De wereld volgens Thomas van der Noot, boekdrukker en uitgever te Brussel in het eerste kwart van de zestiende eeuw
(1982)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Volkscultuur en elitecultuurLaten we nog één keer kijken wat het geschetste onderzoeksplan aan reconstructies zou kunnen opleveren. Tot nu toe is niet ter sprake gebracht dat directe receptiegetuigenissen van het publiek voor wie Van der Noot drukte een belangrijk uitgangspunt zouden kunnen vormen voor de bepaling van het effect van een tekst. De reden daarvoor is natuurlijk dat zulke getuigenissen in deze periode doorgaans ontbreken. Maar in één geval is zo'n reactie bewaard, zij het een schamele. Onder de maand januari van het jaar 1511 (n.s.) weet een contemporaine kroniek te melden dat toen in Brussel een zeer strenge winter heerste die al negen weken duurde. Deze gaf voor de bevolking aanleiding om in alle wijken sneeuwpoppen te maken, waarbij allerlei figuren en situaties werden uitgebeeld: ‘(...) waeraff dat by Janne geheeten Smeken, facteur van de retorycken der selver stadt, gemaect wordde een boecxken van alle 't gheene datter alsdoen van den sneeuwe gemaect wordde, alle 't welck seere schoone ende ghenoechelyck was om lesen’.Ga naar eindnoot100 Dit boekje is ons in een enkel exemplaar bewaard gebleven. Het is een verstekst, geheel in rederijkerstrant, ondertekend door Jan Smeken en geproduceerd door Thomas van der Noot, vermoedelijk meteen in 1511.Ga naar eindnoot101 De kroniekschrijver vond het mooi en aangenaam om te lezen, een oordeel dat gezien de generaliserende formulering en de kroniekvorm opgevat kan worden als uiting van een meer algemene, contemporaine waardering op esthetische en utilitaire gronden. Dat laatste zeg ik erbij vanwege de waardering voor het verstrooiende element, waaraan voor toen meer betekenis gehecht moet worden dan nu, in het licht van de vrees voor het melancholische nietsdoen dat de duivel pleegt aan te grijpen voor zijn boze werk. Het simpel uitgevoerde boekje - geen titelpagina, illustraties of nader commentaar - is niet herdrukt. Los van het feit dat we dat niet zeker weten, kan hiervoor als verklaring gelden dat het een typisch gelegenheidsprodukt is, gebonden aan de onmiddel- | |
[pagina 60]
| |
lijke actualiteit van het sneeuwpoppenfeest. Bovendien drukt Van der Noot na 1511 nog volop rederijkerswerk, van Smeken en van anderen, met een overeenkomstige vormgeving. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het boekje niet aansloeg, integendeel, het vond in ieder geval één lezer (namens hoevelen?) die het heel aantrekkelijk vond. In 34 strofen van 12 regels met een gecompliceerd rijmschema beschrijft Smeken op rethoricale wijze wat er zoal aan sneeuwpoppen en -bouwwerken te zien was in de diverse wijken van Brussel. Dank zij die beschrijving zijn we in staat om dit spontane volksfeest nader te beoordelen. Men beeldde situaties en personen uit die in werkelijkheid aanleiding konden geven tot spot, angst en agressie. Menigmaal refereert men daarbij aan strikt locale voorvallen - zoals het optreden van beruchte drinkebroers - hetgeen ons vierenhalve eeuw later buitensluit. Ik kies deze woorden om daarmee te benadrukken dat men aldus de eigen groepsidentiteit bevestigt en de onderlinge relaties sterker maakt door de gemeenschappelijke ervaringswereld vol affect uit te beelden.Ga naar eindnoot102 Soms gebeurt dit naar aanleiding van situaties en typen die wij wel kennen of herkennen. Zo wordt met een bouwwerk van sneeuw verwezen naar de burcht van Poederoijen, van waaruit Holland en Brabant geregeld geplunderd werden in het begin van de 16de eeuw. Met een enorme militaire inspanning, en na een kostbare en vernederende mislukking in 1507, weten Hollanders en Brabanders in 1508 de burcht met de grond gelijk te maken. Maar nog lange tijd daarna blijft men ruziën over kosten en schuld van de aanvankelijke nederlaag, terwijl ook het opeisen van de zege in 1508 een twistpunt blijft. In dat perspectief staat de uitbeelding van deze burcht