Cultuur als confrontatie
(1999)–Rick van der Ploeg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||
3 Actieprogramma CultuurbereikOm kunst en cultuur bij zoveel mogelijk mensen te brengen, introduceer ik het Actieprogramma Cultuurbereik, dat vijf elementen bevat. De eerste stap is gericht op versterking van de programmering. Direct daarna komen de verschillende voorstellen zoals nader uiteengezet in de nota ‘Ruim Baan voor Culturele Diversiteit’. Ook extra investeringen in de cultuur van en door de jeugd horen hierbij. Beter zichtbaar maken van ons culturele vermogen is een ander onderdeel van het programma. Ontwikkelingen op het terrein van de ruimtelijke ordening dragen bij aan de urgentie om de culturele planologie op de agenda te plaatsen. | |||||||||||
1 Versterking van de programmeringEr bestaan door het land verspreid vele en veelsoortige culturele trefpunten die heel wat beter kunnen worden gebruikt voor de vergroting van de maatschappelijke actieradius van de cultuur dan meestal gebeurt. Ik heb daarbij het oog op onder andere schouwburgen, concertzalen, musea, bibliotheken, galeries, kunsthallen en kunstuitleencentra. Dat zijn de locaties waar de meest vitale confrontaties tussen cultuur en publiek kunnen plaatsvinden, zeker als dat gebeurt in oude wijken, volksbuurten en andere plekken waar culturele voorzieningen momenteel schaars zijn. Deze locaties zijn de aanjagers van culturele vernieuwing. Te vaak is er echter te weinig geld voorhanden om de mogelijkheden te gebruiken | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
die hier liggen. In grote steden is althans een deel van de accommodaties stevig verankerd in gemeentelijke diensten en hebben ze vaak een eigen programmabudget. In kleinere gemeenten is de financiële armslag echter vaak heel wat minder. Als er al speciale programmering-, productie-, promotie- en educatiebudgetten zijn, staan deze te vaak onder druk van een sluitende exploitatie. In sommige gevallen drijft de organisatie vrijwel geheel op vrijwilligers, een formule overigens die opmerkelijke publieksresultaten met waardevolle programma's niet in de weg hoeft te staan. Sommige accommodaties zijn geprivatiseerd en moeten zelf uit de kosten zien te komen. Omdat er met de bestaande beleidsinstrumenten, gegeven ook de taakverdeling tussen overheden, nauwelijks of geen mogelijkheid is om daar iets aan te doen, is een initiatief nodig om die impasse te doorbreken. Door een fors bedrag te reserveren voor versterking van de programmerings- en publieksbudgetten van deze accommodaties en door gemeenten en provincies uit te dagen mij daarin te volgen, wil ik bewerkstelligen dat programmering en publieksbereik niet langer worden beschouwd als sluitpost van de begroting van accommodaties, maar als speerpunt.
Daarom wil ik komen tot een programmeringsbudget accommodaties voor de versterking van de programmering en voor doelgroepenactiviteiten van de accommodaties. Het zal duidelijk zijn dat niet alle accommodaties voor ondersteuning in aanmerking komen. Het gaat mij om programmeurs die kiezen voor kwaliteit en ambitieuze toekomstplannen hebben. Over de precieze vorm zal ik eerst overleggen met de convenantpartners, de verschillende sectoren en de betrokken instellingen. Ook zal de inrichting van deze podiumregeling in samenhang worden bezien met het eerder genoemde premiebudget doelgroepactiviteiten en met een ontwikkelingsbudget culturele diversiteit, waarover in de volgende paragraaf meer. Het plan voor de accommodaties zou in ieder geval de volgende elementen moeten bevatten: | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
• In het programmeringsbudget accommodaties zouden de bestaande rijkssubsidies voor afnamestimulering in de podiumkunsten moeten opgaan. Het Nederlands Impresariaat, Muziek en Theater Netwerk, Gaudeamus en het Nationaal Pop Instituut zijn momenteel actief als bemiddelaar en/of programmeringsfinancier. Daarnaast beschikt het Fonds voor de Podiumkunsten over middelen om de afname te stimuleren ter financiering van onder andere de programmering van jeugdtheater, jazz en pop en repertoiretoneel in de schouwburgen. De verschillende instellingen en regelingen vormen tezamen een bonte lappendeken. Door middel van concentratie wil ik de slagkracht van de programmeringsfinanciering versterken. De grotere aandacht voor vraagfinanciering moet het mogelijk maken om meer en breder publiek aan te trekken.
