Regelnummers proza verbergen
| |
1683 [Salem]
O.J.D. van W-V. Een alegoris-histortis verhaal van het edel en machtig koninkrijk van Salem, mitsgaders van des zelfs edele koning, en zijn volmaakte deugden, en van de reize tot de zelfde. [...] Amsterdam, Jan Rieuwertsz., 1683. kbh 928 F 64.
Voor-reden Aan den lezer.
1Het zal u beminde Lezer, mogelijk wat vreemt dunken, dat ik met
2dusdanig Alegorische Histori voor den dagh kome. Zijnde zoo een manier
3van schrijven, waar in een stijl gehouden wort, als ware het een
4geschieder daat, daar nochtans die zaak, zoo maar by onderstellingh,
5en als by gelijkenisse genomen wort.
6En dat tot dien einde, om door dat middel, een byzondere lust en
7liefde tot Godt en zijn gesegende Koningrijk, in ons Mensche te
8ontsteken, en daar voorts dan ook werkelijk uit te wezen, om tot hem
9te mogen komen, en dat door die wegh, die ons daar toe in den Euangely
10is voorgestelt.
11Dat dit voornoemde einde en oogmerk, by my hier in goet is, stel
12ik voor vast, overmits niemant my zulks mach ontkennen. 't Is maar
13alleen dat ik met deze mijn arbeit, dat einde in mijne Lezers mag
14bekomen. Derhalven en zal 'et niet van noden zijn hier over my by
15u te verontschuldigen, en dat voor zoo veel, als het oogmerk, en het
| |
| |
16einde dat ik daar in voor hebbe, aangaat. Maar wat deze Alegorische
17manier van schrijven belangt, die hier in van my, tot dien einde gebruikt
18is; hier over vinde ik oorzaak, om my by UE. eenigsins te verschoonen.
19En wilde wel, gy tot dien einde geliefde te gedenken, hoe dikwijls
20Godt Almachtigh, deze maniere van onderwijzinge, zelve gebruikt heeft.
21Wanneer hy onder veelderleye gedaantes van dieren en andere uitbeelsels,
22in dromen en visioenen die hy aan den Mensch heeft voorgestelt,
23en haar de verborgen dingen geleert, en te kennen gegeven. En dat
24ook zijn heilige Propheten, veel malen zoodanigee Alegorische manier
25van onderwijzinge hebben gebruikt, sprekende onder verbloemde reden,
26recht als ware het een geschiede daat, daar het nogtans maar by
27gelijkenissen, en Alegorischer wijze, van haar gezeit was. Gelijk wy zien
28konnen, van Nathan aan David door de parabel van des arme Mans eenige
29Schaap, dat hy hadde, dat een rijke Man nam, en dode, om zijn
30overkomende gast uit vrientschap wat te bereiden, en spaarden hier
31in zijn eigen schapen, daar hy der wel hondert hadde.
32Gelijk wy diergelijke op andere plaatzen meer by de Propheten lezen.
33En insonderheit in den Euangelie, daar de Heere Christus, in deze manier
34van spreken zeer heerlijk is, en boven alle andere uitmunt. Alzoo dat
35in hem vervult is, dat door de Propheet is gesprooken, zeggende: Ik
36zal mijn mont op doen door gelijkenissen, ik zal voortbrengen dingen die verborgen
37waren, van de grontlegginge der Werelt.
38Want om zijn Hemelsche leringen, van het Koningrijke Godts, met
39het gene daar toe behoorden, den Menschen voor te dragen, heeft
40veelmaals hier toe, nu deze, dan die parabel gebruikt. Nu onder de
41Persoon, van een onrechtvaardige Rente-meester, dan van een Vader die zijn
42twee Zoonen het erffenisse deelden, en de jongste Zoon het zijne doorbracht;
43of dan weder, van een rijk Man en een arme Broodt-bidder, en nu weer
44van een Huisheer, die een Wijngaart plante, ende den zelfde de Lantlieden
45verhuurden, en zoo voorts door andere parabelen en gelijkenissen meer.
