De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
[pagina 288]
| |
IX. De actualiteit in beeld1. Het stedelijk zelfbewustzijnAl verschillende malen is naar voren gekomen dat de actualiteit een beslissende rol speelt bij het sneeuwpoppenfeest. Er is geen sprake van een nostalgisch leger van romantische beelden uit het verleden. Zoals steeds in de middeleeuwen verloopt het verkeer ook hier in omgekeerde richting. Het verleden is een voorraadkamer van personen en gebeurtenissen, die als modellen met behulp van analogiserende uitlegmethoden met de actualiteit van het heden verbonden worden in moraliserende zin. En dank zij de sneeuw gebeurt dat met de ironie van de omgekeerde wereld. Van deze verbindingstechniek met de eeuwigheid is al menig voorbeeld gegeven. Sommige sneeuwpoppen lijken een onmiddellijke actualiteit uit te beelden van de realiteit van het dagelijkse leven te Brussel anno 1511. Daarbij gaat het zo te zien om aanleidingen tot potentiële opwinding op straat, inclusief vechtpartijen en achterklap. En weer stellen we de vraag welke rol de sneeuwpoppen in de plaatselijke opinievorming over deze zaken speelden. Allereerst stellen we vast dat de poppen ook rechttoe rechtaan een stedelijk zelfbewustzijn en sentiment verkondigen. Zo is de stad direct vertegenwoordigd met haar voornaamste symbool in de persoon van Sint Michiel. Deze was beschermheilige van de stad en stond daardoor afgebeeld op de stadszegels. Als sneeuwpop bevindt hij zich bij de rivier de Zenne, met hoog geheven zwaard, terwijl hij twee duivels onder zijn voeten vertrapt. De beschrijving wijst erop dat er een kopie is gemaakt van de Michiel die als windvaan op het stadhuis was geplaatst. Deze bezienswaardigheid van de eerste orde stond op een bol, waardoor hij met alle winden kon meewaaien, naar een constructie van Martin van Rode die in 1454 op de toren gehesen was. Thomas van der Noot deed ook mee aan deze verering van het stadssymbool door in 1517 het omvangrijke Dboeck der inghelen te drukken van Franciscus Ximenez, door hemzelf uit het Frans vertaald. Het laatste deel | |
[pagina 289]
| |
daarin is aan Michiel gewijd. Overigens is de aartsengel ook buiten Brussel heel populair, onder meer als vaste ommegangsfiguur te Leuven, Bergen op Zoom en Oudenaarde.Ga naar eindnoot1 Het stedelijke zelfbewustzijn maakt zich echter ook meester van de geschiedenis van het hele hertogdom Brabant, waarvan de burgers zich steeds meer de enige erfgenamen wensen te voelen. Zij baseerden die houding op de zekerheid dat de stad, samen met Leuven, de oudste machtskern vormde van het hertogdom. Bovendien beweerden zij graag dat het ideologische concept van het Algemeen Belang (natuurlijk omschreven in termen van de handelsinteressen van de gezeten burgerij) het gehele hertogdom aanging, waarbij zij dan de voornaamste behartigers van deze gedachte zouden zijn en dus over navenante macht dienden te beschikken. En droegen zij niet met hun handelsactiviteiten en belastingbijdragen in feite de economie? Ook stelden zij daarmee de soeverein in staat om het gewenste hof te houden, zelfs heel direct wanneer we denken aan de herhaalde uitbreidingen op stadskosten van de voorzieningen op Coudenberg. En ten slotte stond de burgerij telkens gereed om met de wapens in de hand uit te pakken tegen welke vijand dan ook. Daartegenover waren reeds de Brabantse hertogen vóór de Bourgondiërs meer geïnteresseerd geweest in hogere verbanden, zoals de restauratie van het Frankische middenrijk van Lotharius. Vooral Brussel voelt zich de bewaker van Brabants verleden en identiteit, zodat we juist in de stad nogal wat Brabantse folklore aantreffen. Bovendien had de stad, samen met Leuven, tussen 1314 en 1320 de feitelijke macht over het hele hertogdom uitgeoefend, wanneer het de nog erg jonge Jan 111 noch zijn adellijke regenten lukt om de zware schuldenlast (waardoor kooplieden buiten de grenzen gegijzeld werden) te reguleren. Met een beroep op het Algemeen Belang - dat nogal stedelijk gekleurd is - grijpen de steden dan in, en met succes. Ten