De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
5. De triomf van de burgercultuurDeze tweedeling in de stadsbevolking vanaf het einde der vijftiende eeuw is voor het stedengebied van Noord-West-Frankrijk, met name Artois, beschreven door Robert Muchembled als meest beslissende cultuurbeweging op weg naar de moderne tijd. Voor een belangrijk deel lijkt zo'n splitsing ook op te gaan voor de steden van Brabant en Vlaanderen. Veelzeggend noteert Jan Smeken de passieve recreatie van het volk bij het Gulden Vlies-spektakel in 1516 te Brussel in de volgende bewoordingen: ‘het volck dat lach ❘ Op huysen ende veynstren alomme.’ Het volk is een anonieme massa van toeschouwers geworden, en in die zin wordt het nu telkens bij manifestaties genoemd. Ze kijken hun ogen uit, zoals eerder ook bij de eland in het Brusselse dierenpark bleek. Maar al in de loop van de vijftiende eeuw begint het aantal voorstellingen toe te nemen die als voornaamste karakter het verbazen | |
[pagina 350]
| |
en mildelijk begiftigen van het volk dragen. Op zo'n ontwikkeling wijzen ook de in Brussel verschijnende toeschouwersaccommodaties rond toernooiveld en dierenpark.Ga naar eindnoot29 Al in ander verband signaleerden we de waarschijnlijk uit Italië geïmporteerde humor van de drank spuitende fonteinen in de vorm van dieren of mensen. Ze behoren tot de vaste decoratie van het stadsspektakel. Bij de inkomst van Filips de Goede te Brugge in 1440 zijn er stellages met fonteinen, die via plassende knaapjes of vrouwenborsten hypocras, witte en rode wijn, en melk verschaffen. Bij eenzelfde gelegenheid in 1458 biedt Gent zelfs via de slurf van een nagemaakte olifant rode wijn aan. Het Brusselse schuttersfeest van 1444 telt onder de versieringen een fontein in de vorm van een vrouw, die wijn spuit uit haar borsten. En bij een groots adellijk steekspel op het toernooiveld van Coudenberg in datzelfde jaar is er ook al wijn voor het volk uit fonteinen. Nog ingewikkelder is de voorziening die in 1468 bij de huwelijksfeesten van Karel de Stoute en Margareta van York te Brugge getroffen wordt. Op een poort staan schutters uit wier pijlen wijn stroomt, waeraf dat stond onder elken scottre [schutter] eene vonte van blaeuwen steene van scarsines, dair de wyn in liep, ende waren daertoe gheordineirt nappen, daer 't volc uut drincken mochte. Naar aanleiding van doopfeesten te Gent in 1500 na de geboorte van Karel wordt in een Latijns verslag daarvan het volgende gezegd over het adellijke gevolg van de baby: Op sommige plaatsen gooiden zij zilveren en gouden munten tussen het volk te grabbel, strooiend keer op keer. En wat elk opving of opraapte was 't zijn. Zulke scènes vonden ook plaats bij Filips' inkomst te Brugge in 1497. Daar laat de koopliedennatie uit Biscaye de wijn vrijelijk lopen voor iedereen, terwijl die uit Spanje ‘sayden gelt om genoecht te makene.’ Dergelijke stereotiepe vrijgevigheid moet ten slotte tot het soort taferelen geleid hebben die Smeken beschrijft in zijn feestverslag van 1516 Er is dan ook een ridderlijk steekspel op de markt rond een allegorische verbeelding, waarin een bordpapieren kasteel voorkomt (waarschijnlijk de minneburcht, gevormd als een vrouw): Op elck side van 't casteel was een fonteyne
| |
[pagina 351]
| |
Daer rooden wijn uutliep in 't ghemeyne;
Om vaten wort daer ghesmeten, ghevochten.