46En wat groote kragt, deze zijn heilige leringen onder zoodanige manier
47van spreken, op 'et herte van verscheidene van zijn toehoorders, gehadt
48heeft, tot haar overtuigingen, als ook tot haar onderwijsingen, behoort
49ons niet onbekent te zijn.
50Op dit spoor nu, om op die manier tot gemeene leering te spreken,
51zijn ook anderen, en gemeender Schrijvers, deze voornoemde heilige
52Mannen nagevolgt. Hoedanig eene is geweest, die het Boekje genaamt
53de geestelijke Bruiloft, gemaakt heeft, dat al over meer als twee hondert
54Jaren, aldereerst in 't Hoogduits beschreven is. Als ook; die het Boekje
55gemaakt heeft, genaamt het schat der Zielen, aldereerst in de Spaansche
| |
| |
56spraak beschreven. En hoe stichtelijk, en aangenaam het zelfde, den
57Lezer is, kan uit het menichvuldig herdrukken, lichtelijk geoordeelt
58worden. Voorwaar een werk, dat ik 'er het mijne op verre na, niet
59by wil vergelijken, en wensten wel, dat ik, en veele anderen met my,
60maar verstants genoeg hadden, om op alle plaatzen de rechte zin en
61meining daar in, wel te konnen begrijpen.
62Ook is 'er boven dien, nu onlangs noch een diergelijke Schrijver uit
63het Engels in onze Neerduitsche spraak, in 't licht gekomen. Waar
64by ook iemant licht denken zal, dat ik daar by wel oorzaak hadde
65om mijn moeiten in dezen te sparen. En iemant dit denkende, hoe
66kan my zulks in hem vremt dunken? aangezien, ik zelve, zonder die
67gedachten niet ben geweest, toen ik daar van hoorden. Hoe wel het
68mijne doe al ten naasten by op het Pampier was, denkende evenwel,
69dat die Schrijver, my de moeiten licht zoud afnemen, om het mijne
70wat meer in 't net te stellen; en voort daar noch meer aan te doen,
71dat ons denken zoude, daar meer aan te behooren. Heb derhalven,
72de voornoemde Schrijver, terstont gezogt te krijgen; maar ziende dat
73die Autheur, daar in noch een heel andere stelling had, als in het mijne
74was, zoo ben ik met mijn werk voort gevaren, en dat te meer nog,
75om dat het dog, zoo met de geestelijke spijzen, ontrent gelegen is,
76als met de natuurlijke, namelijk: dat verandering van Spijs (gelijk het spreekwoort
77zeit) wel doet eten, want zulks den Mensch in 't gemeen aangenaam
78is, schoon dat het laatste, altijt niet beter en is als het eerste. En boven
79dat, bevinden wy, dat eene ende de zelfde spijze, niet tegenstaande
80die in zich zelven goet en zoet is. Evenwel den eenen Mensch, die
81noch beter smaakt, en ook meerder voetzel geeft, als d'ander. Dit nu
82by my overleggende, dat het zoo in het geestelijk ook omtrent gelegen
83is, en daar by, dat ik niet en konde weten, waar uit dat iemant, of
84min of meerder smaak en nuttigheit uit dit of uit andere trekken zouden.
85Heb derhalven my de moeyten getroost, om de laaste hant aan dit
86werksken te leggen, tot dat het zoo verre gebraght is, als gy hier
87ziet. Hoopede dat zoo veel heilige Mannen, als ook andere stichtelijke
88Schrijvers die my in dezer manier zijn voorgegaan, by U.E. verschoonen
89zullen.
