De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
4. De geboorte van de moderne huisvrouwMaar zijn er in werkelijkheid spanningen aanwijsbaar over de rolverdeling tussen man en vrouw in het huwelijk? In ieder geval mag het huwelijk zich in de ruime belangstelling verheugen van de humanisten, wier invloed zo sterk voelbaar is in de stedelijke samenlevingen. Ze prijzen het hevig aan, niet alleen onder invloed van de bewonderde klassieke literatuur maar ook - heel praktisch - uit bezorgdheid over de sterke terugloop van de Westeuropese bevolking door de laatmiddeleeuwse reeks van crises. Vervolgens corresponderen de agressieve ridiculisering van de hennetaster en de stigmatisering van de luie huisvrouw met de strekking van de vele huwelijkstraktaten, die in deze periode door de drukpers verspreid worden. Ongeacht of deze van scholastieke dan wel humanistische origine zijn, over één ding is men het onder verwijzing naar de brieven van Paulus eens: de man is de baas, de vrouw is zijn helpster en haar taken liggen binnenshuis. Heel beslist is bijvoorbeeld Thomas van Aquino in zijn commentaar op Aristoteles' Ethica. Naar zijn overtuiging paarden dieren slechts om | |
[pagina 279]
| |
zich van een nageslacht te verzekeren. Maar de vereniging van man en vrouw had meer implicaties, want deze diende tevens voor de uitvoering van allerlei andere taken op aarde. Er waren speciale taken voor de man buiten de deur en voor de vrouw in het huishouden. Zo ondersteunen ze elkaar noodzakelijkerwijze, om te voldoen aan hun dienstverlening ten bate van het algemeen belang. Dit duidelijke standpunt kwam met groot gezag in de stad aan, waar Thomas' planmatige ideeën sterk aansloegen. Zo wordt het nadrukkelijk naar voren gebracht door de invloedrijke jurist Filips van Leiden omstreeks het midden van de veertiende eeuw. De vrouw dient het huis te beheren inclusief de huisraad. Bovenal is ze verantwoordelijk voor alles wat er binnenshuis passeert, en daaronder valt ook de verzorging van zieken. Deze ideeën komen eveneens via iemand als Christine de Pisan de stad binnen blijkens haar Stede der vrauwen, in 1475 in Brugge vertaald uit het Frans. Daarin vraagt Christine aan Vrouw Rede, waarom mannen geen vrouwenwerk doen en andersom. En dan antwoordt deze, dat God de zaken op aarde zo heeft ingericht dat ieder een specifieke taak heeft. Dat geldt ook voor man en vrouw in het huwelijk, waarbij de laatste tot taak heeft de man ‘te dienene in diverschen werken’.Ga naar eindnoot12 Maar waarom dan die hardhandige afstraffing van zo'n zielige pantoffelheld, die er niet alleen in de literatuur van langs krijgt maar ook bij allerlei stedelijk feestritueel? Hij is het aangewezen mikpunt voor de charivari van de jongelingen, zoals ook Sebastian Franck in zijn wereldgeschiedenis van de zeden als eerste kenmerk van het vastenavondvermaak noemt: ‘De vrouwen in mans cleederen, ende de mans in vrouwelijcker gewaet.’Ga naar eindnoot13 Over de veranderingen in de rol en de taakuitoefening van vrouwen in het gezin en op de arbeidsmarkt in de steden der Zuidelijke Nederlanden rond 1500 is nog maar weinig bekend. Toch lijken zich drie punten af te tekenen, die de behoefte aan en produktie van al dat artistieke geweld helpen verklaren. In de eerste plaats komen er in het stedelijk milieu betrekkelijk veel echtparen voor met onderling sterk afwijkende leeftijd. Mannen trouwden vaak op latere leeftijd dan vrouwen door de verslechterende economische omstandigheden in de vijftiende eeuw, waardoor het langer duurde voor men voldoende materieel houvast had om een huwelijk te beginnen. Bovendien ontstaat er in het bijzonder een gapend verschil door de behoefte om te hertrouwen na het verlies van de echtgenote in het kraambed. Dat gebeurde regelmatig, zodat het voor een welgesteld burger niet ongebruikelijk was om drie à vier keer gehuwd te zijn. Deze situatie van ‘grijsaard’ met een jong meisje kon het gevaar opleveren van opstandige jonge vrouwen, die elders aan hun trekken | |
[pagina 280]
| |