gevolge van dit soort incidenten zat de stedelijke identificatie met het hele hertogdom er al vroeg in. De Brabantse uitvergroting van het stedelijk zelfbewustzijn manifesteert zich vervolgens in literatuur en vertoningen van stadswege, zoals de opdrachten in en om 1444 aan schoolmeester Hendrik van den Damme om twee kronieken over Brabants roemruchte verleden af te schrijven. Zeer nadrukkelijk is dat Brabantse nationalisme binnen de stadsmuren aanwezig in een spel rond een aantal stille vertoningen ter verheerlijking van Karel de Stoute, omstreeks 1465, getiteld Van menych sympel ende outheyt van ghedachte, vermoedelijk van Colijn Caillieu. Hierin wordt grote aandacht besteed aan de erfopvolging, waar- | |
[pagina 290]
| |
bij er een rechte afstammingslijn is getrokken van Karel de Grote naar Karel de Stoute, natuurlijk in het licht van de Brussel-promotie die eveneens duidelijk vaststelt dat de stad al residentie was voor de eerste gravin van Brabant, Gerberga (overleden in 1020). In feite bepaalt dergelijke propaganda de toon van de bewaarde gelegenheidsspelen, die het stadsbestuur de door haar betaalde rederijkers laat maken. Zo is ook Caillieus presentspel bij de geboorte van Margareta van Oostenrijk in 1480 een sterk voorbeeld van het streven om de stad uit te roepen tot bakermat van het Brabantse nationalisme, verpakt in bijna aandoenlijke pogingen om de ernstig verstoorde relaties met de vorstin enigszins te herstellen.Ga naar eindnoot2 In één van die voor de stad afgeschreven kronieken wordt gesproken over de oorlog met Grimbergen. En daarin komt de dierbaarste Brabantse mythe voor, namelijk die over de hertog in de wieg. Die vinden we terug als sneeuwpop. Maar ook met hem heeft Smeken flink gesold. Een zeeridder probeert iedereen te verdrijven (dooihumor), maar één kind, nog wel gelegen in een wieg, had geen enkele angst, hoe vervaarlijk het monstertje ook tekeerging: Een kint, ligghende in een wieghe beloken,
En vervaerde hem niet, al was hi [de zeeridder] cloeck (r.275-6).
Iedere toeschouwer wist meteen dat dit sneeuwtheater sloeg op de legende van hertog Godevaert 111, die in 1143 als eenjarige aan de macht kwam. De onvermijdelijke opstand tegen de baby wordt de kop ingedrukt door enkele loyale baronnen. In de beslissende slag bij Grimbergen komen zij uit een impasse door hun hertogje in zijn wieg aan een boom te hangen, van waaruit deze kraaiend van plezier de mannen zulke nieuwe moed gaf dat zij de vijand verpletterden.Ga naar eindnoot3 De stad had dus al geruime tijd het patent op de nationale zelfverheerlijking, zodat hoogtepunten uit het Brabantse verleden ook een plaats in de sneeuw konden krijgen. Het is nodig hier met enige uitvoerigheid bij stil te staan, omdat de stedelijke relaties met soeverein en hofadel vaak zo verwarrend zijn en nimmer voor langere tijd stabiel of eenduidig te vatten. Soms maakt men zeer openlijk moeilijkheden met de hertog, weigert hem van alles, neemt zijn vertegenwoordigers in de stad gevangen. Maar dan slaat deze houding finaal om en wordt er op de meest kruiperige wijze naar de gunst gedongen van soms dezelfde soeverein door niet zelden dezelfde bestuurders. Overigens gedraagt de soeverein zich omgekeerd weinig anders. De veranderlijke houding van beide partijen volgt vooral uit het grote aantal meespe- | |
[pagina 291]
| |
lende factoren die men niet in de hand heeft. En het belangrijkste is dat de stad zich in ieder geval laat leiden door een volmaakt opportunisme, dat alle middelen lijkt te heiligen waaronder zeker het permanent laveren met de eigen standpunten valt. Maar is de consistentie in de verering van de hertogen en hun huis door de stad daarmee niet in tegenspraak? Ook hier liggen de misverstanden voor het oprapen. Sinds meer dan een halve eeuw voor het sneeuwpoppenfeest heeft de stad het monopolie op de koestering van het nationale verleden, zodat rond 1500 manifestaties aangaande de heldendaden van de hertogen in het verleden eerder van zelfverheerlijking getuigen dan van verering van de soeverein. Er lijkt