met haar aanvoerder, en bovendien nog een man erin die zich uit angst bevuilt. Dit bouwwerk kanaliseert de collectieve angst voor de agressie tegen de gevreesde Gelderse roofsoldaten. Schijters zijn het, die het in hun broek doen wanneer wij van Brabant in de buurt komen. Dank zij een politiek volksliedje over deze zelfde kwestie weten we hoezeer de nationale trots gekwetst was door de affaire Poederoijen. Men was immers in 1507 massaal op de vlucht geslagen voor een Gelders ontzettingsleger dat achteraf slechts uit enkele verkenners bleek te bestaan!Ga naar eindnoot103 In een andere groep sneeuwpoppen wordt het type van het oude, aftandse wijf belachelijk gemaakt, tezamen met dat van de buitenlandse huursoldaat. Elders is ‘Vrou Laudate’ uitgebeeld, de type-aanduiding van een slonzige huisvrouw die haar | |
[pagina 61]
| |
man reduceert tot een pantoffelheld, om zelf 's nachts langs de straten te zwieren, op zoek naar vertier. Zij correspondeert met de ridiculiserende uitbeelding in twee andere beeldengroepen van de omgekeerde wereld in het huwelijk, waar de man als ‘hennentastere’ het huishouden verzorgt, terwijl de vrouw hem overheerst, vernedert en bedriegt.Ga naar eindnoot104 De stad projecteert haar angsten en agressie - ook die ten opzichte van de kou als zodanig - op sneeuwpoppen, met hantering van een bevrijdende humor. Tevens benut zij deze mogelijkheid die de natuur haar spontaan bood, om haar standpunten te verduidelijken en te propageren ten aanzien van hen die de veranderende groepsmoraal inzake huwelijk, de positie van de (oude) vrouw en die van ‘gastarbeiders’ (vreemdelingen) bedreigden. In die zin is het laatmiddeleeuwse volksfeest ons ruimschoots bekend, inderdaad een volksfeest want het overheersend element hierin dient een zo compleet mogelijke deelname te zijn van de burgerij. Ook sneeuwpoppen konden de situatie van zo'n volksfeest scheppen, dat verder in hoge mate overeenstemt met de aard en de betekenis van de feesten in het kader van de vastenavondviering. Sneeuwvermaak, met de uitbeelding van overeenkomstige typen en situaties, kennen we ook uit Doornik (1400), Atrecht (1434) en Rijssel (1600 en 1603).Ga naar eindnoot105 Dit volksvermaak, waarmee zoveel in de eigen samenleving wordt uitgedrukt, heeft zijn wortels in een plattelandscultuur die naar de stad getransporteerd wordt. Muchembled heeft dit proces uitvoerig beschreven voor een aantal Franse steden in de Noordwesthoek, over een periode die loopt van de 15de tot de 18de eeuw.Ga naar eindnoot106 De ontwikkeling die hij in de volkscultuur schetst, lijkt ook op te gaan voor een stad als Brussel, al zijn er aanwijzingen dat de kentering naar een agressie tegen plattelandsgewoonten daar vroeger inzet, en wel in de 15de eeuw. De bezwering van de natuur in allerlei rituele vormen van volksgeloof en volksvermaak, als een overlevingssysteem gericht tegen de geheimzinnige machten over leven en dood waarop staat en kerk geen bevredigend antwoord hadden, wordt in de stad geadapteerd, geneutraliseerd en tenslotte verworpen als onbeschaafd gedrag van boerenpummels. Daarvoor in de plaats ontwikkelt de stad een eigen, elitaire cultuur die sterk esoterische trekken vertoont en sociaal distinctief moet werken om beschaafd van onbeschaafd binnen de stad te kunnen onderscheiden. Muchembled maakt geen gebruik van Elias' civilisatietheorie, en dat is jammer want deze biedt nu bij uitstek de handvatten om dit proces beter en op meer terreinen te beschrij- | |
[pagina 62]
| |