• Verder wil ik in de podiumkunsten tot vergroting van de marktwerking komen. Er is gaandeweg een praktijk gegroeid waarbij de uitkoopsommen die de schouwburgen betalen vaak nog maar een fractie vormen van de feitelijke productiekosten van een gezelschap. Overaanbod met halflege zalen is het gevolg, terwijl schouwburgen hun marketinginspanningen vooral richten op die voorstellingen waarmee ze wel een financieel risico lopen. Dit is een probleem voor het gesubsidieerde deel van het theater, de dans en de muziekensembles. Door de uitkoopsommen te verhogen tot een niveau dat vergelijkbaar is met dat van het niet-gesubsidieerde aanbod, onder gelijktijdige premiëring van de accommodaties en onder verlaging van de subsidies aan de gezelschappen in deze sectoren, wil ik het volgende bereiken:
| |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
Het bedrag waarmee de aanbodsubsidies worden verlaagd, wordt vanuit de intensiveringsgelden verdubbeld, zodat er voor de gezelschappen twee keer zoveel valt terug te verdienen dan bij hen is weggehaald. Bovendien verwacht ik dat de desbetreffende gemeenten hun aandeel nemen in de verhoging van de uitkoopbudgetten. Ook hoogwaardig, vrij geproduceerd aanbod moet hiervan kunnen profiteren.
• De geldstroom lagere overheden voor beeldende kunst en vormgeving wordt onder meer gebruikt om projecten, opdrachten en aankopen te financieren. Vaak met inschakeling van plaatselijke kunstuitlenen, die op deze manier van de regeling kunnen profiteren. Ik ben van plan de geldstroom nog sterker te richten op aankopen en opdrachten om de vraag te versterken. Tegen die achtergrond is het te onderzoeken in hoeverre het instrument van de geldstroom ook geschikt zou zijn om andere accommodaties dan kunstuitlenen te bereiken langs een soortgelijke, met de andere overheden afgestemde route.
• Als onderdeel van dit plan zou in de museumsector een begin gemaakt kunnen worden met de verhoging van de collectiemobiliteit door middel van uitleen of het oprichten van collectiefilialen en door financiering van de onrendabele top van interessante tentoonstellingen die pogen nieuw publiek te bereiken. Of door het aangaan van maatschappelijke allianties en het ontplooien van activiteiten die zich richten op nieuwe publieksgroepen. | |||||||||||
Publieke omroepIk hecht grote waarde aan de bijdrage die radio en televisie leveren aan de verspreiding van kunst en cultuur onder alle lagen van de bevolking. De publieke omroep vervult daarin | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
een bijzondere rol. Allereerst is de publieke omroep zelf, behalve een voor iedereen toegankelijke bron van informatie, een culturele installing van formaat. Hij produceert en verspreidt kunstzinnige en culturele programma's; hij registreert kunstuitingen op locatie; hij geeft informatie over en commentaar op kunst en cultuur. Daarnaast staat de publieke omroep voortdurend voor de opgave om goede programma's te maken die zowel grote als kleine publieksgroepen aanspreken. Ik wil de rol die de publieke omroep voor het cultuurbereik vervult verder versterken. De maatregelen daartoe vormen geen onderdeel van het Actieprogramma Cultuurbereik, maar zijn al opgenomen in het wetsvoorstel voor de concessieverlening aan de publieke omroep na 2000. De programmavoorschriften voor culturele, kunstzinnige en educatieve/informatieve programma's worden daarin aangescherpt en de budgettaire mogelijkheden voor de Raad van Bestuur van de NOS om dit alles te realiseren, worden vergroot.
Deze voorstellen dragen ertoe bij dat de programmering van de publieke omroep zich nog meer onderscheidt van het commerciële aanbod, zonder dat de aantrekkingskracht voor alle lagen van de bevolking afneemt. Overigens herkennen jongeren en culturele minderheden zich niet voldoende in het aanbod van de publieke omroep. In het wetsvoorstel zijn dan ook maatregelen opgenomen die de aantrekkelijkheid van het aanbod van de landelijke publieke omroep voor deze groepen moeten versterken. In dit verband is ook de nota ‘Media- en Minderhedenbeleid’ van belang. De voorstellen in het ontwerp voor de Concessiewet zullen ook bijdragen aan het versterken van de samenhang tussen de activiteiten van de landelijke publieke omroep en andere cultuurmakers. Concreet denk ik aan een grotere rol voor de publieke omroep als stimulator en opdrachtgever voor coproducties op het gebied van film en hoogwaardig televisiedrama, documentaires en podiumkunsten. Daarbij kunnen natuurlijk ook de betrokken fondsen met aanvullende | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
middelen een rol spelen. Het is aan culturele instellingen en onafhankelijke film- en televisieproducenten in samenwerking met de omroep deze nieuwe kansen en mogelijkheden te benutten. Een eerste stimulans daartoe heb ik gegeven door in 1999 het Telefilmproject te continueren en het aantal Telefilms te verhogen van zes naar negen per jaar. Tevens wordt een plan gemaakt om in coproductie en cofinanciering met de publieke omroepen een aantal bioscoopfilms te vervaardigen. | |||||||||||
2 Ruim baan voor culturele diversiteitDoorstroming binnen het gesubsidieerde aanbod levert niet automatisch een grotere culturele diversiteit op. In mijn nota Ruim Baan voor Culturele Diversiteit geef ik aan dat daar een meer open houding ten opzichte van andere cultuuruitingen voor nodig is. Zo'n houding leidt tot een actieve, wervende benadering van producenten, regisseurs, acteurs en andere kunstenaars die kunnen bijdragen aan de diversiteit van het aanbod, maar vooralsnog nauwelijks aansluiting vinden bij de huidige subsidiesystematiek. De schotten tussen de cultuurdisciplines moeten in dit kader worden geslecht. Kansrijke initiatieven en talent moet de weg worden gewezen naar faciliteiten en voorzieningen waarvan zij gebruik kunnen maken. Culturele diversiteit moet niet alleen worden getolereerd, maar actief worden opgespoord, georganiseerd en gecoacht.