zelfs wel eens sprake van het tegendeel. Juist in conflictsituaties tussen stad en soeverein kan het prijzen van diens voorouders een kwetsend effect krijgen. De relatie met de soeverein vormt zelf het onderwerp van een sneeuwgroep, die voor het hertogelijk paleis op Coudenberg geplaatst is. Bij een prachtig uitgevoerde fontein ligt een eenhoorn in de schoot van een maagd. Zoveel moet er te zien zijn geweest. De eenhoorn werd beschouwd als een uitermate wild beest, dat alleen gevangen kon worden door een maagd, in wier schoot hij zijn kop komt leggen zo gauw hij haar ziet. Vervolgens is dit een zeer verspreid beeld voor Christus, verbonden met de schoot van zijn eigen moeder Maria. De plaatsing voor het paleis verleent echter een andere dimensie aan de groep. Deze wordt toegelicht door Smeken, met een deze keer wel erg uitvoerige animatie in het kader van de aankomende dooi. De eenhoorn weigert om te eten omdat de jonge erfprins Karel (dan nog geen elf jaar oud) niet in het paleis is. Wanneer deze terugkeert, zal hij weer eten. De maagd is eveneens in hongerstaking om dezelfde reden. Zij wordt zelfs ongeneeslijk ziek, zodat ze wegloopt, de rivier in, smeltend als ijs bij vuur. Smeken oefent kritiek uit op het hof. De jonge prins wordt opgevoed door zijn tante Margareta, de landvoogdes, die haar hof in Mechelen houdt. Ze had een hartgrondige afkeer van Brussel, gevoed door de opstandige houding van de stad bij verschillende gelegenheden tegen het Habsburgse regime. De stad vreesde dat Karel voorgoed van Coudenberg zou vervreemden, wat het einde moest betekenen van Brussel als residentie. Daarmee zou de stedelijke economie definitief de nek omgedraaid zijn. Men verkeerde namelijk anno 1511 in zware problemen, terwijl men van mening was dat de enige toekomst lag in het herstel van de luxe-industrie die geheel afhankelijk was van het hof, bezoekers en manifestaties. | |
[pagina 292]
| |
Al bijna een eeuw is Brussel vrijwel monomaan gefixeerd op een beleid dat alleen in die richtingen denkt. Na de ineenstorting van de lakenindustrie weet Brussel zich te herstellen met de ontwikkeling van luxe nijverheden als tapijtweverij, edelmetaal, architectuur, glasschilderkunst en allerlei daarmee verbonden vaardigheden die thans onder de (toegepaste) kunsten gerekend worden. De afhankelijkheid van opdrachtgevers, zowel personen als instellingen, is hierbij duidelijk, zodat de aanwezigheid van het hof met de enorme hofhouding en allerlei andere adel van vitaal belang is. Bovendien komt er hierdoor een gestage stoet van kapitaalkrachtige bezoekers naar de stad, terwijl ook kleinere kooplieden en nieuwsgierigen de stad van tijd tot tijd opzoeken om met eigen ogen het bedrijf van de hoge heren en kunstenaars te aanschouwen. Voor dergelijke bewegingen krijgt de stad in de loop van de vijftiende eeuw steeds meer oog, en ze besluit al in een vroeg stadium om haar economie hierop af te stemmen. Zo zagen we al dat de stad Filips de Goede in 1431 met de uitbreiding van het park bij zijn paleis verraste. Twintig jaar later betaalt de stad een nieuwe zaal in het paleis, terwijl het park inmiddels is uitgegroeid tot een exotische dierentuin, die niet alleen maar voor vers wild en fruit onderhouden werd. Het bevalt Filips hier steeds beter, zodat een kroniek in 1461 kan schrijven dat hij ‘quam te Bruessel, d'welc hi van ghewoenten sinen thuys hiet’.Ga naar eindnoot4 Anderzijds probeert de stad ook haar eigen attracties op te hogen, zoals bleek bij de meer spectaculaire opzet van de Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang in 1448, die mede het dagtoerisme moest bevorderen dat zeer lucratief was door de bieraccijnzen. Bovendien gaat zij nu ook schilders en rederijkers in vast dienstverband aannemen, met als eerste taak de begeleiding van de stadspromotie. Vermoedelijk verwelkomt Colijn Caillieu, later stadsdichter, in 1465 Karel de Stoute met het al genoemde spelletje dat bestaat uit de gedramatiseerde uitleg van stille vertoningen (togen). Het spel, met drie sprekende personages, is één lange