Zulke onverkwikkelijke scènes moesten wel het aanwezige besef van een scheiding der geesten verscherpen. Jan Smeken lijkt het bijna over een andere wereld te hebben wanneer hij spreekt over het zich vergapende of het vechtende volk in zijn eigen stad.Ga naar eindnoot30 De genoemde festiviteiten waren niet alleen voor dat volk bestemd. Doorgaans lag de aanleiding in een vorstelijke gebeurtenis, een sportief treffen onder adel of burgerlijke elite, of in een religieus hoogtepunt. De massa der toeschouwers wordt in toenemende mate gepasseerd met elitaire verbeeldingen en toelichtingen daarop in het Latijn, bestemd voor de hoge zoniet vorstelijke gasten. Daarmee verliest het spektakel aan overtuigingskracht voor het volk wanneer het om propaganda voor de eigen politiek zou gaan. Maar die is grofweg na 1500 niet meer zo urgent. De macht hoeft niet meer uitgelegd te worden, maar alleen getoond in een zo groot en mysterieus mogelijke luister. Overigens is allerminst zeker of de hoge gasten wel voldoende uit de voeten konden met de geleerde verwijzingen en de Latijnse explicaties van die spectaculair verbeelde macht, die hen evenzeer moest imponeren. Daarmee sluit de kring zich bijna rond de bedenkers daarvan en het geletterde milieu dat hen nog kon volgen. Vaak krijgt de inrijdende vorst dan ook een explicator toegewezen voor de feestelijke tocht door de stad langs alle stellages met allegorische verbeeldingen en togen. Brugge heeft reeds in 1440 bij de stellages korte verklarende teksten in het Latijn. De huwelijksvoorstellingen op tal van podia te Brussel in 1496 voor de jonge bruid Johanna van Castilië genieten een enorm succes onder de toeschouwers, zegt een ooggetuige. Maar alleen geletterden konden ten volle begrijpen, waarop het allemaal sloeg. Ze waren namelijk opgetogen over de optimale uitbeelding van de overdrachtelijke mogelijkheden van het getoonde vrouwen- en huwelijksmateriaal uit de bijbelse en klassieke oudheid op de actuele situatie van Filips' huwelijk met de Spaanse erfprinses. Zo luiden de woorden van het ooggetuigenverslag, waaruit duidelijk te lezen valt dat de togen (waarvan gekleurde pentekeningen zijn bijgevoegd) in dit opzicht slechts geapprecieerd konden worden door literaire fijnproevers.Ga naar eindnoot31 Zo is nu in feite de formule van het stadsspektakel geworden. De voorstellingen zijn gelaagd, ze bevatten gevarieerde attracties voor de massa maar zijn allereerst gebouwd rond intellectuele en elitaire verbeeldingen. En deze ontwikkeling versnelt zich nog na 1500. Zo bevat | |
[pagina 352]
| |
de begrafenisstoet van koning Ferdinand van Aragon te Brussel in 1516, schoonvader van Filips de Schone, uitermate gecompliceerde allegorieën betreffende het koningschap en dynastieën, in navolging van de antieke pompa funebris. Desalniettemin slaagde men erin, volgens de uitvoerige beschrijving van de humanist Gerardus Geldenhauer, het publiek geboeid te houden. Men wist eenvoudig niet wat men zag! Of in zijn woorden: De toeschouwers waren stomverbaasd en gaven daar uitgelaten blijk van, want ze konden er niet genoeg van krijgen. De formule van de verbijsterende praal voor het volk kon ook wel verkeerd uitpakken. De humanist Peter Gillis, vriend van Erasmus, organiseert de inkomst van Karel v in Antwerpen anno 1520. Hij ontwerpt een indrukwekkende reeks van erepoorten, kolonnades en triomfbogen met opschriften in Latijn, Grieks en Hebreeuws. Misprijzend moet hij later zelf vaststellen hoeveel kritiek hem dat opgeleverd heeft van mensen die slechts de moedertaal beheersten. Toch zal Gillis' koers verder de richting van het stadsspektakel bepalen. In de loop van de zestiende