Het gaat om de confrontatie tussen de verschillende culturen in ons land. In dit kader is noch een situatie waarbij elke bevolkingsgroep zijn eigen cultuur in afzondering beleeft nastrevenswaardig; noch een situatie waarin alle cultuuruitingen van alle bevolkingsgroepen uitsluitend worden afgerekend op hun bijdrage aan culturele integratie. Mij staat een situatie voor ogen waarin: | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
Ruimte voor eigenheid, de ontmoeting tussen verschillende culturen en de toegang tot instituties moeten worden bevochten. In de nota ‘Ruim Baan voor Culturele Diversiteit’ heb ik reeds aangekondigd deze uitdaging aan te willen gaan door een forse financiële en organisatorische impuls te geven. Ook de Raad voor Cultuur pleit in zijn advies voor een ingrijpende beleidsverandering en een forse investering in culturele diversiteit. Het is niet direct mijn bedoeling om een apart fonds op te richten, want dan is de kans groot dat alle andere culturele instellingen en fondsen de zorg voor culturele diversiteit overdragen aan dit nieuwe fonds. Veel beter lijkt het een actieprogramma en bijbehorende budgetten te creëren dat culturele instellingen uitdaagt en fondsen stimuleert om meer ruimte voor culturele diversiteit te maken. Een dergelijke aanpak heeft drie belangrijke voordelen. Ten eerste: het opent de ogen van de culturele instellingen en fondsen voor culturele diversiteit. Ten tweede: de culturele instellingen en fondsen staan garant voor een belangrijke kwaliteitstoets. Het actieprogramma slaagt niet als slechts sprake zou zijn van positieve discriminatie. De bedoeling is dat de creativiteit en het talent van de culturele minderheden de cultuur van Nederland inspireren en verrijken en vice versa. Immers, cultuurbeleid is geen substituut voor welzijns- en sociaal-cultureel werk. Ten derde: het actieprogramma kan op grond van goede plannen elders middelen losweken. Zo kunnen zowel artistieke als financiële vliegwieleffecten worden gegenereerd. | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
Het programma voor culturele diversiteit zal de volgende vier elementen bevatten: | |||||||||||
1 Meer culturele diversiteit bij bestaande instellingenDe instellingen die in aanmerking willen komen voor subsidie uit hoofde van de cultuurnota wil ik stimuleren meer aan culturele diversiteit te doen. Ik zal vragen in de beleidsplannen een paragraaf op te nemen waarin elke instelling concreet aangeeft op welke manier in het aanbod en in de publieksbenadering rekening wordt gehouden met culturele diversiteit. Al eerder is aangegeven dat minimaal drie procent van de subsidie aan doelgroepen dient te worden besteed en wat daarmee wordt bedoeld. Dat vergt een actieve benadering waarin bijvoorbeeld outreach workers als intermediair tussen nieuwe groepen en instellingen functioneren of waarin makers worden opgezocht en uitgenodigd om specifiek aanbod te ontwikkelen of bijvoorbeeld gezamenlijke producties op te zetten. | |||||||||||
2 Ontwikkelingsbudget culturele diversiteitIn de tweede plaats wil ik net als de Raad voor Cultuur een ontwikkelingsbudget om nieuw aanbod te ondersteunen of uit te lokken, samen met culturele instellingen, fondsen en andere overheden. Meer ruimte voor nieuw aanbod moet ervoor zorgen dat niet alleen uitvoerende maar ook scheppende kunstenaars uit minderheidsgroeperingen de kansen krijgen die ze verdienen. Juist op een terrein waar het eerder aankomt op het uitproberen van iets nieuws dan op het uitvoeren van het vertrouwde instrumentarium, is een flexibel te hanteren budget belangrijk om snel te kunnen inspelen op kansrijke en onorthodoxe initiatieven. Een goed voorbeeld is het plan van een aantal fondsen om in de vier grote steden een initiator/ verkenner voor culturele diversiteit aan te stellen. Zo'n constructie maakt het mogelijk talent en potentieel interessante initiatieven op te sporen, verbindingen te leggen met andere initiatieven en met financiële steun projecten gericht op culturele diversiteit mogelijk te maken. Het gaat hier eerder om | |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
