1682 [Leven, op- en ondergang van den verdorven koopman]
Leven, op- en ondergang van den verdorven koopman, zederd weinige jaren herwaerts, in 't roemrijk Holland, en meest binnen Amsterdam voorgevallen. Vertoonende zijn aardige bedriegeryen, begeerigen handel, wellustige leven, wonderlijke gonst en wangonst van 't geval. Amsterdam, Timotheus ten Hoorn, 1682. IvN foko 199.
Voor-reden.
1Alle dagen sijn ons als Spiegels, om ons de Grootheid en verdervelikheid
2der mensche begeerte te doen zien, en te vertoonen dat sy een oorsake
3van alle kwaad is [...].
4[...]
5Tot bevestiging hier af sullen wy niet veel voorbeelden voortbrengen
6maar ons alleen tot een keeren, die de tijd onlangs van achter haar
7Gordynen, in de vereende Nederlanden, en meest binnen 't magtige Amsterdam
8vertoond heeft, waar af veel nog de waarheit sullen gevoele uit de
9smarte van haar Geldkas, onsteken door de kwaden handel en 't aardig
10spelen der Rol van seker Verdorven Koopman hier met de naam van
11Diomedus de Labeche begroet, om zijn kennelike vlekken met een
12onbekende naam, soo veel mogeliken te bedekken op dat niemant denke
13dat onse pen een Brand-staav is om brandmerken te maken: maar in
14tegendeel als een Pinceel, om, gelyk in Tafereel, alleen tot nut vermaak,
15't begin, Leven, Op-en-Ondergang van desen verdorven Koopman te vertoonen,
16of om iemand als in een spiegel een anders vlekken en vuilheid te
17doen sien, wetende datme die doorgaans 't lievste aanmerkt: alsoo iemand
18sijn eigen hoedanigheid in een Spiegel ziende, weg gaat, en terstond
19deselve vergeet daar in tegendeel onse oogen een vergroot glas
20verstrekken om te beschouwen de vlekken van onsen Broeder, die schoon
21niet grooter (als een muis van ons groter) dan een Olifant gekeurd
22worden: doch (waarde Lezer) om niet te doen als Menschen die dese
23kwade gewoonten hebben, soo laat ons lesen met oordeel sonder een
24ander te oordelen, om ons selfs niet te veroordelen. Laat ons de werken
25die kwaat zijn verfoejen, sonder den pleger te verfoejen: om ons selfs
26niet te vervloeken. Laat ons de dwaasheid van hem met een medelijdend,
27en niet met een nydig oog beschouwen om niet te nydig op ons selver
28te sijn; en noch laat ons alles by 't regte oor vatten, met liefde opbeuren
29en ons spenen van de honing die van de doornen druipt.
30Doorgaans zullen wy in dit eerste Deel beschouwen, hoe de Persoon