eeuw groeide het definitief uit tot een prachtvolle vertoning, die niet meer de verstandhouding tussen de complete stadsbevolking en de nieuwe soeverein probeerde te bevorderen, maar die van bovenaf een even overdonderende als onbegrijpelijke autoriteit vestigde en bevestigde, die geen instemming meer behoefde doch slechts eerbied afdwong.Ga naar eindnoot32 Waar staan nu de sneeuwpoppen van 1511? Ze wijken natuurlijk in allerlei opzichten af van het doorsneespektakel. Dat valt in deze tijd in de stad in drie grote groepen uiteen, waarbij het opmerkelijk is hoezeer de voorstellingen onderling correspondenties blijven vertonen. Allereerst zijn er de voortdurende festiviteiten rond de soevereine adel met aanhang, zoals blijde inkomsten, geboorte- en huwelijksfeesten, plechtigheden bij begrafenissen en de Gulden Vlieskapittels, alsmede de groots opgezette adellijke toernooien. In deze opsomming neemt het aandeel van de stad navenant af: bij inkomsten en geboortefeesten is zij verreweg de voornaamste organisator, bij de adellijke toernooien verdwijnt ze vrijwel uit het gezichtsveld. Daarnaast treffen we de ommegangen en processies aan, die een exclusieve stedelijke aangelegenheid vormen, met nu eens de adel als gast en toeschouwer. En ten slotte komen er steeds meer ontmoetingen in de stad met competitiekarakter tussen de stedelijke schutterijen, al dan niet te zamen met de rederijkers, die vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw ook hun | |
[pagina 353]
| |
eigen feesten gaan houden, in Brabant bekend als de zogenaamde landjuwelen. Deze behoren eveneens tot de door de stad georganiseerde feestvormen. Ervan uitgaand dat anno 1511 het stedelijke spektakel een aangelegenheid van de elite is geworden, kunnen we constateren dat het sneeuwpoppenfeest hiervan afwijkt. Het is zeker niet zonder meer te beschouwen als exponent van een culturele elite, die zich naar beneden toe heeft afgesloten en het volk tot toeschouwers bombardeert van hun door hogerhand bezegeld lot. Welzeker is er voortdurend een afstand aanwezig tot het volk in tal van groepen, maar daarin is niet het principe gelegen dat het geheel beheerst. Die afstand schuilt in de moeilijkheidsgraad van sommige poppen, die wortelen in elitaire tradities zoals de klassieke voorstellingen, het naakt en de kalenderbeelden. Vervolgens schept Jan Smeken afstand door een massa op te voeren, die de ogen uitkijkt, het werk verzaakt en van sommige voorstellingen geen afscheid wil nemen. In zo'n kader hoort ook de titel van de gedrukte tekst thuis: d'Wonder dat in die stat van Bruesel ghemaect was
van claren ijse en snee, die wel gheraect was.
In zijn brede dooibeschrijving aan het slot bevestigt hij deze kennelijk diep wortelende visie op ‘volk’, dat hij op stereotiepe wijze in de ellende laat komen wanneer de grote overstromingen na 12 februari alles beginnen weg te spoelen: het volk heeft gebrek, het volk moet vluchten. Maar zelf staat hij droog. En Smeken typeert de afstand nog eens extra door nu zijn eigen kring aan te spreken met ‘beminde vrienden’ (r.349). Maar dat volk enerzijds en die dierbare vrienden anderzijds veranderen in de slotstrofe toch weer in een algemeen wi. Dat gebeurt wanneer het geheel ten slotte majestueus wordt omgebogen tot een dooimetafoor, waarin uitgesproken wordt dat wij moeten hopen dat onze zonden gelijkelijk zullen wegsmelten voor het aangezicht van God. En dan zijn volk en gezeten burgerij - half, niet of geheel geletterd - weer één. De attractie van de sneeuwpoppen lag zeker niet alleen in de lijn van het zich wezenloos vergapen. Tal van voorstellingen waren voor een breed publiek onmiddellijk te herkennen en te begrijpen. De voorstelling van de verkeerde wereld in het algemeen en die in het huwelijk in het bijzonder is zeer vertrouwd op straat. En dat geldt ook voor de sentimenten rond de Geldersen, de residentie van de vorst, het wiegje van de hertog. Al deze voorstellingen putten uit tradities die moeilijk | |