nieuwe ideeën dan om nieuwe regelingen. In hoeverre de bestaande regelingen worden bijgesteld, zal in de cultuurnota bekend worden gemaakt. | |||||||||||
3 Betere toegang voor culturele minderhedenDe mars naar en door de instituties moet worden vergemakkelijkt. Culturele minderheden horen in besturen, adviescommissies en raden. Voorzover ik zelf verantwoordelijk ben voor benoemingen zal ik prioriteit geven aan een betere representatie van culturele minderheden. Dat zal zeker in het begin vragen om actieve werving, headhunting en wellicht ook scholing. Omdat culturele minderheden vaak een bloeiend amateurleven kennen, vind ik dat instellingen voor amateurkunst voor hen toegankelijker moeten worden. Dat geldt vooral voor de landelijke voorzieningen voor ontwikkeling en bevordering van amateurkunst. | |||||||||||
4 Minderheden en mediaHet is van belang dat ook werk gemaakt wordt van media- en minderhedenbeleid. Dit wordt uitvoerig uiteengezet in de nota ‘Media- en Minderhedenbeleid’. | |||||||||||
3 Investeren in jeugdHet is van cruciaal belang voor de samenleving maar ook voor de kunsten zelf om te investeren in aanbod van, voor en door de jeugd.Ga naar eind21 Kunst stimuleert de fantasie en prikkelt de nieuwsgierigheid van jonge mensen. Kinderen moeten wegwijs worden gemaakt in de vele schoonheden die het leven en de kunsten in het bijzonder hebben voortgebracht. Nieuwsgierigheid, verwondering, verrassing, overdondering en bezinning worden gevoed door de cultuurschatten van het verleden en door de hedendaagse kunst, de kunstschatten van morgen. Zo wordt een tegenwicht geboden voor de economisering, verzakelijking en commercialisering van de | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
samenleving. Dat jeugdigen overigens heel goed in staat zijn een kritisch en origineel oordeel over kunst te formuleren, bewijst de CJP-jury die in 1998 de prijs gaf aan het Nederlands Danstheater na een gevarieerd aanbod gezien te hebben van theater, moderne dans, klassieke dans, cabaret, muziek, enzovoorts.
Culturele instellingen moeten scholieren en andere jeugdigen opzoeken. Daarom is het belangrijk dat cultuureducatie stevig in het schoolleven is verankerd, zodat scholieren weten wat er te koop is in cultuurland. Kunst en cultuur bieden een rijke inspiratiebron voor alle vakken in het onderwijs. Voor geschiedenis en talen ligt dat voor de hand. Maar ook in een vak als aardrijkskunde kan aandacht voor de cultuurhistorische landschapswaarden de lesstof verlevendigen. Dit geldt net zo goed voor een vak als wiskunde, waar het gebruik van de gulden snede door de oude meesters en de renaissancearchitecten scholieren het nut van geometrie en getallen laat zien. Ik overweeg opdracht te geven voor de totstandkoming van de ‘Gids Kunst en Cultureel Erfgoed in het Onderwijs’. Docenten, kunstenaars, scholieren en ouders worden uitgenodigd op de mooiste en meest illustratieve wijze te laten zien hoe de kunsten en het culturele erfgoed het lesmateriaal kunnen verlevendigen. Hoe iemand kunst en cultuur ondergaat, hangt goeddeels af van zijn culturele bagage. Als kind krijg je die mee van huis, van de straat en van school. Kunst en cultuur moeten niet moeilijker worden gemaakt dan nodig is. Dat is de eerste opdracht van cultuureducatie. Niet al te veel verplichtingen, maar leerlingen met elkaar laten uitzoeken wat zinvolle bezoeken zijn, welke cultuuruitingen hen in het bijzonder boeien en hen zelf onder woorden laten brengen waarom. Omdat allochtone leerlingen vaak een meervoudige culturele achtergrond hebben, zal het onderwijsprogramma daarmee rekening moeten houden. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds zullen deze leerlingen een betere aansluiting vinden, | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
anderzijds zal hun inbreng de blik van hun medeleerlingen op de veelzijdigheid van cultuur verruimen.
