| |
| |
| |
Taalkundige aanteekeningen
Wij vermelden hier te zamen de voornaamste bijzonderheden van Poirters' taal.
| |
A. Klinkers
1) | e = nnl. a: kemmen, slecxken, enz.; omgekeerd: placke (plek). |
2) | e = nnl. a voor r + medekl.: pert, werm, vercken, herd, merckt, enz. (daarnaast ook arm, warm), omgekeerd: karmen (kermen). |
3) | e= nnl. i: lecken; omgekeerd: schincken, intinghe, enz. |
4) | ee = nnl. aa voor r + medekl: gheerne. peerdt, lanteern; peerel, enz. |
5) | ee = nnl. aa: leegh, enz. |
6) | ee = nnl. eu: snevelen. |
7) | ey = nnl. e (en ê): weyren, uyt-heymsche, meynen, meyninghe, afteyren, ghemeyn (Poirters heeft soms ook wel ee.) |
8) | o = nnl. a: ghebrocht, docht, domp, enz. |
9) | o = nnl. u: joffer, schorft, krollen, polver, konst, sockelen, enz. |
10) | o = nnl. i (voor medekl.): gherompelt, rompel (ook verrimpelt). |
11) | o = nnl. eu: koteren. |
12) | oy: nnl. oei: ghepoyerde, ploye, poyer, enz. |
13) | oo: nnl. oe: sermoon; omgekeerd: naerboetsen (nabootsen). |
14) | oo = nnl. ui: koten. |
15) | oe: nnl. o: stoeffen, enz. |
16) | i = nnl. e: ginsterken, ghericht, printen, enz. |
17) | eu = nnl. oo: meught, meulen, enz. |
18) | ie (of ye) = nnl. u of ui: kiecken-hooft, bestieren, dier, vyer, vyerich, enz. |
19) | ue (ù) = nnl. eu (met oe afgewisseld): ruet, ghenueght, ghenuchelyck, enz. Omgekeerd: deur-halen (doorhalen). |
20) | ouw: nnl. uw: douwen, hij waerschoude, rouw, grouwelyck, gehouwden, klouwen, enz. |
21) | ou: nnl. au: nouw, douw, rouw, benouwd, verflouwen, enz. |
22) | Onvolkomen vokalen in plaats van volkomen, vooral voor verkortende consonantengroepen (md, rk, kt, st, ms, lt, ft, nt, rts,) vremdt, bestedde (besteedde), hofsch, werdeert (waardeert), stockt, ghestockt, creft, moras, smallen, korts (koorts), steckt (ook wel steeckt), enz. |
23) | Volkomen vokalen i.p.v. onvolkomen: vraeghtjen (vrachtje),
|
| |
| |
| seynden, stoeffen, mooght (mocht), scheynden, lief-ghetael, peryckel, artyckel, lyck-teecken, devyse, vaten (vatten), opwijnt (opwint); om wille van het rijm: beert (bert), bloos (blos); enz. |
24) | Invoeging van klinkers: ghelas (daarnevens ook: glas) enz. kalanten, leverij (livrei). |