[pagina 354]
| |
volks genoemd kunnen worden, maar die wel in de loop der eeuwen tot het collectieve voorstellingsvermogen zijn gaan behoren, zonder dat de elite in de stad zich daarvan rond 1500 al heeft afgekeerd. Dat is met name niet gebeurd omdat zulke voorstellingen zo goed pasten in de politiek van het Algemeen Belang, die zij niet alleen had ontworpen maar waarvan zij inmiddels ook geheel afhankelijk was. Meermalen is vastgesteld dat Smeken geregeld volkser bij zijn verklaringen van de poppen te werk ging dan de bedoeling leek in de verbeeldingen zelf. Soms kwam dat doordat hij eenvoudig een aantal keren de intentie mist: de kalenderbeelden, de plasfontein, vrouw Laudate, het mannetje in de maan. Maar er lijkt daarin ook een didactische doelstelling gelegen te zijn, die geheel in de geest is van dat juist ingezette, vernieuwde beschavingsfront, gericht op een massa van half-geletterden. Zo'n publiek probeert de pers van Thomas van der Noot te bereiken, en wel op zo'n stimulerende wijze dat hij tegelijkertijd de uitbreiding van dat leergierige publiek bevordert. Daarbij blijkt de al twee eeuwen oude notie, dat burgers alleen vooruit kunnen komen door te leren, nog volop van kracht te zijn. En daarom produceert Thomas een hele reeks aantrekkelijk uitgevoerde instructiewerken, voor elk terrein dat de burger zou willen betreden. Nimmer richt hij zich tot de specialist, maar altijd tot hen die geen vreemde talen kennen en toch willen weten hoe de wereld in elkaar steekt, al was het maar om de juiste vragen aan de arts te kunnen stellen zoals het zwangerschapsboekje uit 1516 bij wijze van aanbeveling laat weten. Maar zeer waarschijnlijk zijn er ook enkele sneeuwgroepen aanwezig waarin nog een tamelijk authentieke volkscultuur schuilt. We menen die vooral aan te treffen in de actuele straattaferelen in de wijken met de volkse typen en de ambachtslieden. Hier bleek het vrijwel onmogelijk vast te stellen waar het nu eigenlijk om ging. Daaraan draagt ook Smeken schuld, wiens problemen op dit punt enigszins met de onze overeenstemmen. Hij slaat lustig aan het animeren, absurder dan ooit, maar meer uit nood en in dienst van de eisen van zijn tekst dan in die van de sneeuwpoppen zelf. Deze zeer gedifferentieerde achtergrond bij de sneeuwpoppen maakt het Brusselse sneeuwfeest zo'n wonderbaarlijke gebeurtenis. Tijdens één feest vindt er een cultureel treffen plaats tussen alle zich manifesterende standen, groeperingen en geledingen binnen de stad, zowel door hun zelfgeboetseerde poppen als door de rivaliserende appreciaties over en weer. En dan is er nog het stadsbestuur. Dat spreidt haar armen wijd en gretig uit over dit tamelijk spontane gebeuren. Want aan het geheel ging duidelijk geen centrale regie vooraf zoals bij | |
[pagina 355]
| |