De cultuureducatie heeft een stevige impuls gekregen van het project Cultuur en School. In de recent verschenen vervolgnotitie aan de Tweede Kamer hebben staatssecretaris Adelmund en ik al geconstateerd dat er alle reden is om ermee verder te gaan. In de cultuureducatie moet een beweging op gang komen van aanbod naar vraag. Scholen en scholieren moeten meer armslag krijgen om zelf te kiezen welke weg zij willen inslaan. Dat betekent dat het budget dat in het kader van de voortzetting van Cultuur en School uit de cultuurmiddelen beschikbaar wordt gesteld, meer in de richting van de scholen zal worden verlegd. Om het ondernemen van culturele speurtochten mogelijk te maken en aan te moedigen, krijgen scholen ten behoeve van leerlingen die het nieuwe vak culturele en kunstzinnige vorming in het voortgezet onderwijs gaan volgen, cultuurbonnen die samen met een gratis kortingskaart van het CJP zullen worden verstrekt. Daarnaast zal worden onderzocht op welke manier scholen ook voor de basisvormingsjaren (de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs) gebruik zouden kunnen maken van cultuurbonnen. De samenwerking met andere overheden in het kader van Cultuur en School wil ik voortzetten. Niet meer gericht op projecten, maar op de verankering van cultuureducatie en een centrale rol van de scholen daarbij in het provinciaal en stedelijk beleid. Vanwege de schaarste aan leerkrachten zullen de mogelijkheden worden onderzocht om kunstenaars die werkzaam zijn bij instellingen voor kunstzinnige vorming in te schakelen als bevoegde vakleerkracht in het primair onderwijs, na een pedagogisch-didactische bijscholing. Samen met collega Adelmund zal ik gelden vrij maken voor cultuurbonnen. Dat is een interessante methode van subsidiëring die aan twee kanten werkt. Jongeren krijgen de mogelijkheid om tegen gereduceerde prijzen gebruik te maken van | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
culturele voorzieningen; culturele instellingen worden ertoe aangezet producties te maken die deze doelgroep aanspreken. Dat is hard nodig. Uit een enquêteGa naar eind22 is gebleken dat het overgrote deel van de door het Rijk gesubsidieerde instellingen cultuureducatie belangrijk vindt, maar ook dat de helft er geen geld voor uittrekt. Daarom wil ik, zoals eerder gemeld, dat de culturele instellingen minimaal drie procent van hun subsidie inzetten voor cultuureducatie en het bereiken van nieuwe publieksgroepen. Ook voor de cultuureducatie geldt dat instellingen die meer willen doen, een beroep kunnen doen op het stimuleringsbudget doelgroepactiviteiten.
Ook gemeentelijke en provinciale instellingen voor cultuureducatie en amateurkunst maken de omslag van aanbod naar vraag. Zo'n 240 instellingen, variërend van zelfstandige muziekscholen tot zeer breed opgezette kunstencentra, bieden een zeer divers voorzieningenpatroon dat zich over alle disciplines uitstrekt. Het is van belang dat hetgeen zij te bieden hebben, zich blijft vernieuwen en dat er gewerkt wordt aan verdergaande professionalisering. Ook om de vaak gebrekkige aansluiting met jongeren en culturele minderheden te verbeteren. Hierbij is een belangrijke taak weggelegd voor kunstzinnige vorming. De bestaande bundeling van zoveel mogelijk ondersteunings-, advies- en ontwikkelingsfuncties maakt het LOKV tot een hybride organisatie waar het proces van afstemming van vraag en aanbod niet goed loopt. Dat is een belangrijke reden geweest om het besluit te nemen de landelijke ondersteuningsstructuur anders in te richten. De nieuwe contouren zullen uiterlijk deze zomer worden vastgesteld zodat betrokken instanties hiermee rekening kunnen houden bij de indiening van hun beleidsplannen. Het bureau Erfgoed Actueel heeft een welkome impuls gegeven aan de cultuureducatie en de samenwerking tussen de erfgoedsector en de scholen. Maar er is nog veel te verbeteren. Om te beginnen door het wegwerken van de achterstanden die nog altijd bestaan in capaciteit, geld en professionaliteit, | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
zowel op het niveau van individuele erfgoedinstellingen als op dat van de infrastructuur. Dit laatste is een van de onderwerpen waarbij samenwerking met gemeenten en provincies onontbeerlijk is. De infrastructuur ziet er overal anders uit en voor de meeste instellingen is educatie geen hoofdtaak. Uitgaande van dat gegeven wil ik in het kader van de cultuur-convenanten bevorderen dat op alle niveaus een hecht en effectief netwerk van voorzieningen en deskundigheid ontstaat om het onderwijs te ondersteunen in het gebruik van cultureel erfgoed. Behalve voor de erfgoedhuizen is daarbij ook een rol weggelegd voor museumconsulenten.
