Romanbeschouwing in voorredes 1600-1755. Deel 2: Teksten
(1987)–Bert Pol– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 75]
| |
van Ulysses, of vervolg van het vierde boek der Odyssea van Homerus [...]. Uit het Fransch vertaalt, en van nieuws overgezien. Amsterdam, R. en G. Wetstein, 1715. uba 607 J 18.
Voorreden aan den lezer.
1Toen ik de eerste maal myne oogen op dit werk sloeg, en den naam 2van den Wel-edelen Here François de Salignac op des zelfs voorhoofdt 3zag pronken, kon ik my niet genoeg verwonderen, dat een geestelijk 4en vorstelijk man, om een konings zoon te onderrechten, zich van 5een Roman, gelyk men dit soort van schriften gemeenlyk noemt, bediend 6hadt, en hem niet liever door levende voorbeelden, die de oude en 7nieuwe tydt hem hadt kunnen geven, tot een koning waardige gevoelens 8gebragt hadt; maar myne verwondering veranderde, toen ik my begaf 9om het werk te doorbladeren, wel haast in eene verbaasdheit, over 10het verstandt en oordeel van den Schryver, die, niets vindende dat 11aan zyne inzichten kon voldoen, met veel oordeel zich van deze verdichte 12Gevallen bediend hadt, om zyne wyze grondregelen aan den jongen 13Vorst voor te stellen. Ik twyffel niet, of vele zullen nevens my dat 14bevinden, die de moeite nemen van het werk met oordeel te doorlezen. 15Daarenboven heeft de wereldt reeds door eene algemene toestemming, 16die gebleken is uit de gretigheit, met welke het werk in de Fransche 17tale getrokken is, genoegzaam betuigd, hoe hoog het werk te schatten 18is. In minder dan een jaar zyn 'er meer dan twintig byzondere drukken 19van gemaakt, en verkocht, het welk eene onmogelykheit zou zyn, zo 20de inhoudt aan alle keurige kenners niet voldaan hadt. 21Ik heb gezegd, dat de Wel-edele Schryver niets vondt, dat aan zyn 22oogmerk kon voldoen, en dat hy daarom alleen de penne heeft moeten 23opvatten [...]. Maar wat middel om een jong vorst daar [d.w.z. de 24uiteengezette denkbeelden over het koningschap] smaak in te doen 25krygen? Hem die op eene leerkundige wyze, en met schoolsche 26bewysredenen, voor te stellen, zou het regte middel geweest zyn, om 27hem eenen afschrik van de zelve te doen hebben. Hy heeft derhalven 28moeten bedacht zyn op eene andere wyze van voorstellinge; en naardien 29hy wist, dat de gevoelens veel aannemelyker zyn, en beter bevat kunnen 30worden, door die aan personen te hechten, en alzo de algemene stellingen 31tot byzondere te maken, dan door die zonder eenige betrekking te 32overwegen, dacht hem, dat hy zich van die leerwyze moest bedienen, 33van welke wy zien, dat hy zich bediend heeft. Dus heeft die Eerwaarde 34Prelaat zyne gedachten niet alleen bepaalt tot deze schryfwyze, maar | |
[pagina 76]
| |
35hy heeft ook om verscheide wigtige redenen Telemachus tot zynen Heldt 36verkoren; aangemerkt hebbende, dat hy door de reize van die persoon, 37welke in de schriften der ouden aangeroerd wordt, gelegenheit kreeg 38om zynen jongen Vorst te gelyk te onderrechten in de oudste geschiedenissen, 39in de landbeschryving van dien tydt, in welke niemandt, 40die met eenige vrucht de oude Schryvers lezen wil, mag onwetende 41zyn, en in de verdichtselen, welker verstandt een wezentlyk deel der 42geleerdheit en oudheidskunde uitmaakt. Daarenboven wierdt hem dus 43een weg gebaand om, onder het verhalen van verscheide toevallen, 44den vorst de oogen te oopenen, ten opzichte van vele andere zaken, 45die tot de wezentlyke kennisse om wel te regeren zeer noodzakelyk 46zyn, voor hoedanige men kan houden het begunstigen van