probeerden te komen en hun weerloze echtgenoot veroordeelden tot het huishouden.Ga naar eindnoot14 Daarmee komen we vanzelf op het tweede punt. Waarom wordt de verstoring van de orde en taakverdeling in het huwelijk dan als zo bedreigend ervaren? De vrouw buitenshuis en op de arbeidsmarkt accordeerde niet met de voortschrijdende arbeidsdeling, institutionalisering en ‘democratisering’ binnen de stadsmuren. Niet ten onrechte is opgemerkt dat deze ontwikkelingen in de laatmiddeleeuwse stad het gevolg hebben dat de vrouw verdwijnt uit het openbare leven. Op het platteland vervulde zij een aantal vanzelfsprekende taken. Naast allerlei werk op de boerderij en bij het uitventen van produkten op nabijgelegen markten (brood, pluimvee, eieren, bier) speelde vooral de oudere vrouw een centrale rol bij geboorte en sterven, terwijl ze eveneens fungeert als raadgeefster en nieuwscentrum voor haar omgeving. Al deze functies - zelfs die van vroedvrouw - worden in de stad overgenomen door mannen in de geïnstitutionaliseerde beroepen van stadsdokter, begrafenisondernemer, koopman, advocaat, bierbrouwer, terwijl de nieuwsvoorziening geschiedt via boden, handelsbrieven en de gedrukte nieuwstijdingen. Rechtsbronnen en stadsordonnanties maken ook duidelijk dat vrouwen onder geen voorwaarde deel uit kunnen maken van enig bestuurslichaam in de stad, wat impliceert dat de gedachte daaraan kennelijk wel leefde. Evenmin hebben vrouwen toegang tot de universiteit, terwijl haar lidmaatschap van gilden uitgesloten is of aan beperkende bepalingen onderhevig. In dat laatste geval kan ze alleen lid zijn als echtgenote, waarbij haar dan toegestaan is als weduwe eventueel nering of nijverheid van haar man voort te zetten. Of er nu in de loop van de vijftiende eeuw een intensivering te bespeuren valt in het weren van vrouwen van de arbeidsmarkt in de steden der Zuidelijke Nederlanden, valt nog moeilijk te zeggen. Toch lijkt er zich een tendens in die richting af te tekenen. Overheidsdocumenten hanteren ‘bijbelse’ argumenten om vrouwen het uitoefenen van verantwoordelijke taken te ontzeggen: ze zouden daartoe te zwak zijn, te lichtzinnig, irrationeel, wispelturig en te ongeconcentreerd. Maar dat het eerder concurrentievrees is en een nog algemenere angst voor de oudere vrouw lijkt aannemelijker. Ook is aangevoerd dat een groot potentieel aan min of meer werkeloze oudere vrouwen in de stad als een groeiende bedreiging door mannen ervaren werd. Zulke vrouwen zouden nog hun traditionele, magische Moeder-Aarde-eigenschappen voeren, die echter niet meer de natuurlijke toepassingen vonden van het platteland. Vooral als weduwe of als oude vrijster zou | |
[pagina 281]
| |
zij deze bijna rituele plattelandsmacht in kwaadaardige toverij omzetten, nu er geen man en dus geen gezinstaken meer zijn om haar te binden. Niet ten onrechte is de hetze in de literatuur tegen illegaal opererende vroedvrouwen, koppelaarsters, aanzegsters, waardinnen en textielarbeidsters verbonden met de eerste systematische golf van heksenvervolgingen rond 1500.Ga naar eindnoot15 Er is echter, tot slot, nog een derde punt. De veronderstelling dat zich rond 1500 in de stad een absolute woon/werk-scheiding zou hebben voltrokken - de man buitenshuis aan het werk, de vrouw thuis aan het aanrecht - is niet houdbaar. Vooral in Antwerpen is een situatie van huisnijverheid bekend in de textiel, waarbij de man geholpen door zijn vrouw en eventuele dochters thuis arbeidt met door een ondernemer beschikbaar gestelde produktiemiddelen en ruwe materialen. Gildereglementen lijken van zo'n situatie ook uit te gaan: vrouwen zijn geen lid maar worden verondersteld hun man bij het werk te ondersteunen. In zo'n arbeidssituatie liggen de mogelijkheden van vermenging van alle taken binnenshuis voor de hand. En dat zou door een dergelijke arbeidspraktijk bedreigend kunnen zijn voor de gewenste orde, die de vrouw wil koppelen aan huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinderen onder supervisie van haar echtgenoot. In datHuisnering in de textiel, waarbij man en vrouw samenwerken; houtsnede uit de Spiegel des Menschlichen Lebens, gedrukt omstreeks 1475-1478. Ex: Oxford, Bodleian Library.