ven. Juist aan de toenemende privatisering van dagelijkse gebruiken en aan een verder schreidende affectbeheersing ontleent een stedelijke elite nieuwe wapens om een sociale demarcatielijn vast te stellen. Dat Thomas van der Noot hieraan meedoet als producent van teksten konden we al enige malen vaststellen, waar het gêne en schaamte betrof ten aanzien van sexualiteit en stront. Het sneeuwpoppenfeest in Brussel als veelzeggend volksvermaak met een collectief karakter vertoont reeds een aantal beschavingsinvloeden, die op adaptie wijzen in de richting van elitaire ambities onder de burgerij. Zo zijn er allerlei mythologische figuren en Klassieke en middeleeuwse personen uitgebeeld die als model moeten dienen voor eigentijdse typen, zoals die in het ‘verkeerde huwelijk’. Volgens Smeken gebruikte men daarvoor namelijk Aristoteles en zijn vrouw (Phyllis), alsook Venus en de aartsgenieter Sardanapalus. Zo hebben meer poppen een cultuurhistorische dimensie, die niet zonder meer tot het intellectuele erfgoed van de gewone burger kan behoren. Dit aspect is duidelijk aanwezig in het Brusselse sneeuwpoppenfeest, ook al zal de informatie in een enkel geval sterk gekleurd zijn door een intellectualistische interpretatie die Smeken - wiens tekst onze enige bron is - eraan gaf. Adaptatie en neutralisatie van typisch landelijke instituties laten zich in Brussel ook betrappen bij de stichting van de rederijkerskamer - het beschavingsinstituut bij uitstek - de Korenbloem. In 1477 krijgen de ‘Jongers van der Rethorycken van der Corenblommen’ van stadswege een soort reglement, helaas niet bewaard. Een jongelingen-vereniging dus, die officieel op het spoor van de rederijkerij wordt gebracht. Het devies van de kamer luidde ‘Ieucht sticht Vreucht’. Er zijn verschillende aanwijzingen, ook in de Nederlanden, dat de georganiseerde jongelingen op het platteland middels allerlei acties en ritueel (de charivari) de rol vervullen van bewakers van de groepsmoraal, vooral in verband met hun huwelijk en de definitieve vestiging in de samenleving. Ook in de steden, vaak op wijk-niveau, treden zulke jongelingen-groepen op, maar hier veranderen ze in de loop van de 15de eeuw van karakter. Het worden veel algemenere pretverenigingen, waaraan eveneens gehuwden gaan deelnemen, die een belangrijke rol gaan spelen bij de stedelijke vastenavondviering. Ook worden zij wel kortweg door de plaatselijke overheid verboden of gaan ongemerkt op in het stedelijke verenigingsleven der broederschappen, schuttersgilden of rederijkerskamers. De Brusselse Korenbloem nu vertoont in haar oorsprong | |
[pagina 63]
| |
de kenmerken van een jongelingen-vereniging, die vervolgens onder zachte dwang van het stadsbestuur geneutraliseerd wordt tot rederijkerskamer. In die zin kunnen de leden vervolgens in de lijn van het stadsbestuur de gewenste beschavingsinvloed uitoefenen. Ze blijven als gewone rederijkerskamer bestaan tot ver in de 16de eeuw.Ga naar eindnoot107 Het spontane volksvermaak in de stad, voor en door iedereen, wordt geleidelijk aan vervangen door strak georganiseerde kijkspelen, die de moraal en de idealen van de elite uitdrukken en waaraan de gewone burger zich kan vergapen zonder mee te mogen doen. In Brussel wordt het instrument voor de organisatie hiervan gevormd door de vier à vijf plaatselijke redelijkerskamers alsook de Broederschap van de Zeven Weeën. Zij organiseerden vele toneelvoorstellingen, processies en rederijkersfeesten, in opdracht van of gesteund door het stadsbestuur. Dat stelde ook in 1474 een stadsdichter aan, in de persoon van Colijn Caillieu, aan wie met zoveel woorden de opdracht verstrekt wordt om het gewone volk te vermaken. Hij krijgt een jaargeld om ‘metter cunst der retoriken, van dichten, spelen, esbatementen, baladden, refreynen ende dier gelike dagelix ter eeren van deser stad ende in recreacien van den gemeynen volke der selver stad voert te stellene’.Ga naar eindnoot108 Ook van de kant van het Bourgondische hof wordt ruimschoots voorzien in spektakel voor de gewone burger langs de kant. Voortdurend zijn er tournooien op de Grote Markt of bij het paleis, en inkomsten en feesten rond de Orde van het Gulden Vlies. Die met betrekking tot de kapittelvergadering van de Orde in 1516 in de stad zijn op rijm beschreven door Jan Smeken, welke tekst vervolgens door Thomas van der Noot weer gedrukt is. Daarin vinden we de geschetste situatie van passieve recreatie voor het volk uitgedrukt in regels als ‘het volck dat lach/ Op huysen ende veynstren alomme’.Ga naar eindnoot109 Smekens tekst over het