4en nuttigheit van wegen d'uitmuntend-aerdige geest van Boccatius by
5al de weerelt is aengenomen geweest, koomt u nu in ons Nederlandts
6begroeten, niet twijffelende of sy sal in uw soete gemoederen het
7medelijden vinden dat sy van yder een verwacht. Gy sult haer hooren
8verhalen de suchten, en tranen, en lang-duurige ellenden van een
9verliefde Juffer die van haren Minnaer verlaten is; niet om dat gy
10door d'ondankbaerheit van eenen eenigen alle de mannen in 't gemeen
11soud leeren verachten; maer op dat gy in een andere siende, hoe gevaerlijk
12het is yders beloften lichtelijk te gelooven, de Liefde een natuurlijk
13vyer zijnde dat de geestige gemoederen tot het minnen drijft, soo eenen
14soud weten uit te kiesen dat u daer na met leedwesen niet diergelijk,
15of misschien erger als Fiammette mogt komen te gebeuren. Den laster
16daer sommige quaetwillige 't vrouwelijk geslacht mede soeken te
17bekladden, van onstantvastig en trouwloos in de Liefde te zijn, sal
18door dese trouwe, self den ondankbaren gedragen, niet meer geacht
19konnen worden; ende gy sult, dit lesende, uwe liefde tegen alle opspraek
20verdedigt, de selfde altijt met meerder lof, voorsichtiger en bedachtsamer
21konnen aenleggen. Nochtans en moet niemandt denken dat dit werk
22dienen wil, om het vyer der Liefden meer te doen ontvonken, of de
23jeugdige herten tot loose vonden in de bedriegelijke Liefde aen te setten:
24maer veel eer om de dertele wulpsheden der selver te leeren vlieden
25en verachten, nadien men uit de ellenden en swarigheden die d'ongelukkige
26Fiammette koomt te dragen en uit te staen, klaerlijk kan
27sien, dat de vruchten van de losse en Goddeloose Liefde niet anders
28en zijn, als bedrog, smerten, schanden, schaden, ja de doot selver, en
29die noch verderfelijker voor de ziel als schandelijker voor de weerelt.
30Hier uit dan sal yder een onderwesen konnen worden, de ydele, dertele
31geilheden, en vuile ongeoorlofde Liefden van sich af te keeren, ende
32de herten te stellen tot Liefde die wettig, suiver, eerlijk, volmaekt
33en alleen soet is; die van den hemel afgekomen, ons hier op aerden
34als een voorsmaek van hemelsche vreugden doet genieten: want onder
35al dat in de weerelt is, heeft Godt niet heerlijker, treffelijker, uitnemender,
36waerdiger, liefelijker, en aengenamer aen de menschen
37gegeven, als de Liefde, waer mede twee zielen t'samen suiverlijken
38aengedaen, onuitsprekelijke soetheden komen te smaken, welke niemandt
39recht en kent, als die de selfde geniet. Het is wel seker dat wreetheit
40en afkeerigheit de Jufferen noit en konnen vercieren, nadien 'er geene
41oit eere behaelt heeft met viandinne van menschelijke bewegingen
42geweest te zijn. Dierhalven sullen uwe Soet-aerdigheden de grouwelen
43en misverstanden in de Liefde vliedende, der selver hemelscher weelden