| |
[pagina 282]
| |
geval zouden de teksten vooral functioneren als waarschuwing en stemmingmakerij tegen een eventuele machtsovername thuis, die als het ware voor het grijpen lag. Deze veronderstelling wordt gesteund door de brede observaties van de Spaanse gezantschapssecretaris De Beatis over de steden in de Zuidelijke Nederlanden in 1517-1518. De excellente herbergen worden gedreven door vrouwen, zegt hij, die alles doen, tot en met het uitschrijven van de rekeningen: En op dezelfde manier zijn vrouwen even bedrijvig als mannen, of het nu om inkopen doen gaat op de pleinen, uitventen van waren dan wel het uitoefenen van welk ambacht dan ook. Opvallend is eveneens dat vrijwel nergens in de refreinen, liederen, kluchten en esbattementen sprake is van mannen die buitenshuis werk hebben te verrichten, terwijl evenmin gesuggereerd wordt dat ze werkeloos zouden zijn of vermogend dan wel dat hun vrouwen het inkomen verzorgen. Integendeel, voor zover die luie kenaus nog iets doen dan is dat het uitgeven van geld met scheppen tegelijk om te voorzien in hun ongerechtvaardigde hang naar luxe! De gedachte dat deze arbeidssituatie meeklinkt in de aanvallen op de hennetaster is bovendien aantrekkelijk, omdat daarmee de bruikbaarheid van de plattelandssuggestie in het materiaal wordt verhoogd: de huisnijverheid zou namelijk een importartikel zijn van het platteland. En dat bevordert het bijna mechanische oordeel van de gezeten burgerij om alles wat hun niet bevalt te karakteriseren als boerengedrag.Ga naar eindnoot16 Maar dat zegt allemaal nog niets over Brussel in het bijzonder. Daar lijkt de angst er stevig in te zitten voor bazige vrouwen die van hun echtgenoot een pantoffelheld maken, getuige de aandacht daarvoor in menige sneeuwgroep. In hoeverre kon deze angst actueel zijn voor de stadsbewoners en waaruit kwam zij voort? Of was men slechts getuige van een spel met oude troeven die voor de zoveelste keer traditioneel werden uitgespeeld? Beschouwt men de gedrukte prognosticaties in deze jaren, dan zou men bijna zeggen dat de angst voor de kenau in het bijzonder de mannelijke bevolking van Brussel gold. Deze jaarvoorspellingen, zeer populair en door menig drukker jaarlijks verspreid, deden uitspraken over het komende jaar op grond van astrologische berekeningen. Te zamen met almanakken werden ze doorgaans samengesteld door de stadsdokter, wiens praktijken sterk verbonden waren met de astrologie. Hoewel de beroemde familie Laet van Borchloon gedurende tientallen jaren de bekendste auteurs hiervoor | |
[pagina 283]
| |
levert - wier werk vanuit Antwerpen ook in Frans, Engels, Duits en Latijn verscheen - zien we toch de Brusselse stadsarts Vesalius (Jan van Wezel) eveneens zulke teksten maken alsook de arts-rederijker Jan Pertchevael. Deze laatste krijgt in de periode 1497-1504 bijna jaarlijks een stedelijke beloning ‘van den almanacken te makene’, waaraan overigens naar alle waarschijnlijkheid de voorspellingen ontbraken. In deze prognosticaties, vaak in één boekje met de almanak, komen voorspellingen voor met betrekking tot het weer, de oogsten en de politieke toestanden naar streek en stad. Gezien de enorme verspreiding jaarlijks, de geleerde aanpak en ook de Latijnse edities naast die in de moedertaal werden deze werkjes kennelijk tamelijk serieus genomen. In deze tijd wordt er tweemaal in de voorspellingen voor Brussel gewezen op de komende tweedracht tussen man en vrouw. Zo staat er in die voor 1507: ‘in deser stadt sal vele tweedracht zijn tusschen man ende w(-),’ en dan is er in het enig bewaarde exemplaar tekstverlies door beschadiging. Niettemin kunnen we hier gerust wijf invullen, want zo'n voorspelling komt met iets meer detail voor in een Latijnse prognosticatie voor 1505 