| |
B. Medeklinkers.
1) | Invoeging van consonant (gewoonlijk t of d): ghelegentheydt, vleydinghe, namentlyck, schoonder, pampier, enz. |
2) | Invoeging van cons. als verbindingscons. tusschen twee woorden: kander, loopender, soudender, komender, waerder, kender, wouwer, daerder, sieghet (ziet het), bleefter. |
3) | Enclysis van voornaamwoorden en lidwoorden: alst (als het), alsy (als sy), hanghet (hangt het), hevet (heeft het), ofser (of ze er), vinter (vindt er), dattet (dat het), ghyer (gij er), dier of dyer (die er), dat (dat het), isser (is er), offer (of er), datser (dat ze er), watter (wat er), enz. |
4) | Syncope van consonant (in 't midden of op 't einde van een woord): blijschap, ghepeysen, peysde (ook peynsen), vergulsel, goude (stofadj. zonder n, ook gouden), alle daghe (meerv.) dé (deed), hood (hoofd) enz. |
5) | Contractie en invoeging van j(i), w: houwen, bevroeyen (ook bevroeden), vermoeiende (vermoedende), vaeyem, quaey, zij wouwen (zij wouden, wilden), hij wouwer (hij wou er), schouwer (schouder), voor-boeijken, enz. |
6) | Slot-consonant: nck en nc i.p.v. ng: ginck, aanvonck (aanving) enz. |
7) | n = i.p.v. m: ontrent. |
8) | v = i.p.v. f: op-vlickeren |
9) | Verscherping van v tot f: fenijnighe, enz. |
10) | Metathese: rispen (rupsen). |
11) | Louter spellingsverschillen zijn: a) uitval van w in de tweeklanken: ouw, auw, ieuw, eeuw, nieu naast nieuw, mevrou naast mevrouwe, u naast uw (adj. poss.) enz.; b) verdubbeling van f en s als tusschenmedeklinker, om scherpe s en f aan te duiden: beneffens (benevens), effen (even), twijffelen enz. Poirters schrijft regelmatig - ff, - ss, - tt. |
| |
C. Buiging en woordvorming.
1) | Zelfst. nw. met dubbel meervouds-suffix: jonghers, enz. |
2) | Dubbele comparatieven van bijv. nw.: meerder, eerder, enz. |
3) | Het enclytische vnw. - (j)i in verbindingen als: segdy, hebdy, lighdy, gaede; soms de in de Brabantsche volkstaal ge- |
| |
| |
| bruikelijke vorm met pleonastisch achtervoegsel: ghy: vraeghde ghy dan noch? lachte ghy? |
4) | Wederk. vnw. = pers. voornw.: 3de pers: hem, haer, syn eygen selven, sy selven; haer, haerselven. - Soms ook sich (zelden meervoud). Door verwarring met het pers. vnw. gebruikt Poirters sich verkeerd in den volgenden zin: (sprekend over den hond van een gierigaard) .....dat hij sich (= hem) eens verhanghen wou. |
5) | Bezitt. vnw: gewone vormen 3de pers. meervoud: haer, hunder, hunlieder. Soms gebruik van haer en hun nevens elkaar: b.v... datse liever het zwaert door haeren hals... als de scheere over hunne locken (de twee vnw. wijzen nochtans op dezelfde jongelingen). |
6) | Betrekk. vnw. dat gebruikt i.p.v. wat: ... ende dat was dat de Heydenen...; en gesien dat ick gesien hebbe. |
7) | Alle, al of allen, onverschillig gebruikt; de laatste vorm meest in het onz. enk.: allen den buyt, met allen heusheydt, allen hetghene, allen de pijlen, enz. |
8) | De 1e en 3e pers. enk. imperfect van het zwakke werkw. heeft n: hij vraeghden, hij antwoorden, hij wachten, hij letten, hopten hij, hij dienden, hij maeckten, enz. Poirters heeft afwisselend vormen met en zonder n, bv.: hij ontmoette hem enz. |
9) | Gaen, staen, sien, steeds: ick gaen, ick staen, ick sien. |
10) | 3de pers. enk. praesens van willen, regelmatig: wilt. |
11) | Afwijkende vormen in 't perf. der sterke wkw. als: kost (kon), begost (begon), ghebrocht (gebracht), aenvonck (aanving), op-gheten (opgegeten), holp (hielp), hongh (hing), gongh (ging), plagh (placht), konsten, kosten (konden), derf (dierf); - beweeght (bewogen), besteken (bestoken), opgeweghen (opgewogen) enz. |
12) | Infinitiefvorm met ghe: ghelijden, enz. |
