Engel
Nee ik halt neet mier van ow
di wuurd toch noeit van meej
ge het 't good met meej veur
ik wil neet wiete wat geej dut
ow oege zien van 'n kiend
als ik ow handschrift wir zij
en zal noeit vur meej zien
zit heej al met zien hand
och 't woord toch ok niks
ik loat ow goan, ik loat ow los
loep mar gauw bij meej weg
din ik noeit van ow krieg
(Poels, CD: Zondag in 't zuiden, Hans Kusters Music 1995)
Het thema blijft ongenoemd, de titel onverklaard en het gevoel dat bij de luisteraar wordt opgeroepen ontstaat door op het eerste gezicht vrij eenvoudige beschrijvingen waarbij veel impliciet gelaten wordt. Wat maakt de identificatie hier nou zo sterk?
Deze radeloze impressie krijgt kracht doordat de wanhoop van de lyrische ‘ik’ benadrukt wordt middels de herhaling en daarnaast doordat de visueel aangesprokene een andere is dan de psychologisch aangesprokene. Dit laatste schept de bewuste verwarring in het hoofd van de intradiëgetische verteller (dit is de ik-persoon die ingebed is in zijn eigen verhaal). De luisteraar voelt deze verwarring mee door de misleiding rondom de aangesprokene. In het begin lijkt het namelijk alsof de ‘ik’ spreekt tegen een tweede persoon, de geliefde ‘ow’, maar in het vervolg komt de luisteraar door kleine aanwijzingen langzaam erachter dat de ‘ik’ tegen zichzelf spreekt. Eén van die aanwijzingen is dat deze verteller maar liefst vijf keer zegt dat hij niet meer van zijn geliefde houdt (van ow). Hij wil zichzelf overtuigen, zo lijkt het. De innerlijke strijd in het hoofd van de ‘ik’ om met de pijn van zijn liefdesverdriet om te kunnen gaan, wordt zo fijntjes neergezet.
De tegenstellingen doen de rest, want tussen de doorlopende herhalingen van ‘ik geaf niks mier um ow’ bespeurt de luisteraar de werkelijke gevoelens, die het tegenovergestelde bespiegelen: ‘want di lach din ik zij, di wuurd toch noeit van meej. ‘Ge het 't good met meej veur, zeg mar niks over eum’, ‘ow oege zien van ’n kiend, van 'n onschuldig kiend, als ik ow handschrift wir zij, begint alles opnij’. De aanwezigheid van een ‘heej’ maakt alles nog erger: ‘zit heej al met zien hand an ow moeie gezicht, och 't woord toch ok niks’.
Mooi vergelijkingsmateriaal… In Blaad an de palm wordt zo’n innerlijke gedachtestrijd op dezelfde wijze neergezet.