of 1510 (weer beschadigd): ‘vrouwen zullen met mannen in tweedracht verkeren en ze zullen zich losmaken van hun mannen.’Ga naar eindnoot17 Bij andere steden komt zo'n opmerking niet voor. De auteur kon zich aan zo'n uitspraak geen buil vallen, vanwege de algemene toepasbaarheid en de onmogelijkheid van zinvolle toetsing achteraf. Maar daardoor wordt de vraag des te klemmender waarom juist Brussel deze voorspelling verdient. Van travestie ten dienste van een lesbisch huwelijk (?) moet men in ieder geval niets hebben. Volgens een kroniek worden in 1524 twee meisjes gevangengezet op de Steenpoort ‘daeraff d'eenen ginck gecleet als een jonck geselle dien sij hadde gesekert om te trouwene [een trouwbelofte had gegeven]’. Maar het geval is zo merkwaardig dat men hen later maar weer losliet: een spelletje? Van meer belang lijkt de stedelijke obsessie met betrekking tot het bewind van Margareta van Oostenrijk. Ze toont zich aan Brussel als een soort ‘iron lady’, die haar afkeer niet verbergt. Deze had ze opgebouwd uit de beledigingen die haar vader Maximiliaan waren aangedaan. Demonstratief vestigt ze haar hof in Mechelen, waar ze vervolgens een actief kunstbeleid voert, niet ongelijk aan het ideaal van de renaissance-vorstin. Daardoor miste Brussel het hofmecenaat en de economische voordelen van een permanente bezoekersstroom, die nu afboog naar Mechelen. Deze ergernis wordt dan nog aangewakkerd door de opvoeding bij tante van het jonge erfprinsje Karel, die daardoor mogelijk als regerend vorst Brussel zou blijven mijden. Aan deze betreurenswaardige toestand was | |
[pagina 284]
| |
zelfs een sneeuwgroep gewijd voor de poorten van het paleis. Maar daarover later. Voor de stad Brussel belichaamde Margareta hoe dan ook een onaanvaardbare vrouwenmacht, die verregaande consequenties kon hebben voor de toekomst.Ga naar eindnoot18 Weinig valt er op te maken uit het eerder besproken bericht over vrouwkensavond in Brussel, wanneer de vrouwen voor één dag aan de macht zijn. Meer aanknopingspunten biedt de stadsverordening van 1342 (herhaald in 1360) tegen potverterende huisvrouwen in de kroeg. Tegen een geldboete en verbeurdverklaring van hun overkleed is het vrouwen verboden om in herbergen uit drinken te gaan, met uitzondering van de vrijdag, terwijl het verbod evenmin voor vrouwen van buiten geldt (zoals pelgrims). Juist die clausule maakt duidelijk dat het geen maatregel is tegen ongewenst vrouwengedrag in het algemeen, maar tegen dat van de huisvrouwen uit de eigen gemeenschap. Veelzeggend is ook het verbod uit 1360 om nog langer het koninginnefeest te vieren, omdat het aanleiding gaf tot provocaties en agressie van vrouwen in het openbaar. Het gaat hier om zelfstandige vrouwen, die in de detailhandel hun brood verdienden en op allerlei wijzen een bedreiging hebben moeten vormen voor de gezeten burgerij.Ga naar eindnoot19 Dit beleid van de overheid sluit onmiddellijk aan bij de eerder besproken satirische tekst uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Daarin moeten textielarbeidsters het ontgelden vanwege overeenkomstig gedrag, namelijk het lastigvallen van passerende mannen, spot met en bedrog van mannen in de kroeg, schuimen over de bevroren Herengracht. Nog in 1517-1518 wordt een dergelijk gedrag uit een heel andere hoek bevestigd. De Spanjaard De Beatis noteert dan in zijn reisverslag hoe uitdagend vrouwen in de textiel plegen op te treden. Na de hennep- en vlasbereiding rennen ze in groepen over straat, houden mannen tegen en binden deze vast met het meegevoerde vlas. Ze mogen pas los na een gift in geld, waarmee de vrouwen - als ze genoeg hebben - enorme feestpartijen in eigen kring aanrichten. Over het algemeen staan de textielarbeidsters slecht bekend in de steden. Hun beroep werd oneerbaar geacht, aangezien ze de werkplaats tot een broedplaats van ontucht zouden maken, niet alleen om wat bij te verdienen naast de lage salariëring maar ook door bezigheden als naaien en noppen, die van meet af aan aanleiding gaven tot gedachten aan erotiek. Ook hierdoor werden de begijnen te Brussel zo'n geliefd mikpunt voor verdachtmakingen. Ze zijn namelijk actief in de textiel, tot herhaaldelijk ongenoegen van de plaatselijke burgerij. Zo hebben ze volgens de ondernemers de brutaliteit om een gelijke | |