13) | Een: acc.-vorm in nom., steeds in 't mannelijk; hetzelfde met het bep. lidw. de, de bezitt. vnw. en de bijv. nw.: den eenen, desen mijnen arbeydt, sijnen uytersten wil, goedgunstighen Leser, enz; na soo en sulck: zoo slechten hooft, soo diepen hol, enz. |
14) | Anders gebruikte wkw.: a) wederkeerig gebruikte wkw.: hem vertrecken, hem ontstellen (enz.); b) onovergank. gebruikt: steken: als nu de trompetten staecken.... enz. |
15) | Suffixen: a) het suffix (-sche), -se, sse, vormt vrouw. zelfst. nw: eyghenarsse, princersse, (ook princesse), meestersse; - b) sel: beghinsel (begin); - c) te vormt abstracte zelfst. nw: wijste, oudte; - d) igh vormt adj.: thans deels op dezelfde manier, deels door een ander achtervoegsel ge- |
| |
| |
| vormd: echtigh, blondigh, vrucht-baerigh, ghestichtigh, ondanckbaerigh, enz. Van zulke adj. kunnen dan zelfst. nw. afgeleid worden, door bemiddeling van het suffix heydt: nijdigheydt, malligheydt, eenigheydt, vlijtigheydt, stilligheydt, brackigheydt, schoonigheydt (ook wel: schoonheydt), soetigheydt, enz.; e) baer vormt insgelijks adj: ontfanghbaer (ook ontfanghelyck), enz.; - f) lyck: voorsichtelyck, bondelyck, oprechtelyck, gheckelyck, snellyck, enz. |
16) | Verkleinwoorden ken of sken: steecksken, boecksken, kappeken, pluymagiken, woordekens, redekens, jonghskens, Monsieurken; daarnaast ook: je: Hansje, creftjen, enz. |
17) | Afwijkende geslachten: a) eenen beeldt (m. nu o.), tou (m. nu o.), den legher (van een haas, m. nu o.), eenen doel (m. nu o), den pracht (m. nu vr.), ydelheyt des werelts (m. nu vr.) enz.; - b) werck (bij de werck, vr. nu o.), dese oogh (vr. nu o.), de venster (vr. nu o); - c) het punt-reden (o), het suyghelingh (o. nu m.). |
| |
D. Constructie.
1) | Infinitief zonder te: ..... daar is dit arm-hertigh volck op uyt om schraeffelen en winnen, ende vergaderen; kinderen die meer occasie hebben van leeren vloecken ende sweiren... enz. |
2) | Inf. met te: daer is het te roepen ende tieren op de henne. |
3) | Na verba sentiendi, infinitiefzin: ik heb... ghesien eenen hondt draeyen een wiel. |
4) | Nevenschikking i.p.v. onderschikking: Daer sit Mejuffer heel den nacht Maer naer een magher Vliegh'en wacht...; ...datse nu sit en kijckt...., ende voor den spieghel sit en friseert.... |
4) | Weglating van pers. en betrekk. vnw. na ende in het begin van een zin:.... (sy passeeren den tijdt) met roemen op hunne goederen, ende maecken gheduerigh kasteelen in de locht....: desen hadde een huys ghebouwt, ende was wel ghestoffeert. |
6) | Inversie na ende: ende placht desen keyser te segghen, wanneer desen Keyser oudt is....; ende isser tot 1000 pont ghevonden.... enz. |
7) | Actieve constructie i.p.v. passieve: Soo ras sy wierd' ghevat, om tot den Vorst te leyden (= geleid te worden). |
8) | Als, na compar.: blinder als, brooser als.... enz. |
9) | S: hij en hoordens niet; of ick en bens niet meer: 'k en sals niet doen: een heel gewone constructie in het Middelndl. Deze s is de genitief van het Middelndl. pronomen (e)t (cfr. Vercoullie, Historische Grammatica, 3de uitg. blz. 62), hier als accusatief gebruikt onder invloed van de wkw. die eerst met den genitief en later met den accusatief gebruikt werden. |
10) | Na onbep. vnw. als hoeveel, sommighe, menighe, het
|
| |
| |
| wkw. vaak in het enk.: ...hoeveel wordter niet ghevonden;... sommighe ghedierten overtreft den mensch (maar ook: sommige gaan den mensch te boven); ....dat daer menighe kostelycke uren wordt verreden..... |
11) | Voorzetsels: a) achter = door: achter straet loopen; b) verwarring tusschen naer en nae: naer-komen, nae de kerck gaen. |
|
|