 23belang, inzonderheid die hem zedert zyn ontslag uit de Gyzeling 24wedervaren zyn, heeft men ter bekorting van dit Werkje onnodig geacht 25aan te tekenen. 26Dit was 't geen ik nodig oordeelde, U, gunstige Lezer, te berichten, 27en wensch U, wel te varen.
29Voorreden van den schryver aan den leezer.
30[...] 31[...] ook zal dit Werk, of Leven, aan alle Jongelingen, en byzonder 32aan de jonge Edel-lieden tot een voorbeeld strekken, dat zy zich van 33Jongs af aan in Deugden oeffenen, en alle boose stukken, en quaade 34geselschappen vermyden, en hun voor oogen stellen dat 'er gewis een 35Godt is, die alle bedryven der Stervelingen ziet, die geen goet ongeloont, 36en geen quaat ongestraft laat; en hoewel hy langmoedig is, en met 37de straffe vertoeft, evenwel waarlyk eens met de Roede van vergelding 38komt. 39Den gehuwden, voornaamlyk die van Adelyken Huyze afstammen, dient 40dit Leven tot een waarschouwing en vermaaning, dat wanneer de Heemel | |
[pagina 110]
| |
41hem met Kinderen voorzien heeft, zy die volgens hunnen plicht opvoeden 42in vreeze des Heeren en verdere Wel-leventheit, die eenen Christen 43betaamt. De gronden van den zuyveren Christelyken Godsdienst en 44het vlieden van alle quaade geselschappen konnen zy ten allen tyde 45aan de Kinderen inboezemen: dat zy ootmoedig, gedienstig, opregt, dapper, 46naarstig, en tegen een yder volgens een iegelyk zyn staat beleeft zyn, 47en dat ze een yder het zyne laaten, en geven, wat hem toekomt enz. Deeze 48zyn de rechte en waare Adelyke Deugden, nutter en zaaliger, dan 49schermen, danssen, ryden, jaagen, grooten pracht voeren, zich boven andere verwaant 50verheffen enz. Want het is zeeker en waarachtig, dat de Ouders voor 51den algemeenen rechterstoel eene zware verantwoording zullen onderhevig 52zyn, indien zy oorzaak tot het ergerlyk leven der Kinderen 53gegeven en door een quaade opvoedinge dne grond tot Ondeugden 54gelegt hebben. 55[...] |
|