sneeuwfeest getuigt op twee manieren van deze ontwikkeling van een zich onderscheidende elite tegenover het onbeschaafde volk, dat wij al eerder in andere teksten van Van der Noots pers uitgemaakt vonden voor ‘vileynen’. Ten eerste volgt uit zijn getuigenis hoe dan ook dat het feest op zichzelf al beschavingstendenzen vertoonde en niet zomaar de spontane uitdrukking was van plattelandssentimenten. En in de tweede plaats beschrijft hij de actualiteit binnen de stad in een rethoricale vormgeving die correspondeert met de elitaire mode van zijn tijd. Dat geldt niet alleen het taalgebruik en de ingewikkelde rijmen, die zeker een esoterisch karakter aan de tekst ver- | |
[pagina 64]
| |
lenen. Het is ook aanwezig in het hanteren van interpretatiemodellen, gebaseerd op een kennis van het Klassieke, Bijbelse en middeleeuwse verleden. Maar het volgt vooral uit de wending die hij aan het slot van zijn beschrijving aan de betekenis van het feest weet te geven. Eigenlijk distancieert hij zich enigszins van het beschreven volksvermaak, door de hele vertoning achteraf als een exempel te hanteren voor de vergankelijkheid van al het aardse leven. Hij begint namelijk regelrecht te moraliseren, wanneer hij heeft meegedeeld dat op 12 februari de dooi inviel waardoor alles in een mum van tijd weggesmolten was. Op dat moment gebruikt hij het door hemzelf beschreven sneeuwfeest voor een hoger doel, in termen van wat in een preek niet zou misstaan: ‘God gheve dat wi so doyen moeten,/ Smelten ende te nieute doen ons sonden’ (r. 397-8). Daarvoor waren de sneeuwpoppen niet opgericht. Ze drukten spot, angst en agressie uit ten aanzien van locale bekommernissen en sentimenten, waaraan de demonstratie van de gevaren van ijdelheid ten enen male ontbrak. Smekens tekst, gedrukt door Van der Noot, getuigt van het ambitieuze streven van het in het verenigingsleven verzamelde deel van de burgerij om zich door middel van beschaving en de bevordering van intellectuele vermogens te onderscheiden van de overige stadsbewoners die ‘vileynen’ mogen heten. Daartoe annexeren en herinterpreteren ze een spontaan volksgebruik als het hier geschetste. En dat viel bij een bepaald publiek zeer in de smaak, getuige het kroniekbericht. Daarmee is de functie van deze tekst voor dat publiek nog lang niet gereconstrueerd. Maar er is een begin gemaakt. De constatering van verdere correspondenties - of juist het achterwege blijven daarvan - tussen de ideeënwereld van deze tekst, tezamen met andere teksten uit zijn fonds, en dat publiek moet de reconstructie dwingender maken. | |
De functie van Thomas van der Noots fondsHet herfsttij kleurt het hof van de Bourgondiërs. Met dat beeld typeert Huizinga zijn magistrale reconstructie van levens- en gedachtenvormen der 14de en 15de eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. De aantrekkelijkheid en bruikbaarheid van deze rijk gedocumenteerde visie volgt uit het enorme succes van het boek, in binnen- en buitenland, bij leek en wetenschapsman. | |
[pagina 65]
| |
Maar daardoor is zijn reconstructie allerminst onaangetast gebleven. Vele varianten zijn gesuggereerd, tot aan de wens tot complete afbraak toe. Nog steeds blijkt het de moeite waard om zijn concept van het herfsttij te hanteren en te bestrijden op zijn houdbaarheid voor deelaspecten of zelfs het geheel. Zo wees Keen er onlangs op dat die zogenaamde ijdele, decadente feest-cultuur van de stervende ridderschap wel degelijk een belangrijke politieke en sociale functie had. Onder het banketteren deden de ridders internationale zaken van actuele aard.Ga naar eindnoot110 Dank zij Huizinga's reconstructie worden voor ons de contouren zichtbaar van een mobiele groep in de steden, wier ambities zich allerminst in termen van een herfsttij laten vangen. Huizinga had voor deze tijdgenoten van de hofwereld en diens uitstraling geen oog. Juist in Brussel, in de onmiddellijke nabijheid van het Bourgondische hof, is onder de Nederlandstalige burgerij een sterk emancipatorische beweging op gang gekomen, die tegen