de inkomsten. Daarvoor is er te weinig plan in het geheel, een planmatigheid die juist zo overheersend aanwezig is in al dat andere ruim van tevoren geconcipieerde spektakel. Natuurlijk staat deze situatie direct in verband met het natuurgebeuren. Zoals eerder en elders geeft dat aanleiding tot initiatieven in de wijken, voor en bij particuliere huizen en andere gebouwen, om allerlei sneeuwpoppen te boetseren, waaraan zowel gezeten burgers (zelfs adel) als handwerkslieden deelnemen. Het spontane karakter hiervan volgt ook uit het herhaaldelijk door Smeken gemelde verschil in tijdsduur van de poppen, uiteenlopend van drie dagen tot meer dan drie weken. Bovendien zijn er enkele doublures. Maar het ontbreken van een centrale opzet volgt vooral uit het feit dat Smeken van alles niet herkent en soms een directe verbazing en bewondering uitspreekt. Zulke reacties zijn ondenkbaar bij een organisatie van bovenaf, waarvan hij als stadsrederijker zoals altijd de voornaamste leider zou zijn geweest. De stad ziet evenwel onmiddellijk de voordelen van dit uitzonderlijke spektakel, al was het alleen maar uit de toeristische overwegingen waarvoor zij al zo lang een open oog had. Bovendien kon zij constateren dat haar voornaamste beleidspunten en politieke standpunten aanwezig waren. In het spontane sneeuwgebeuren komen van meet af aan ook de gezeten burgerij en de vertegenwoordigers van de intellectuele middenstand voor. Het stadsbestuur identificeert zich vervolgens officieel met het wild uitgroeiende spektakel: uit Smekens beschrijving valt eveneens op te maken dat er in de loop der dagen nog steeds poppen bij kwamen. Hoe ver die bemoeienis ging, valt niet goed uit te maken. Het is niet onmogelijk dat de stad op eigen initiatief liet bijbouwen, en zelfs dat ze de afbraak gelastte van wat haar niet zinde. Hoe dan ook is een algemene officialisering van het hele gebeuren evident. In een ordonnantie wordt bekendgemaakt dat beschadigingen door vandalen zullen worden bestraft. En Jan Smeken moet het feest vastleggen voor de toeschouwers (en het nageslacht?), in nauwe samenwerking met Thomas van der Noot. Dat hieraan een opdracht van overheidswege ten grondslag ligt, lijkt duidelijk te volgen uit het eerbewijs aan de stad waarmee Smeken afsluit, op dat moment stadsrederijker in haar dienst. Waarschijnlijk is het een van de laatste keren dat de stad haar inwoners nog onder één noemer weet te brengen, namelijk die van het Algemeen Belang. Deze politiek, moeilijk vol te houden aan het eind van de middeleeuwen voor zowel rentenier als dagloner, kon nog eenmaal de gehele stadsbevolking verenigen vanwege het speciale Brusselse beleid anno 1511: de aloude stad gaat ten onder wanneer de vorst | |
[pagina 356]
| |
niet terugkeert. Daarom is de absolute scheiding tussen elite en volk in Brussel op dit moment nog minder beslist dan elders gesuggereerd is voor de laatmiddeleeuwse steden in het algemeen. Daar komt nog bij dat er een beweging is onder de intellectuele elite van rederijkers en humanisten om steeds meer gedachtengoed en voorstellingen uit de massa op te nemen, aan te passen en te integreren, waarvan het succesvolle werk van Sebastian Brant en François Rabelais zovele voorbeelden geeft. Gevoegd bij het vernieuwde beschavingsoffensief, gericht op de grote groep der half-geletterden, bieden beide bewegingen op het culturele vlak aanzienlijke mogelijkheden tot herkenning en ontmoeting tussen alle lagen van de bevolking bij het bijzondere spektakel van het Brusselse sneeuwfeest.Ga naar eindnoot33 Voor een dergelijke ontmoeting was niet alleen de gemeenschappelijke vijand van buiten nodig, die zich aanmeldde in de persoon van koning Winter en zijn trawanten. Voorwaarde vormde eveneens een alert stadsbestuur, dat op voortvarende wijze de spontaan geboetseerde verzetsgroepen mobiliseerde tot een eigen leger van sneeuwpoppen. Dat voert het danig versleten wimpel van een eensgezinde burgerij, alleen gradueel geordend maar niet verdeeld. Alle stadsbewoners lijken hieraan voor een periode van maximaal zes weken nog eenmaal te willen geloven. Maar daarna zijn het niet alleen de sneeuwpoppen van 1511 waaraan de dooi van 12 februari een eind maakt. |
|