lofzang op Karel en op de stad zelf, zo ingericht dat juist brede lagen van de stadsbevolking zijn bewind lijken toe te juichen. Bovenal wordt de politiek zichtbaar Brussel als residentie te doen handhaven na de dood van Filips. Menych Sympel (het leergierige volk) krijgt uitgelegd van Out Gedachte en vooral Cronycke hoe het zit met Karels afstamming. Aan de hand van togen wordt dan zijn complete stamboom besproken, die begint bij Karel de Grote. De centrale aandacht voor het behoud van de hertogelijke residentie volgt uit de scène met de oudste vorstin van Brabant, Gerberga (overleden in 1120), gravin van Brussel en Leu- | |
[pagina 293]
| |
ven. Versta ik het goed, vraagt de gewone man uit het volk, dat Brussel en Leuven in die volgorde genoemd worden? Jawel, antwoordt Cronycke, want zo wilde de gravin het, ‘want in Bruesel hielt sy huer resydencye’. En zo hoort het ook te blijven. Hoe sterk het verlangen speelt om residentie (of hoofdstad) te zijn, volgt ook uit de wijze waarop Thomas van der Noot bezwerend in zijn drukkersadres spreekt van ‘die princelycke stat van Bruesel’, terwijl dat in 1511 gewoon niet waar is.Ga naar eindnoot5 Na Caillieu zal zijn opvolger Jan Smeken vooral in de weer zijn met de propagering en versiering van de stadsbelangen. Daarnaast werd ook rechtstreeks gepoogd om Karel zoveel mogelijk naar Brussel te krijgen, bijvoorbeeld als eregast bij de ommegang in 1510, een halfjaar voor het sneeuwpoppenfeest. Te zamen met andere hoge adel (maar niet zijn tante) krijgt hij een royaal banket aangeboden op het stadhuis, dat het toen enorme bedrag van driehonderdnegentien gulden en zeventien stuivers kostte. Daarvoor had de stad in 1495 en 1496 respectievelijk Filips de Schone en zijn bruid Johanna van Castilië grootscheepse inkomsten bereid. En in dat op verzoening gerichte beleid past ook uitstekend het initiatief om op stadskosten de pijlers rond het toernooiveld bij het paleis te voorzien van de beelden van de Brabantse vorsten, waarmee men in 1510 begon.Ga naar eindnoot6 Is de implicatie van de sneeuwgroep door Smekens uitleg duidelijk en verklaarbaar, dan roept zijn verhaal toch de nodige vragen op. Zijn het Christus en Maria, die hongeren, wenen en vergaan omdat Karel niet in Brussel is? Om deze spreekbuis te maken van actuele stadspolitiek komt ons zeer blasfeem voor maar is in de late middeleeuwen niet ongewoon, wanneer Christus ook kan optreden als herbergier, tuinman, badman, koopman of piskijker. Toch is het aannemelijk dat Smeken hier het slachtoffer is geworden van zijn eigen monomanie om de sneeuwpoppen steeds lastig te vallen met dooihumor. Voor de hand ligt dat de maagd als Maria voor Margareta staat, die Karel als eenhoorn (Christus) in haar schoot geborgen heeft. En het politieke commentaar op deze verbeelding van de feitelijke toestand anno 1511 is het neerzetten van de sneeuwgroep op de plaats waar zij horen, namelijk op Coudenberg. Op die manier zijn vleierij en stadspolitiek verenigd tot een suggestief eerbetoon. Kwamen de toeschouwers, zonder Smekens (verwarrende) tekst, tot dezelfde conclusie? De plek van de groep geeft een politieke implicatie aan. Verder is de geliefde analogiewoede iedereen uit inkomsten en ommegangen bekend, waarbij de serieschakeling met Maria en Christus niet ongewoon is. Margareta werd tijdens haar leven voort- | |
[pagina 294]
| |
durend in Maria's contouren geplaatst, het laatst nog uitvoerig door hofdichter Jean Lemaire de Belges die het Verdrag van Kamerijk in 1508 presenteerde als een ‘bevalling’ van Margareta, die de geboorte van Christus naar de kroon stak. Bovendien is er een zekere traditie om bij inkomsten en ander spektakel een maagd met beesten in haar schoot politiek te laden. Zo vertonen een leeuw en een luipaard in de schoot van een maagd de neiging om elkaar te kussen in een voorstelling tijdens de huwelijksbanketten van Karel de Stoute in 1468 te Brugge. En dat moest slaan op de stedemaagd, die aldus Vlaanderen en Engeland (de bruid was Margareta van York) aan elkaar bond.Ga naar eindnoot7 |
|