1646 [Het net der wellustigheyt]
Het net der wellustigheyt. Ontdeckende de valsche practijcken en lose listigheden der hedensdaegse courtesanen, of ligtveerdige hof-poppen, en andere snoode hoeren [...]. Overgheset uyt het Spaens in 't Nederduyts, door I. de L. Amsterdammer. Z. pl., z.u., 1646. kbh 28 B 47.
d'Uyt-legginge van dit werk, Aen den leser.
1Ick geloof (beminde Leser) ofte om beter te seggen, ick houde het
2voor seker en gewis, dat het nootsakelijck is, om te verstaen te geven,
3wat my veroorsaeckt heeft, niet alleenlick dit Boekje, uyt het Spaens
4in onse Nederduytsche sprake over te zetten: maer daer de handt noch
5aen te houden, om het selfste te doen drucken, en voor al de Werelt
6(in manier van spreken) in 't openbaer te brenghen: alsoo het schijnt
7dat het eerder behoorde versteeken en verholen te wesen, jae in vuyle
8plaetsen geworpen te zijn, dan voor den dagh te komen, ofte int light
9te brenghen, op dat het niet moghte komen ter ooren ofte in handen
10der suyvere onnoselheyt, te vallen; also van ons jonger gebeente af,
11onse sinnen, en verstant schijnen genoegh (Godt betert) gheneghen te
12zijn, tot quaet en tot bedrogh en andere vuyligheden; dogh dit en
13sal tot geen spoor voor sulkx dienen? maer in tegendeel van dien tot
14een schrik en waerschouwinge, om diergelijcke oorsaecken te schuwen;
15dit schijnt moght yemant seggen, spottens en lachgens waerdigh, alsoder
16niet kostelijcker is dan den tijt, diemen noyt door zijn schielijck loopen
17weder hervatten kan: want de gelegentheyt eens verby zijnde, komt
18noyt weder inde handen vallen, en dit also wesende, wert soo weynigh
19aght geslagen: dus den tijt dan met dit te lesen door te brengen, schijnt
20niet alleenlijck onnootsaeckelijck en onbequaem; maer daer en boven
21periculeus, indien yemant het leest om nae te volghen; ter welcker
22tijt men yets goddelijckx konde lesen, als om sonden te schuwen, of
23om de deught te loven, om na 't eynde van ons leven een goede loon
24t'ontfangen, volghens de wille ons Heeren, die ons roept en ons ziet
25uyt onse vuyligheden te trecken, en ons te doen rusten in de eeuwige
26rust-plaets;