Het masker van de wereldt afgetrocken
(1935)–Adriaen Poirters– Auteursrecht onbekend
[pagina 273]
| |
[pagina 274]
| |
ICk hebb' gheproeft dat in't ghemack
Het onghemack oock binnen stack.
Dit ure-werck hadd'ick ghekocht,
En hier in mijn Comptoir ghebrocht;
Want half den tijdt sat ick en las,
En niemandt wist wat ur' het was.
Dit onghemack is nu ghedaen,
Nu weet ick hoe de uren gaen;
Maer onder dit schuylt dese plaegh,
Waer over ick met reden claegh:
Ga naar voetnoot1. De onrust rammelt nacht en dagh,
En gheeft ghedurigh slagh op slagh,
En nimmermeer en staet sy stil,
Ghenomen dat ick schrijven wil,
Of dat ick met een rijp verstandt
Vat mijn papieren by de handt,
Of als ick nu wat rusten souw,
Ga naar voetnoot2. Dan rolt dit raetel-raey-ghetouw,
Ga naar voetnoot3. En tuckt, en ruckt, en sweeft, en weeft,
Dat't niet een ur'ken rust en gheeft.
'Ken hadd' mijn leven noyt ghelooft,
Dat dit soo iemandt brack sijn hooft.
En daer en is gheen stillen aen,
Voor dat 't ghewicht wordt af-ghedaen.
Dit nam ick laetst-mael onder af,
Doen sagh ick dat het ruste gaf.
Och leser! dit is uren-werck,
Ga naar voetnoot4. Maer't mijn dat gaet noch eens soo sterck,
Dat heeft gheduert nu jaren langh;
En houdt altijdt den selfsten gangh;
'Tzy dat ick ben in Compagnie,
Of scherm' in ons' Academie,
Of wil mijn Luyt een weynigh slaen,
Dees onrust hoor' ick altijdt gaen;
Daer is altijdt wat dat my jaeght,
| |
[pagina 275]
| |
Daer is altijdt wat dat my knaeght,
Daer sit wat binnen in't ghemoet,
Dat teirt mijn jeughdigh vleesch, en bloet.
Wat raet? want ick en can niet meer,
Dit smert en pranght my al te seer.
Lief vriendt, soeckt ghy gherustigheydt?
Verlicht u van de swaerigheydt.
Ghy weet wat datter in u woelt,
Ghy zijt het die het beste voelt,
En voelet nu soo langhen tijdt,
Y! maeckt u desen serck-steen quijt,
Couragie, eens een kloecke Bicht;
Ick sweir u, ghy zijt stracks verlicht.
|
|