Romanbeschouwing in voorredes 1600-1755. Deel 2: Teksten
(1987)–Bert Pol– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
1710 [De wonderlyke gevallen van Apollonius]De wonderlyke gevallen van Apollonius, van Tyr. Amsterdam, Isaac Trojel, 1710. kbh 29 C 92.
Voorreden.
1My is niet onbekend dat het menschelyk verstand, van nature verwaand 2en opgeblazen, niet geerne met beuzelingen gepaaid wil zyn; dat het 3de waarheid voor waarheid, en de leugens voor leugens begeert aan 4te nemen; dat d'eige liefde, hoewel zeer onderhevig van haar zelve 5te misleiden, tegen al het gene aankant dat van voornemen is haar 6te bedriegen. Derhalven zal ik niet instaan voor de waarheid van deze 7Geschiedenis, dewelke mogelyk voor degenen, die nog niet tot de agtbare 8en verborgene geheimen van de oudheid zyn toegelaten, verdigt zal 9schynen. Ondertusschen, willen de Geleerden, die men van diergelyke 10stoffen behoorde te laten oordelen, vast stellen dat ze niet twyffelagtig 11is, hoe vercierd men dezelve ook zoude agten, wegens de bezondere 12en niet zeer waarschynelyke daden dieze behelst, en dat Apollonius 13het verhaal van zyn leven en wonderlyke gevallen zelfs heeft beschreven, 14waar van nog eenige in 't Latyn vertaalde Overblyfzelen te vinden 15zyn. Ik heb my daar van als een schriftlyke onderrigting bediend. Ik 16heb deze verscheidene beurtvalligheden, welkers t'zamenvoeging zo 17wispelturig en bewegelyk voorkomt, naar myn best vermogen aan een 18geschakeld.Ga naar eind* 19Heeft eenig teer en omzigtig Tydrekenaar my iets te verwyten, zo 20geef ik hem tot antwoord, dat ik nergens borg voor blyve. Het zyn 21maar roekeloze harssenen en van weinig oordeel voorzien, die de 22verwerring van die oude tyden tragten t'ontwerren. Zodanige leidsluiden, 23die hen zelven voor onfeilbaar agten, en ons in de duisternis | |
[pagina 73]
| |
24leiden, moeten voor verdagt gehouden worden. Een weinigje ligtgelovigheids 25brengt dikwils veel genoegen by. Zy zyn te beklagen die 26niets willen geloven, ten ware dat men ontwyffelbare bewyzen van 27't geene dat men zeid gereed hadde. Op wat voor een wyze zal men 28't aanleggen om hem te doen geloven, nademaal onder de schryvers 29van de tyden der Prinsen, wiens Geschiedenisse zy geschreven hebben, 30klaarblykelyke strydigheden gevonden worden. 31Een schryver behoort omtrent zynen arbeid iets meer te betragten, 32als alleenlyk den Lezer te behagen, daar hy de ledige en vrugteloze 33nieusgierigheid slegts mede kan onderhouden, en onder het uitterlyke, 34dat aangenaam is, leerzame lessen laten invloeyen. Die vindingen, 35dewelke alleen maar schynen te strekken tot zyn vermaak, zyn vernuftige 36listen waar van men zig aardig weet te bedienen, om hem de zedeleer 37met meerder zoetigheid te doen smaken. Men moet het verstand zagtjes 38strelen, om meester van 't hert te worden, en zig aangenaam maken, 39om tot nut te konnen strekken. 40Deze Geschiedenis scheen my van belang, en bekwaam tot een zedeleer 41te wezen. Men vind 'er een gedurige aan een schakeling van geluk 42en ongeluk in, die ons een schets van 't wisselvallig geluk vertonen. 43De rampen van Apollonius zullen de alder-gelukkigste konnen doen 44vrezen, en zyne gelukkige uitslagen de alder-ongelukkigste weer hoop 45en moed geven. De ondeugd word 'er gestraft, de deugd vergolden; 46de magt der Goden, de godsdienst, en d'eerbiedigheid die men haar 47schuldig is, zyn 'er ingevoerd. Ik heb getragt myn styl en myne gedagten 48te schikken naar een beroemd voorbeeld, wiens gerugt zo zeer door 49de wereld verspreid, en aldaar met een algemeene goedkeuringe 50ontfangen is geweest. De digtkundige en verbloemde welsprekendheid 51heeft mogelyk al vry veel geholpen om hem in zwang, en in agting 52te brengen. Ik was van gedagten, zonder my by hem te willen vergelyken, 53dat men, zyne voetstappen navolgende, niet van de regte weg konde 54afwyken, en by aldien het bezwaarlyk was hem te agterhalen, het 55egter roemwaardig zoude zyn hem te volgen. Myn pen, mogelijk al 56te vermetel, nam de volle vryheid op zo schone voorbeelden. Ik trad 57met behagen in een loopbaan, die myne neiginge tot de Digtkunst 58vleide. Den Held die op het tapyt komt, verschafte haar een genoegzaam 59uitmuntende stoffe. De zwarigheid van den uitslag weerhiel my niet, 60zy deed myne moed herleven, alles scheen voor mynen iever doenelyk 61te zyn. Ik zag de klippen daar my deze onderneminge voor blood 62stelde, en 't gevaar van 'er schipbreuk te leiden onbeschroomd aan. 63Door de bekoorlykheden van zo een treffelyk werk verbeisterd zynde, | |
[pagina 74]
| |
64stapten ik in korten tyd van 't ontwerp tot de uitvoeringe over; en 65getroffen zynde van de ongelukken, en van de deugden van Apollonius, 66waar ik maar bedagt om zyne naam uit de wangunstige en diepe 67vergetendheid, daar zy zo lang in begraven was, te trekken. Gelukkig, 68indien hy, na zyne schipbreuk op de kusten van Cyrenen, hier geen 69twede komt te lyden, en indien hy, na zo veel rampen en moeyelykheden, 70weer in de have van Tyr geraakt, met zo veel geluk als de jonge 71zoon van Ulisses in de have Uthacus kwam aan te landen. De styl 72dogt my met de stoffe genoegzaam over een te komen. Dezen aart 73van ongehoorde en wonderlyke geschiedenissen verschillen weinig van 74de hoogdravende Heldendigten, en mogen wel rymeloze Heldendigten 75genaamd worden. De aangename vloeijngen der woorden, en d'edele 76vlugheid der uitdrukkingen, die men gehouden is daar onder te 77vermengen, houden de waardigheid der zelve in stant. Een al te 78verstandige en al te eenparige Onrym, in buitengewone en verwonderlyke 79geschiedenissen, komen koel en laf voor, indien de bystant 80en 't verciersel van de Digtkunst deze flaute niet komt te verkwikken. 81Men moet de vercieringen naar de stoffe, en de taal naar de vercieringen 82schikken. d'Onregelmatigheid, die dikwils gebrekkig is, veranderd in 83een schoonheid, wanneer ze door kunst in 't gebruik gebrogt word. 84Den aandagt van de Lezer, die meermaals een aangenamelyke vremde 85verandering bemind, word door d'evenluidendheid uitgemergeld en 86ontzenuwd. Ik zal 'er niet meer van melden, uit vreze van zelfs tot 87het ongeluk, daar ik van spreek, te vervallen. Het Gemeen, dat zo 88wel een verligte als regtveerdige scheidsman is van de werken die 89men haar laat toekomen, zal 't noodlot van dit tegenwoordige beslissen. 90Ik heb eerbiedigheid voor die uitspraken, die nogtans dikmaals omtrent 91degenen, die voor haar veel moeiten nemen, ondankbaar zyn. |
|