[pagina 285]
| |
behandeling met de andere werknemers te eisen bij hun thuisarbeid. Hierbij voegt zich dan de al eerder besproken verdachtmaking in het seksuele vlak. Het is moeilijk te zeggen in hoeverre economische afgunst hierbij een rol speelde. Maar de twee Middelnederlandse boerden over hun gedrag in dat opzicht in hun hof De Wijngaert en het ketterijproces van 1410-1411 laten geen twijfel bestaan over hun deelname aan een actief adamitisme, uitmondend in de geliefde paradijsseks. Volgens een stadsverordening van 1424 staan ook andere groepen van (voornamelijk) alleenstaande vrouwen bloot aan repressie en vervolging. Het gaat om vrouwen in de medische en verzorgende sector, zoals vroedvrouwen, badpersoneel van de stoven en aanzegsters, beroepsuitoefeningen die van oudsher verdacht waren gezien de veronderstelde zwarte magie, hoererij en ongewenste colportage. In de akte wordt geconstateerd dat er bij medische handelingen van dergelijke vrouwen te veel doden vallen, terwijl ze zich bovendien onbetamelijk gedragen en hun klanten allerlei koopwaar opdringen uit bovenmatige zucht naar profijt. Dat moet uit zijn. Er worden strenge maatregelen afgekondigd, waarbij de vroedvrouwen onder strikte periodieke controle komen te staan.Ga naar eindnoot20 Overigens is er in Brussel weinig aanleiding hierin een uiting van angst voor magische vrouwenmacht te zien. Uit de praktijk van het strafrecht blijkt er nog geen sprake te zijn van verdachtmakingen van hekserij in de zin van een riskant pact met de duivel. De vervolgingen van toverij en bijgeloof onder vrouwen getuigen juist van een zekere mildheid en begrip voor de moeilijke omstandigheden, die hen tot ongeoorloofde handelingen brachten. Anno 1411-1412 wordt de hoer Marie Mennekens beboet, omdat ze zich aan bijgeloof had overgegeven door de vinger van een gehangen dief onder haar bed te leggen, in de hoop op een voorspoediger gang van zaken in haar bedrijf. Haar collega Truden krijgt voor iets dergelijks eveneens een boete in datzelfde jaar. Vaak zijn het hoeren die vanwege bijgeloof vervolgd worden en oudere vrouwen, in beide gevallen dus alleenstaanden, wat de verdachtmaking van magie altijd aanwakkerde. Zo probeerden twee hoeren de deurdrempel van een succesvollere collega te betoveren, opdat de toeloop zich naar hun adres zou begeven. Dat gebeurt in 1433, maar het geval wordt door het gerecht nauwelijks serieus genomen terwijl men bovendien begrip toont voor deze ‘arme deernen’: ze krijgen slechts een lichte boete. Zeer inventief was de hoer Lynke Thunincx, die de hoed van een pastoor waste met een eigenaardig goedje, met de zekerheid dat hij | |
[pagina 286]
| |
