Noeit mier goan
kwaam vandaag mar ni zo gauw
oh ik haj gewoen ni motte goan
ik denk mar dat ik wat verzin
elke reis 't zelfde begin
d'n trein di giet met enne stoet
heer koom ik neet mier onderoet
elke reis 't zelfde begin
noeit, nee noeit mier goan
wurrum denk ik neet ierder noa
als ze meej vroage zeg ik joa
terwijl ik eigenlijk nee bedoel
wurrum raas ik heer dor dit land
van elk hoes d'n achterkant
heb ik meejzelf dit aangedoan
de trein din dendert volgepropt
heej rijt alsof 'ie noeit mier stopt
minse weare lelleker met 't oor
ik veul 't ik koom noeit mier terug
breng 't mar gauw achter de rug
'n botsing, brand, 'n foto in de krant
Utrecht het 'n groet station
't stelt allemoal ni zoveul veur
de roltrap af ik schud 'n hand
wat kan d'r nog gebeure want
't stelt allemoal ni zoveul veur
(Poels, CD: Zondag in 't zuiden, Hans Kusters Music 1995)
Tot de figuren van weglating hoort de ellips. Bij een ellips ontbreken bepaalde zinsdelen. ‘Welke kleur heeft uw auto?’ ‘Rood’. Rood is hier een ellips van zoiets als ‘Mijn auto is rood’. Zowel in krantenkoppen, als in geschreven en gesproken taal alsook in poëzie komt de ellips vaak voor. De vraag is vooral waarom een ellips op een bepaald moment gebruikt wordt. Poels maakt zeer geregeld gebruik van de ellips. Noeit mier goan wordt gekenmerkt door een veelheid aan ellipsen, waardoor het lied een haastige indruk krijgt. Deze indruk is ook deel van het 'thema', omdat de lyrische ik (de ik in het gedicht die vertelt) doordraait vanwege het feit dat hij weer een reis moet maken met de trein, weer ergens naartoe moet. Enkele voorbeelden, waarbij tussen haakjes staat aangegeven welk zinsdeel ontbreekt. Dit ontbrekende zinsdeel is een open plek die meteen door de luisteraar zal worden ingevuld: elke reis (heeft) 't zelfde begin; wurrum raas ik heer dor dit land, van elk hoes (zie ik) d’n achterkant; (eerst komt er) ’n botsing, (dan ontstaat) brand, (waarna we een) foto in de krant (zien); (ik loop) de roltrap af ik schud ’n hand. De bewuste ellipsvorming maakt dit lied in het oeuvre tot de princeps van deze stijlfiguur.
De gestileerde haast past bij de huidige maatschappij, wat weer wijst op de behandeling van algemeen-maatschappelijke thema’s. Ook kleine zinnetjes als ‘als ze meej vroage zeg ik joa, terwijl ik eigenlijk nee bedoel’ passen bij de moderne tijdsgeest.
Tot slot klinkt in de laatste twee coupletjes, die eruit springen door hun afwijkende lengte, de boerenjongensmentaliteit door, waar verderop nog aan gerefereerd gaat worden. Het relativeren van een groot, beroemd station met de woorden ‘stelt allemaol ni zoveul veur’ is een van de vele verstopte levensvisies van Rowwen Hèze.