Over mijn voornemens met het project Cultuur en School, met de culturele diversiteit en het programmeringsbudget accommodaties zal ik overleg voeren met de convenantpartners. Ik wil dat de verschillende overheden niet alleen de planvorming maar ook de uitvoering samen met mij ter hand nemen. Hiermee hoop ik een nieuwe impuls te geven aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de verschillende overheden voor het culturele leven van Nederland. Op grond van dit overleg zal de Tweede Kamer nadere voorstellen ontvangen over deze onderwerpen. | |||||||||||
4 Cultureel vermogen beter zichtbaar makenHet bezoeken van musea en archieven is voor velen een vorm van vrijetijdsbesteding. Rijks- en gemeentearchieven spelen daar actief op in en transformeren zich steeds meer tot publieksgerichte historische informatiecentra. In een afzonderlijke brief zal de Tweede Kamer over het beleid voor de archieven en de samenwerking tussen archieven worden geïnformeerd. Speerpunten bij dat beleid zijn samenwerking en het op een publieksvriendelijke manier beschikbaar stellen van de archieven met behulp van digitalisering en andere methoden. Niet alleen de archieven moeten van zolder en uit de kelder, | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
maar ook de depots van de musea moeten vaker aan het publiek worden getoond. | |||||||||||
Zichtbaarheid van de collectiesVerschillende door het Rijk gesubsidieerde musea hebben met voortvarendheid en voorbeeldig ondernemerschap grote tentoonstellingen georganiseerd, waarvoor belangstellenden van tot ver over de grenzen naar ons land zijn gekomen. Toch blijft een groot gedeelte van de aan hun zorg toevertrouwde schatten aan het oog van het publiek onttrokken. En dat betreft niet allemaal museumstukken die uitsluitend interessant zijn uit oogpunt van volledigheid en/of de geschiedenis van de samenstelling van een bepaalde collectie. Nee, daar zit ook werk bij dat een breed publiek kan aanspreken en uit de depots moet om gezien te kunnen worden. De urgentie om het publiek meer profijt te laten hebben van de kunstwerken die in de depots liggen, wordt alleen nog maar groter indien we ons zouden realiseren hoe enorm het collectieve vermogensbeslag is dat daarmee is gemoeid en welke alternatieve gebruiksmogelijkheden er allemaal zijn te bedenken voor deze enorme kapitaalaccumulatieGa naar eind23. Ik heb de Raad voor Cultuur ter advisering een aantal concrete mogelijkheden voorgelegd. Bijvoorbeeld andere openingstijden, waardoor geïnteresseerden die overdag werken ook buiten het weekend naar binnen kunnen. Of onder bepaalde randvoorwaarden de plaatsing van objecten in openbare gebouwen (zoals ziekenhuizen, scholen en bibliotheken). En de mogelijkheid van uitlenen via leden van de Federatie Kunstuitleen. Stroomlijning van het intermuseale bruikleenverkeer is weer een andere mogelijkheid, evenals het koppelen van aankoopsubsidiëring aan openstelling van de eigen collectie voor andere musea. Of het inrichten van collectiefilialen, die aansluiten op plaatselijke situaties. Roulatie van de vaste opstelling opent evenals wisselexposities een andere weg naar meer zichtbaarheid. Extra publiek kan worden aangetrokken als musea samenwerken met videokunstenaars, filmers, musici en theatermakers. Voor deze zaken moet een beroep kunnen worden gedaan op | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
het Actieprogramma Cultuurbereik en de fondsen. In het advies dat de Raad voor Cultuur inmiddels heeft uitgebracht toont hij zich positief over de intenties en mogelijkheden om de zichtbaarheid van museale collecties te vergroten. Ik zal de suggesties van de raad inbrengen in het nader overleg dat ik met betrokkenen zal voeren, alvorens ik begin volgend jaar mijn standpunt bekend zal maken. | |||||||||||
Selectie en opwaardering van de collectiesIn het verleden is sprake geweest van een A,B,C,D-stelsel om de collecties van de musea in te delen. Dit stelsel was gericht op behoud en het Deltaplan. Het wekt geen verwondering dat het gros van de collecties de kwalificatie A heeft meegekregen, want alleen dan kwam men in aanmerking voor subsidie. Zonder de verworvenheden van het Deltaplan te willen aantasten, stel ik vast dat dit stelsel niet voldoet als het gaat om het mobiliseren van de collecties. Een nieuw kwalificatiestelsel moet worden ontwikkeld. Bijvoorbeeld:
| |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
geschieden door een onafhankelijke instantie. Ik verwacht van de musea een hernieuwde selectie-inspanning, waarbij de factor publiek zwaar dient te wegen. Eind dit jaar zal de gedetailleerde gedragscode voor selecteren en afstoten, die het Instituut Collectie Nederland voorbereidt, gereedkomen. | |||||||||||
CollectievernieuwingEen levende collectie vereist vernieuwing en verbetering. Om dat te stimuleren, is door de regering een budget voor aankopen beschikbaar gesteld. Voor de besteding is door de Mondriaan Stichting een aankoopsubsidieregeling ontworpen, die aan de Raad voor Cultuur voor advies is voorgelegd. In de regeling wordt expliciet de relatie gelegd tussen het verkrijgen van aankoopsubsidies en collectiemobiliteit. Om de collectiemobiliteit in de komende periode te stimuleren, wil ik onder andere de bestaande subsidiecategorie Afstemming Collectie Nederland bij de Mondriaan Stichting vervangen door een speciale voorziening voor collectiemobiliteit. Ook door uitbreiding van de speciale regeling voor de verzekering van bruikleenstukken, de zogenaamde Kaderovereenkomst, zal de collectiemobiliteit verbeteren. Daarnaast zal ik voor dit doel gelden vrijmaken, die speciaal beschikbaar worden gesteld uit de OCenW-begroting en de rentebaten uit het aankoopbudget Wet Behoud Cultuurbezit. | |||||||||||