dan onmiddellijk naar haar toe zou komen wanneer zij dit wenste. Ook zij werd in 1411-1412 mild behandeld wegens armoede. Een zekere Griet Cloets moet een boete betalen, omdat ze beweert dat ze kan toveren (1482-1483). En een arts wordt bestraft voor het verkopen van kruiden aan Griet Deckx, die deze nodig had voor de betovering van haar man in 1414-1415. Bejaarde toverkollen worden vervolgd, omdat ze bezweringsformules aanwendden die de vrijgevigheid van bepaalde personen moesten stimuleren (1451-1452). Heel typerend, tot slot, is de vervolging van Lies van den Bossche in 1413, die betrapt is op diefstal. Het samengestroomde volk bond haar aan handen en voeten ‘want al ees 't een out wijf, men seyt dat sy metten quaden beseten is’. Maar het gerecht spreekt haar vrij, want ze is al zevenenzeventig jaar en niet goed bij haar hoofd! Nog voor het eind van de eeuw zal iemand als Lies elders beschouwd worden als het prototype van de heks, oud en contractueel verbonden met de duivel. Maar zelfs tot in de zestiende eeuw is daarvan in Brussel geen sprake. Men erkent toverij, maar verbindt deze niet (of nauwelijks) met geheimzinnige vrouwenmacht, die vooral alleenstaanden en ouderen zouden uitoefenen. Integendeel, het gerecht ziet heel goed in dat juist bij deze groepen de sociale nood zo hoog kon stijgen dat toverij de enige uitweg leek. De gevallen van de berooide hoeren die geen klanten meer krijgen, zijn bepaald aandoenlijk, en dat vond men toen in Brussel ook, waar evenzeer ontoerekeningsvatbaarheid als verklaring voor ongewenste gedragsvormen onderkend werd.Ga naar eindnoot21 Deze lankmoedigheid en weigering om toverij al te serieus te nemen, laat staan hekserij, sluit goed aan bij de ridiculisering van heksengeloof en toverpraktijken in de sotternie uit het Brusselse handschrift Van Hulthem, die later de toegevoegde titel van Die hexe kreeg. Veeleer getuigt de ordonnantie van 1424 van een zich aanscherpend arbeidsconflict. Er zijn namelijk meer aanwijzingen dat in de loop van de vijftiende eeuw vrouwen te Brussel langzamerhand uit allerlei beroepen werden teruggedrongen. Vooral zelfstandige vrouwen met kleine neringen, zoals fruitventsters en wasvrouwen, worden scherp vervolgd door de gilden die deze concurrentie niet meer dulden. Hoe hoog zij het spelen blijkt zeker uit de sanctie die ze uitlokken tegen de plaatselijke begijnen (alweer), die nu geen brood meer mogen bakken voor hun gasten in het begijnhof. Dit gebeurde overigens in 1422, op het moment dat de gilden zich van een kortstondige maar succesvolle greep op het stadsbestuur verzekerden. Ten slotte komt er in deze tijd een nadrukkelijke beperking van het vrouwelijk klachtrecht na geweldpleging of aanranding. In 1426 wordt bepaald, dat het aantal | |
[pagina 287]
| |
klachten van dien aard uit de hand loopt. Te vaak heeft de amman (de hoogste strafrechter) moeten constateren dat deze klachten op onwaarheid bleken te berusten, ook omdat er nogal eens een ontvoering door gelieven werd afgesproken. Vrouwen dienen in het vervolg binnen strikt drie dagen voor de amman te verschijnen met hun klacht.Ga naar eindnoot22 Er is een niet te miskennen lange traditie in Brussel betreffende het inperken van vrouwenmacht. Daarbij lijkt het accent in groeiende mate te vallen op arbeidsverhoudingen binnen en buiten het gezin. Vrouwen moeten meer binnen blijven, de man hoort de enige kostwinner te zijn. Of zulke bewegingen, die ook elders aan te wijzen zijn in de steden van Brabant en Vlaanderen, sterker zijn in Brussel valt moeilijk uit te maken bij gebrek aan vergelijkend onderzoek. De prognosticaties vonden van wel, wanneer we de stemmingmakende voorspellingen over meer twisten tussen man en vrouw zo mogen opvatten. In dat klimaat worden enige sneeuwgroepen gewijd aan het ideale huwelijk en gezinsleven, volgens het favoriete spelritueel van de omgekeerde wereld waarin het negatieve beeld wordt geridiculiseerd. Die tonen een sterke agressie tegen de omgekeerde verhoudingen in een huwelijk, tegen de verwijfde hennetasters, de door liefde verdwaasde mannen en vooral tegen de oppermachtige vrouwen, die hen daartoe gebracht hebben. Er zijn verschillende aanknopingspunten in het dagelijkse leven te Brussel om een dergelijke agressie onder de gezeten burgerij te kunnen begrijpen. |
|