90Maar alzoo de parabelen en gelijkenissen, zoo gelukkig nimmermeer en
91konnen ingestelt worden, dat die twee dingen, die daar in zijn aan
92te merken, en daar men met het eene, het ander uitbeelt, waar van
93nog het eene Aartsch, en natuurlijk is, het ander Geestelijk en Hemelsch,
94dat die beiden, in aller manieren, wel, en op malkanderen passen. Want
95dat laten zelfs geen twee verscheide natuurlijke dingen toe, datze
| |
| |
96malkander in alle delen gelijk zijn. Ja zelfs en is de gedaante van de
97eene Mensch den ander zoo gelijk niet, nog ook het eene ay het ander,
98of daar en blijft tusschen hun beide, noch een merkelijk onderscheit.
99Hoe veel te meer dan tusschen een Geestelijke zaak, en een natuurlijke,
100om die in alles te willen over een hebben?
101Uit dezer oorzaak dan, is het te houden, dat ook de Heere Christus
102zelve (alhoewel hy de alderwijste Leermeester was) zijn parabelen en
103gelijkenissen zoo niet en heeft ingestelt, dat men mach blijven staan,
104op alle woorden, en manieren van spreken, die daar in van hem zeer
105wel, uit de aart der natuurlijke dingen, worden bygebragt; om die
106alle te willen uitleggen, en op de Geestelijke zaak te pas brengen.
107Want daar toe en moet men niet houden, dat alle die byzondere woorden
108van hem zijn voorgestelt, maar wel, dat de gehele parabel, in 't gros
109genomen, wel dient tot de Geestelijke zaak, en dat men in de byzondere
110dingen, alleen moet blijven staan op dat, waarom aldermeest de gehele
111zaak wort by gebragt, en waar in het eene, het ander gelijk is. En
112het Geestelijke door het natuurlijke verklaart en uitgebeelt kan worden.
113Dit nu zoo zijnde, met de parablen en gelijkenissen van de Heere Christus
114zelven: zoo en moet het niemant vreemt dunken, dat het met ons noch
115al veel meer zoo gelegen is, in 't verhandelen van onze Alegorische Historie.
116Verzoeken derhalven, aan den bescheide Lezer, ons ook niet te willen
117bevatten, op een woort, of reden, dat na de stijl, en manier van zoo
118een Reislust, die veel gereist heeft, gesprooken is. Of anders, na den
119aart van de Personagie die den spreker dan vertoont, of dan wel na
120de natuur der dingen, van waar dat het zeggen ontleent is, zonder
121daar in naaukeurlijk te willen wezen, om op alle byzondere woorden,
122of propoosten, een verklaringe te willen maken. Maar veel meer te
123denken, dat men in de gelijkenissen wat moeten toe geven.
124Voorts heb ik daar na getraght, om zoo klaar en onderscheidelijk te
125spreken, dat het voor een gemeen verstant, begrijpelijk mogt zijn wat
126'er by gemeent is, en hoe het aan de Geestelijke zaak voegt. Want
127hier in zoo hoog, en duister te wezen, dat de meeste part van de
128Lezers, de keern die daarin verborgen legt, van zijn bast niet en konnen
129pellen, en dienvolgende het pit haar niet en konde deelachtigh maken;
130zoo was 'er (docht my) noch weinig uit geregt. Heb daarom liever
131zoo veel eenvuldiger willen wezen, op dat ick te beter verstaan mogt
132worden.
133Voort, zijn ook, hier en daar al eennige druk-fouten, tegen onse dank
134in gesloopen, soo in woorden als in de by tekens. Waar van de
135pricipaalsten hier achter zijn aangetekent, daar den goethertigen Lezer
| |
| |
136in 't lesen, na de zelfde, of na zijn eigen kennisse die gelieft te verbeteren.
137En soo wy bevinden, dat onse geringen arbeit in dese, U L. aangenaam
138is; zullen wy besien (zoo het de Heere wil en wy leven) wat daar
139meer, tot verbeteringh van ons hier in, by gedaan mag worden.
140Onderwijlen, gebruikt dit, tot uwer stichtinge. En oordeelt daar van
141na aart der liefde. En vaart wel.
142In Wormerveer den 25 Augusti
1431683.
144Ue. geringe Dienaar
145Oom Jacob Dirrikz. |
|