Heilige Anthonius
Ierst miene jas, doarnoa 'n paar hause
mien schoelbeuk mien tas en mien verstand
die foto van ow en honderd andere dinge
die ik neet mier kos vinge, 't leep oet de hand
of 't verdween, of 't bleef urges ligge
ik vong 't neet mier terug en dan doch ik mar dat
wat ik in die joare soms inens bin verloare
gewoen umdat ik teveul haj, doarnoa haj ik wir zat
mar wat ik neet begreep dat 't oeit kos gebeure
wurrum gingde geej weg zonder afscheid zo vlug
en toen mien douve inens ginge move
douve wiste de weg die kwaame altied terug
d'n Heilige Anthonius di mos 't wiete
heej schreef meej terug beste vrind, wette dat;
soms is 't beater iets moeis te verleeze
beater verleeze dan dat ge 't noeit het gehad
vanaf vandaag niks mier te vreeze
vanaf vandaag wet ik vort dat;
't neet erg is iets moeis te verleeze
beater verleeze dan dat ge 't noeit het gehad
(Poels, CD: Water, lucht en liefde, Hans Kusters Music 1997)
Uit geheel ander hout wordt het thema dood hier gesneden. Hoe ga je om met het verlies van een naaste? De heilige Anthonius van Padua wordt aangeschreven na de plotselinge dood van een levenskompaan. Deze heilige moet je aanschrijven als je iets kwijt bent en dan is het hopen dat je het terugkrijgt. De lyrische ik was net als iedereen al veel klein toebehoren kwijtgeraakt en legde zich erbij neer met de gedachte dat hij toch genoeg had. Maar dat werkte natuurlijk niet bij het verlies van een naaste. En de heilige Anthonius, patroonheilige van onder andere verloren voorwerpen, vrouwen en kinderen, schrijft in deze tekst niet terug dat diegene terugkomt of gevonden is, maar juist de legendarische woorden, die dit lied nationale bekendheid gaven: ‘soms is 't beater iets moeis te verleeze, beater verleeze dan dat ge 't noeit het gehad’. Een geniale vondst die na De neus umhoeg toch wat verlichting biedt in de rouwverwerking.
De duif staat symbool voor de ziel. Christelijk geïnterpreteerd is het zelfs de Heilige Geest. Wat in deze tekst precies bedoeld wordt met de plotseling vertrekkende duiven, is niet bekend, maar het lijkt erop dat hier een verwijzing plaatsvindt naar de ziel die plots is heengegaan. Verder is er rondom de ‘douve’ nog sprake van passende assonantie, ofwel klinkerrijm: ‘en toen mien douve inens ginge move, douve wiste de weg die kwaame altied terug’. Hier wordt de 'oe' een paar keer opvallend herhaald. De oe-klank wordt door een duif gemaakt en daardoor krijgen de duiven als zodanig meer aandacht. De versvorm wordt zo ondersteunend bij de inhoud. Bovendien past Poels hier kettingrijm toe, wat wil zeggen dat het laatste woord van de eerste regel rijmt op het eerste woord van de volgende. Deze techniek paste hij in het tweede couplet ook al eens toe (met dat-wat) en deze herhaling (hij deed het in eerdere teksten namelijk nog nooit) zorgt voor eenheid in klanksystematiek.