Het masker van de wereldt afgetrocken
(1935)–Adriaen Poirters– Auteursrecht onbekend
[pagina π1]
| |
[pagina V]
| |
InleidingAdrianus Poirters werd geboren te Oisterwijk (Noord-Brabant) in 1605, luidens het doopregister thans berustend in 's Rijks archief te 's HertogenboschGa naar voetnoot(1). Na zijn humaniora in deze stad, studeerde hij in de wijsbegeerte te Douai. In 1625 trad hij in het noviciaat der Sociëteit van Jezus te Mechelen, en werd daarna leeraar in de humaniora te Mechelen en te Maastricht. Priester gewijd te Leuven in 1638, werkte hij zeer ijverig als leeraar en predikant, o.a. te Roermond, te Lier en bijzonder te Mechelen, waar hij stierf den 4 Juli 1674. Onder zijn talrijke werkjes, waarvan het ‘Masker’ het voornaamste is, vermelden wij slechts: Den Allerheyligsten Naem (1647), Het Duyfken in de Steenrots (1657), Het Leven van de H. Rosalia (1658), Het heyligh Herte (1659), Het Spieghelken van Philagie (1673), Het heyligh Hof van Keizer Theodosius, dat eerst na 's Schrijvers dood verscheen. | |
[pagina VI]
| |
Boven zijn andere werken heeft Poirters' Masker, van zijn eerste uitgaaf in 1644 af, een populariteit zonder weerga gekendGa naar voetnoot(1). In de Nederlandsche literatuur kunnen we slechts enkele werken aanwijzen die zooveel herdrukken beleefden. Toen het Masker voor de eerste maal verscheen, zag het er geheel anders uit, dan het voorkomt in de meest verspreide drukken. De titel klonk zelfs heelemaal anders: Ydelheydt des Wereldts. Het boekje kwam, einde 1644, te Antwerpen van de pers der Weduwe en erfgenamen van Jan Cnobbaert. Door zijn vorm behoort de Ydelheydt tot de zeventiendeeuwsche, zoo geliefde emblemataliteratuur. Het is een omwerking van een der latijnsche emblematabundels, welke door de Jezuïeten na 1620 uitgegeven en herhaaldelijk omgewerkt en vertaald werden in het Nederlandsch: Typus Mundi, in quo eius calamitates... emblematice proponuntur a R(hetoribus) C(ollegii) S(ocietatis) I(esu) A(ntverpiensis) 1627. Groot belang had de Pater niet gehecht aan het werkje ‘daer hij onnooselyck aen-gheraeckt was’ en waaraan hij slechts drie maand tijd besteed had. Maar de geestdrift, waarmede zijn boekje begroet werd, was uitermate groot: in twee maanden was de eerste uitgaaf uitverkocht. Een tweede keurig verzorgde druk verscheen reeds in het begin van 1645. Voor den derden druk had de schrijver beloofd, dat deze ‘veel dichten ende leeringen vervatten sou...., en die omwerking werd een gedaanteverandering, want deze uitgave droeg | |
[pagina VII]
| |
reeds den naam van: Het Masker van de Wereldt afghetrocken (1646). Immers, niettegenstaande een paar volzinnen uit de ‘aenspraeck aen Philothea’ in de zesde uitgaaf, is het nu nagenoeg zeker dat bij den tweeden druk van de Ydelheydt aanstonds de zoogenaamde derde druk van het Masker aansluit: nergens, spijts onze langdurige opsporingen in Zuid- en Noord-Nederland, hebben wij een derden druk van de Ydelheydt noch een eersten of tweeden druk van het Masker gevonden: de zoogezegde luxeuitgaaf van het Masker, de gewone derde editie is hoogst waarschijnlijk de eerste met den nieuwen titel: men zou haar de ‘derde’ genoemd hebben omdat ze wezenlijk de derde is van het meesterwerk van Poirters in al zijn omvormingen genomen. Hier zijn nu twintig emblemataprentjes van verschillend formaat door Fr. Bouttats gesneden. Vooral de gedichten ondergingen een grondige verandering, maar ook de proza-tekst is op vele plaatsen gewijzigd. Een vierde en een vijfde uitgaaf volgden spoedig. De zesde druk sluit de geleidelijke ontwikkeling van Ydelheydt tot Masker af. Nu is het boek gegroeid, na een nieuwe aanzienlijke verandering, tot het volledige Masker van de Wereldt afghetrocken met zijn Toemaetjens, Bijworpjens en RaedseltjesGa naar voetnoot(1). Deze druk is ten vroegste in het najaar van 1649 verschenen, blijkens de dateering (13 Aug. 1649) van een lofgedichtje van Willem van den Eede dat in de liminaria van deze uitgave voorkomt. - Nergens was deze zesde drukGa naar voetnoot(2) te vinden, toen Prof. Dr. De Ronde van Leuven, onze aandacht vestigde op een exemplaar van dezen verloren gewaanden druk, waarvan hij de gelukkige bezitter is. | |