DigitaliseringCollecties kunnen ook met behulp van digitale technieken zichtbaarder en toegankelijker worden gemaakt. Het hoort mijn inziens tot het reguliere takenpakket van erfgoedinstellingen om hun collecties digitaal te ontsluiten en toegankelijk te maken via Internet of andere digitale media. Dit geldt voor alle erfgoedsectoren, zowel op het terrein van de musea, de archieven, de openbare en wetenschappelijke bibliotheken, alsook de (archeologische) monumentenzorg. De digitalisering van culturele en wetenschappelijke collecties heeft een sterke landelijke regie nodig, waarbij voor de Vereniging Digitaal Erfgoed Nederland een coördinerende rol is weg- | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
gelegd. Om de landelijke regie ook handen en voeten te geven, wil ik via de subsidievoorwaarden digitalisering een forse impuls geven. In 1999 start de Mondriaan Stichting met een tijdelijke stimuleringsregeling voor digitaliseringprojecten. Ik onderken dat extra investeringen nodig zijn voor de digitalisering van grote en bijzondere collecties. Ook de mogelijkheden die digitalisering biedt voor het behoud en de toegankelijkheid van vergankelijk materiaal, zoals papier en het audiovisueel erfgoed, dient daarbij aandacht te krijgen. Ook zullen plannen worden ontwikkeld om culturele instellingen structureel nauwer bij de ICT-ontwikkelingen in het onderwijs te betrekken. Samen met het Ministerie van Economische Zaken onderzoek ik de wenselijkheid om culturele activiteiten op te nemen in het digitale netwerk dat voor toeristisch gebruik in ontwikkeling is. | |||||||||||
BeleidsplannenVan de door het Rijk gesubsidieerde musea verwacht ik dat zij in hun beleidsplannen duidelijk aangeven welke maatregelen zij in de komende periode met betrekking tot selectie, aankoop, collectiemobiliteit, opwaardering, tentoonstellingen en digitalisering zullen nemen. Daartoe reken ik ook het conserveren en restaureren van cultuurhistorische voorwerpen om deze geschikt te maken voor het intensieve gebruik dat in dit verband is te verwachten. Ook mag worden verwacht dat de musea die in elkaars buurt zitten of anderszins met elkaar te maken hebben, een gemeenschappelijke museale visie op collecties, bruikleen, opwaardering, tentoonstellingen en promotie en marketing ontwikkelen. Zo verwacht ik veel van de gemeenschappelijke visie van het Rijksmuseum, het Van Goghmuseum en het Stedelijk Museum. Een ander voorbeeld dat navolging verdient is de samenwerking tussen de volkenkundige musea en de samenvoeging van een aantal (gedeeltelijk niet-toegankelijke) collecties in het Geld- en Bankmuseum. Ik streef ernaar de Tweede Kamer op grond van advies van de Raad voor Cultuur, de gedragscode en de plannen van de instellingen begin volgend jaar een beleids- | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
brief te kunnen voorleggen. Daarin zet ik uiteen welke concrete maatregelen uiteindelijk worden getroffen. Ik wijs hier met nadruk op, omdat het bureau Twijnstra en Gudde in zijn evaluatie van de effecten van de verzelfstandiging van de rijksmusea constateerde dat het beleid van het departement nauwelijks is voorzien van prioriteiten, waardoor de musea onvoldoende in de gelegenheid zijn om daarop in te spelen. | |||||||||||
5 Culturele planologie op de agendaGrote delen van ons land worden in hoog tempo opnieuw ingericht. In een zo dicht bevolkt cultuurlandschap als Nederland betekent dat per definitie een culturele daad van belang. Nederland is immers min of meer door mensenhanden gemaakt. Ik zie het als mijn taak de lading van die culturele inbreng te maximaliseren en aldus oude en nieuwe cultuur een prominente plaats te geven in dat inrichtingsproces. Wat mij voor ogen staat is een culturele planologie als vertrekpunt voor stedenbouw en inrichting van het landschap. Op die manier ontstaat een uitgelezen kans een nieuw hoofdstuk toe te voegen aan de rijke cultuurhistorie en architectonische ontwerptraditie van ons land. Natuurlijk is ruimtelijke ordening niet in de eerste plaats mijn beleidsterrein, maar cultureel erfgoed en architectuur zijn dat wel. Het project Belvedère, met als centraal thema cultuurhistorie als inspiratiebron voor de inrichting van Nederland, toont aan dat samenwerking met andere betrokken departementen noodzakelijk en vruchtbaar is. Binnenkort zal de nota Belvedère naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Onderzocht wordt hoe via een stimuleringsfonds en investeringsbijdragen de planontwikkeling verbeterd kan worden en een ontwerppraktijk kan ontstaan, gericht op de esthetisering van de leefomgeving door integratie van cultuurhistorie, architectuur, | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