den koophandel 47en van den landbouw, de kunst om de menschen te leren kennen, 48de byzonderheden van den oorlog, en andere zaken, die overal door 49het werk verspreid zyn. 50Nu was alleen noch overig bedacht te zyn op de aaneengeschakelde 51verhandeling, en op den schryfstyl. Ieder, die eenige ervarenheit of 52smaak heeft in de werken van het oordeel en verstandt, zal ten eerste 53moeten toestaan, dat in deze beide de dichters dienden gevolgd te 54worden, en wel de zulke, die heldendichten geschreven hadden, naardien 55de personen, van welke de Hoogedele Schryver zich stondt te bedienen, 56zulke helden waren, als in de schriften der dichteren ingevoerd worden, 57en de bewoording in alle delen met de personen, uit welker mondt 58zy voortkomen, moeten over een stemmen. 59Aangaande de aaneengeschakelde verhandeling, is het buiten eenige 60twyffel, dat de Schryver best zyn werk aanvong in het midden van 61de geschiedenisse, volgende daar in zyne twee grote voorgangeren 62Homerus en Virgilius, welker eerste zyne Ilias aanvangt met het tiende 63jaar van den Trojaanschen oorlog, gelyk de twede met het zevende 64jaar na het omzwerven van Eneas zyne Eneïs begint. Onze Schryver 65vervat in zyn werk den ganschen tocht van Telemachus; te rekenen 66van den tydt, op welke dat hy uit Ithaca vertrok, tot zyne wederkomst 67aldaar; doch volgens de wetten der dichteren vangt hy in het midde 68aan, en doedt Telemachus aan Calypso verhalen, het geen aan de gansche 69aaneenschakeling der geschiedenisse ontbreekt. 70Wanneer men de schikking en styl dus overwogen heeft, mag men 71met recht het gansche werk een heldendicht noemen, aan welke niets 72ontbreekt, dan dat de bewoording niet op maat gesteld is, welke, naar 73het gevoelen sommiger geleerde mannen, minst wezentlyk is van alle 74de delen, die een heldendicht te zamen stellen. | |
[pagina 77]
| |
75De spreekwyzen hebben wy gezien, dat naar de wyze der dichteren 76geschikt zyn, en wy zouden zelf niet veel moeite hebben, om byzondere 77navolgingen uit Homerus en Virgilius, zo wel in de handeling als 78bewoording, aan te tonen, maar wy willen ons zo verre niet inlaten, 79om uwe lust tot het werk zelf niet langer op te houden, dan ten eene 80male noodzakelyk is. 81[...] 82Zommige Franschen menen, dat dit werk onnavolglyk is, en dat men 83niet kan hopen, dat 'er ooit iets diergelyx zal voortgebragt worden; 84maar schoon wy voor het werk zo veel achting hebben, en misschien 85meer, dan zy, zo kunnen wy dit nochtans niet toestaan, en geloven 86veel eer, dat het eene mogelyke en prysselyke zake zou zyn, dat iemandt 87in het burgerlyke betrachtte, hetgeen onze Schryver in het koninklyke 88gedaan heeft. De Engelschen hebben dus hunnen Euphyes, die in onzen 89taal overgezet is, maar niet veel ingang gevonden heeft, waar van 90de redenen niet zwaar te gissen zyn. Daar zyn immers verscheide brave 91boeken, die van de beschaafdheit der zeden, en van de aardigheit in 92ommegang, die zo aangenaam is onder de menschen, handelen. Indien 93nu een bekwaam man zich een persoon voorstelde, dien hy in omstandigheden 94bragt van al het geen een eerlyk man doen moet, om 95zich aangenaam te maken, te oeffenen, en zyne gronden vestigde op 96de ware deugt, en op het inzicht van iemandt te gelyk omzichtig en 97vroom te maken, twyffel ik niet, of zo een werk zou in het algemeen 98tot het beschaven der zeden van grote nutheit zyn: te meer zo daar 99voorbeelden by gevoegd wierden van onheilen, die andere zich door 100hun kwaad gedrag op den hals halen. |
|