het einde van de 15de eeuw aristocratisch-intellectualistische trekken aanneemt. In sociaal-economisch opzicht is de vestiging van de nieuwe macht der burgerij sinds de 12de eeuw in verschillende etappes voltooid. Het patriciaat deelde de lakens uit, maar de ambachten hebben een evenredig aandeel in die macht opgeëist en verkregen in 1422. Vervolgens zoekt men die macht moreel te verzekeren en ideologisch te onderbouwen, niet alleen ter rechtvaardiging van de eigen belangen maar ook om die verder uit te breiden. Niet de opkomst van de burgerij is typerend voor de 15de eeuw, maar de ontwikkeling van een eigen ideologie inclusief gedragsvoorschriften rond de al eerder gevestigde belangen.Ga naar eindnoot111 Het ontwerpen van een eigen ideologie gaat in Brussel hand in hand met een streven naar civilisatie, waardoor de beschaafde stadsbewoner zich kan onderscheiden van het gewone volk dat als geïnfecteerd door plattelandsgebruiken wordt afgeschilderd. Met deze wapens van ideologie en civilisatie vestigt de burgerij ook een nieuwe macht binnen het eigen milieu. Ze begint daarmee in de kringen van het verenigingsleven, aangevoerd door de rederijkerskamers en de broederschappen. De leden daarvan komen zowel uit het patriciaat als uit de ambachten, al bestaat er op dit punt nog veel onduidelijkheid. In ieder geval vormen zij een nieuwe, intellectuele elite, gesteund door het stadsbestuur. Hun ambities van ideologische maar ook praktische aard in de vorm van gedragsvoorschriften worden in het begin van de 16de | |
[pagina 66]
| |
eeuw uitgedrukt in en bevorderd door het voor hun nieuwe instrument van de drukpers. Het is één van hen, de (bastaard)-patriciërszoon Thomas van der Noot, die ze dat instrument verschaft. Als geen andere drukker in die tijd doet hij zelf mee. Hij leert het vak kennen in het buitenland, waar hij meteen een fijne neus ontwikkelt voor geschikte teksten. Die neemt hij mee naar huis, om ze zelf te produceren vanuit zijn eigen bedrijf. Daarnaast geeft hij het werk uit van zijn vrienden en kennissen uit de rederijkerskamers en de Broederschap van de Zeven Weeën. Nieuw is er weinig in de ideologie en de gedragsvoorschriften, die zijn fonds op zo gevarieerde wijzen naar voren brengt. Maar we moeten waken voor een klakkeloos hanteren van het begrip ‘nieuw’. Vaak komt het constateren van iets nieuws voort uit onbekendheid met de voorgaande perioden. Van der Noot selecteert zijn ideeën en voorschriften uit het Westeuropese cultuurgoed van de Klassieke Oudheid tot aan de Bourgondische hofdichters en de eigentijdse rederijkerij. Het nieuwe zit juist in de aard van die selectie, de aanpassingen die hij aanbrengt, de vertaling in het Nederlands, en de presentatie daarvan middels een nieuw medium voor massacommunicatie. Door die handelingen is een nieuw geheel ontstaan, dat zich in grove lijnen kenmerkt door de propagering van een utilitarisme en prakticisme, als richtsnoeren voor het individu in aardse zaken en op weg naar het Hiernamaals. Dit gaat in zijn fonds gepaard met de bevordering van aristocratische ideeën ter vestiging van een elitaire burgercultuur. Van der Noot trof die opvattingen vooral aan in de Neostoïcijnse ideeënwereld van Seneca, wiens werken in de late middeleeuwen veelvuldig verspreid werden in het Latijn en in de volkstalen. Ze werden verder gedragen in het milieu der humanisten, en kregen een praktische wending in dat der Moderne Devoten. Ze bezegelden de nieuwe waarden die de burger in arbeid en produktiviteit had gevonden, waarbij het diskwalificerende concept van eerloosheid plaats ging maken voor een groeiend verzet tegen luiheid en onarbeidzaamheid. Aldus komt het persoonlijke streven naar eigenbaat op aarde en in de hemel met de rede als instrument in het centrum te staan. Dat mag zeker niet uitgelegd worden als egoïsme in de ongunstige zin die wij daaraan hechten. Het is verbonden met de ‘liberale’ overtuiging dat wat goed is voor het individu automatisch de gemeenschap als geheel ten goede komt.Ga naar eindnoot112 |
|