Romanbeschouwing in voorredes 1600-1755. Deel 2: Teksten
(1987)–Bert Pol– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Deel 1Aan den leezer. 1[...] 2'k Zal dan zeggen, om zonder veel omwegen te gebruiken tot de zaak 3te komen, dat ik die geenen bid, die de stijl van dit volgende Werkje 4niet hoogdraavend en deftig genoeg zullen vinden, te gedenken, dat 5dusdanige dingen niet anders zijnde als een verhaal van gemeene zaaken, 6den stijl daar van ook zoo los en zoo natuurlijk moet weezen, als 7of men iemand de zelve zoo voor de vuist hoorde vertellen, en dat 8het een merkelijke fout zoude zijn, indien ze zoo ernstig en deftig 9als die van een History-schryver was. Ten anderen hoop ik datze die 10beleefdheid wel zullen willen hebben voor een Vrouw, die sich nooit 11met schryven gemoeid heeft, en derhalven noch niet recht en weet, 12hoe zy zich daar in behoord te draagen, datze hier en daar de fouten 13wat over 't hoofd zullen zien; 14[...] 15Soo 'er nu aan d'ander kant eenige Juffertjes sijn, die ik wat te hard 16op hun seer heb getreeden, die sullen sich daar mee believen te troosten, 17dat ik hun naamen versweegen heb, gelijk ik 'er, indien 't my gelust 18had, wel honderd soude hebben konnen noemen, die sich van ettelijken 19der kunsjes dienen, waar van gy in 't vervolg de beschrijving sult sien. 20Niettemin behoeven se daar over niet seer in my gehouden te sijn; 21want ik sou kwaadwillig genoeg geweest sijn om hun naamen en 22toenaamen hier in te voegen, indien ik niet gevreesd had hun gantsche 23geslacht een onafwisschelijke smet daar mee aan te vryven. 24[...] | |
[pagina 65]
| |
Deel 2Aan den leeser. 29Toen ick het Eerste Deel van dit Werckje aanvingh te schryven, had 30ick geen andere gedaghte of ick zou met een vel of vijf of zes te 31bekladden al veel hebben konnen doen, en mogelijk dat ick 't nooit 32ter handt genoomen zoude hebben indien ick geweeten had, dat het 33zoo geweldigh aangegroeid soude zijn. Ondertusschen bevond ick in 34't schrijven, dat ick altijd noch iets vergeeten had te seggen; en dit 35iets baarde gemeenlijck noch weer wat anders; invoegen dat my 36genoodzaakt vond, zoo ick deeze vodderyen tot eenige volkoomendheid 37wilde brengen, mijn besteck tot een veel grooter ruimte te laaten 38uitspatten, als ick 't my wel voorgesteldt had. 'k Wil wel bekennen, 39dewijl ick doch in alles openhertigh gaa, dat het mee vry wat moeite 40gekost heeft, als in dit ambacht onervaren zijnde, eer ick zoo veel 41letters op 't papier gebracht heb; 42[...] |
|