natuur en beeldende kunst. Bovendien streef ik ernaar bij belangrijke beslissingen over de toekomstige inrichting van ons land beter gebruik te maken van ideeën en inzichten die binnen de vakgemeenschappen van ontwerpers en cultuurhistorici leven. Als belangrijke opdrachtgever zal het Rijk zelf het goede voorbeeld moeten geven. In een door de betrokken departementen gezamenlijk uit te brengen nota over het architectuurbeleid in de periode 2001-2004 wordt daar nader over bericht. De opdracht is niet alleen monumenten, archeologisch erfgoed en landschappelijke waarden te behouden voor de toekomst, maar deze als inspiratiebron te gebruiken voor het ontwerp en de architectuur van Nederland. Natuurlijk heb ik hier de zogenaamde ‘parels’ op het oog. Maar ook andere gebieden kunnen van groot belang zijn. Cultuurhistorische waarden zijn overal aanwezig. Bij de ruimtelijke inrichting zal altijd moeten worden onderzocht welke waarden in het geding zijn en of deze een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de kwaliteit van het plan. Karakteristieke monumentale gebouwen en complexen van gebouwen leveren een kwalitatieve meerwaarde aan de ontwikkeling van steden en gebieden. Ik denk bijvoorbeeld aan de monumentale gebouwen op de Kop van Zuid in Rotterdam of de gebouwen op het terrein van de Amsterdamse Westergasfabriek. Het behoud en het geven van een nieuwe bestemming aan dit soort gebouwen, die zoals de Rijkswerf te Den Helder of de Strokartonfabriek in Scheemda vaak met restauratie-achterstanden kampen, is zowel een opgave voor de monumentenzorg als een uitdaging voor ontwerpers. Met regelmaat zal een nieuwe bestemming in de culturele sfeer worden gezocht, waardoor niet alleen het behoud is gegarandeerd, maar tegelijkertijd culturele herwaardering plaatsvindt. Zo kunnen nieuwe culturele centra ontstaan, waar zakelijk verantwoorde exploitatie en vitale artistieke bedrijvigheid hand in hand gaan. Voor het publiek hebben dergelijke culturele centra vaak grote aantrekkingskracht. Dat heeft niet alleen te maken met de aantrekkelijkheid van de gebouwen, | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
maar ook met hun vaak bijzondere ligging. Ik wil onderzoeken of het hiervoor genoemde stimuleringsfonds een bijdrage kan leveren aan de herbestemming van monumenten en de vergroting van hun culturele uitstraling. Daarbij wil ik mij niet beperken tot rijksmonumenten.
De door mij voorgestane culturele benadering van de ruimtelijke inrichting van Nederland kan alleen een vitale bijdrage aan het inrichtingsproces leveren als dat gebeurt tegen de achtergrond van een alert en productief maatschappelijk debat, zowel binnen de vakwereld van de monumentenzorg en de architectuur als in een publieke setting. De architectuurinstellingen, met name het Stimuleringsfonds Architectuur en het Nederlands Architectuur instituut, nodig ik uit om dat veelvoudige debat te prikkelen en gaande te houden. Intensivering van de samenwerking tussen de behoud- en ontwerpdisciplines is daarbij een speciaal punt van aandacht. Ook het particuliere initiatief uit de wereld van de cultuurhistorie daag ik uit zich in dit debat te mengen.
Niet alleen monumentale gebouwen, stadsontwikkeling en landschapsprojecten leveren een bijdrage aan een kwaliteitsverhoging van de leefomgeving, ook voor de beeldende kunst is naar mijn mening in de openbare ruimte een prominente rol weggelegd. Met de beoogde verzelfstandiging en vernieuwing van het Praktijkbureau Beeldende Kunstopdrachten, dat zal worden omgevormd tot de stichting Kunst en Openbare Ruimte, streef ik ernaar om de beeldende kunst een nog duidelijkere rol te laten spelen in de wisselwerking tussen disciplines waardoor de ruimtelijke inrichting van Nederland gestalte krijgt. Met het hierboven aangegeven palet aan voorzieningen wordt zichtbaar dat bijvoorbeeld de herstructurering van naoorlogse wijken, de omvorming van sommige landbouwgebieden tot natuur- en recreatieprojecten, de nieuwe voorzieningen in de waterhuishouding en grote infrastructurele projecten als de | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
hogesnelheidslijn, allemaal planologische ingrepen zijn die op grond van de culturele factor die zij gemeen hebben in een onderlinge afstemming uitgedacht en tot stand gebracht moeten worden. Die culturele samenhang, zoals die kan bouwen op een gedeelde visie, op een gedeeld besef van kwaliteit en op maatschappelijke betrokkenheid, is voor mij de essentie van culturele planologie.
Voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of gebieden die (voorlopig) zijn geplaatst op de Werelderfgoedlijst van de unesco heb ik een onderzoek ingesteld naar de mogelijk-heid van een gezamenlijke aanpak door zoveel mogelijk betrokken partijen, opdat de kwaliteit van deze gebouwen en gebieden door behoud of ontwikkeling kan worden gegarandeerd.
Culturele planologie betekent ook rekening houden met belangrijke archeologische vindplaatsen. Ik wil nu snel uitvoering geven aan het Verdrag van Malta. Een wetsvoorstel voor de wijze van invoering van het verdrag zal zo mogelijk nog dit jaar worden voorgelegd. Parallel hieraan worden criteria ontwikkeld op grond waarvan archeologische vindplaatsen worden beschermd, onderzocht of juist genegeerd. Nog dit jaar zal hierover advies worden ingewonnen bij de Raad voor Cultuur. Verdere professionalisering en marktwerking binnen het archeologische bestel zal ik eveneens aanmoedigen. Private partijen zijn immers hard nodig om de archeologische werkzaamheden te verrichten, maar dan wel onder de juiste professionele randvoorwaarden. |