[pagina VIII]
| |
Wij vonden in Holland, in privaat bezit, twee onbetwistbare en volledige exemplarenGa naar voetnoot(1) van den zevenden druk (Antwerpen, Cnobbaert, hoogst waarschijnlijk 1650) op enkele plaatsen verschillend van den zesden druk: het prentje waar de ‘Godt minnende siele’ zich den naam Jezus op het hart grift, is weggelaten; het prentje bij De Schoonheydt is vergankelijk is niet hetzelfde, en zekere deeltjes (die ons ook spitsvondig of smakeloos schijnen) uit de ‘Toemaetjens’ zijn door iets anders vervangen (zie b.v. blz. 360 vlg. van den zesden druk). Met reden meenen wij, dat Poirters zelf die wijzigingen aan zijn werk deed aanbrengen, en bijgevolg dat deze definitieve druk het best zijn gedachte weergeeft. Wij hebben dus dezen zevenden druk als basis van onze heruitgave genomen, ja behouden toen gedurende onze bewerking de zesde druk van Dr. De Ronde ons in handen gekomen was. Maar wij collationeerden zorgvuldig onzen zevenden druk met al de voorgaande. Waar in dien tekst van 1650 storende lezingen voorkwamen, werden die volgens de oudere drukken verbeterd: zulks is dan telkens in nota aangeduid, behalve waar het klaarblijkelijk louter materieele drukfouten geldt. Wij hopen aldus voor 't eerst een tamelijk correcten tekst van den definitieven vorm van het Masker... tot stand gebracht te hebben. Dien zevenden druk hebben wij met nauwgezetheid afgedrukt, ook wat de spelling betreft: die is in de zeventiendeeuwsche boekjes zeer grillig en onvast; soms staat een woord op korten afstand verschillend gespeld. Maar wij wenschten dat onze heruitgave ook tot een studie over de spelling zou kunnen dienen. Met de latere uitgaven (na 1650; achtste en volgende drukken) hielden we geen rekening, daar deze niet meer betrouwbaar zijn: buiten den Schrijver om maakten de drukkers | |
[pagina IX]
| |
‘verbeteringen’(!) op eigen hand. Op de eigenaardigheden van de taal werd door Dr. Rombauts gewezen in een inleidende studie. Poirters bedient zich van het Brabantsch dialect, het quasi-officieele dialect in de zeventiende eeuw in Zuid-Nederland. Die enkele aanduidingen, die geen aanspraak willen maken op volledigheid, werden vooraan geplaatst om alle voetnota's dienaangaande ter zijde te kunnen laten. Voetnoten immers brachten wij er zoo weinig mogelijk aan. Alleen het hoogst noodzakelijke, om een tamelijk ontwikkelden Zuid- of Noordnederlandschen lezer den tekst gemakkelijk te doen begrijpen en genieten, staat vermeld. - Wat in de meest gebruikte moderne woordenboeken te vinden is, bleef weg. De voornaamste bronnen van woorden uitleg was natuurlijk het Etymologicum Tentonicae Linguae van Kiliaen, eenige dècenniën vóór het Masker te Antwerpen uitgegeven, en dat bijgevolg nagenoeg de taal codificeert door Poirters gebruikt: dikwijls hebben wij met het teeken: (Kil.) daarnaar verwezen. Verder het Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam, de verschenen deelen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, de etymologische woordenboeken, de Zuidnederlandsche Idioticon's (Schuermans, De Bo enz.), Hoefft, Bredaasch Taaleigen, en de werken van De Cock, Harrebomée, Stoett enz. die spreekwoorden en zegswijzen verklaren. - Geschiedkundige uitleg bleek dikwijls noodig bij allerlei historische of mythologische toespelingen. Verwijzingen naar schrijvers b.v. in de randnoten, vaak foutief en onduidelijk, zijn lang niet altijd makkelijk te identificeeren. De hoofdbron daartoe is de Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, door De Backer-Sommervogel, want het zijn zeker de schrijvers uit zijn Orde, die door Poirters best gekend waren. Ook dergelijke boekenlijsten voor andere Orden hebben wij zorgvuldig ingezien; en Chevalier en Hürter enz. voor de kerkelijke schrijvers in 't algemeen; verder de biographische verzamelwerken (Biogra- | |
[pagina X]
| |
phie nationale, Foppens, Iöcher, Molhuysen en Blok, enz.) en de katalogen der groote bibliotheken. En toch blijven er namen tot nog toe onverklaarbaar. Wie daarover bescheid wil geven of andere nuttige wenken tot volmaking dezer uitgaaf, zou de bewerkers er van ten zeerste verplichten.
PROF. J. SALSMANS S.I. LEUVEN. DR. EDW. ROMBAUTS, MECHELEN. |
|