De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
4. Het paradijs op aardeBinnen de herwaardering van het oernatuurlijke dat men opnieuw zoekt te beleven (ook op het ijs) worden al die representanten van de kwaadaardige, ongeordende aarde een slag omgedraaid, om juist vanwege hun aardsheid te veranderen in exotische attracties, die nog in de ongerepte natuur van verre eilanden aan te treffen zouden zijn. Zulke aardbewoners vinden we ook in groten getale onder de sneeuwpoppen van 1511, zoals de meermin, eenhoorn, tweekoppige reus, olifant, centaur, trollen, zeeridder en wildeman. Ze worden door Smeken voorgesteld in neutrale of licht negatieve zin, althans in zijn spelvorm van absurde animatie. Zuiver als sneeuwpop lijken ze voornamelijk exotische decoratie te zijn. Die status hebben ze doorgaans in ommegangen, blijde inkomsten, en op tapijten, schilderijen en prenten. Wildeman, zeeridder en trol zijn aan het einde van de middeleeuwen volkomen gedomesticeerd. Ze komen op allerlei kunst- en gebruiksvoorwerpen voor, ook in burgerlijke kringen. Vooral in familiewapens en drukkersmerken zijn ze aan te treffen. Thomas van der Noot voert zelf de zeeridder in zijn merk, die het familiewapen als schild voert. Ook in de prentkunst worden talrijke wapenschilden afgebeeld met zulke wilde attributen, ongetwijfeld om met een afstamming uit een ideale oertijd te pronken. Noorse drol blijkt ook geschikt te zijn als huisnaam, zoals in Brugge. En een toernooi te Brussel onder de adel in 1461 is zwaar allegorisch aangekleed in de genoemde zin. De ridders voeren exotische, bordpapieren vertoningen mee, zoals een berg met leeuwen en apen ‘ende andere vremde beesten’, een olifant met een vechtkasteel vol gewapende krijgers op zijn rug (ook als sneeuwgroep in 1511), ijzeren varkens (?) en nog veel meer vermakelijks (‘ghenuechte’).Ga naar eindnoot27 | |
[pagina 247]
| |
Wildemannen behoren tot de vertrouwde versieringen van het Brusselse straatspektakel in 1496 ter gelegenheid van de blijde inkomst van Johanna van Castilië, kort daarvoor getrouwd te Lier met Filips de Schone. In het algemeen zijn exotische wezens als deze feestattributen geworden bij publieke vertoningen, zonder veel specifieke betekenis en in hoge mate verstoken van hun oorspronkelijk zo negatieve connotaties van agressieve wildheid. Hoogstens verwijzen ze nog vaag naar die exotische oertijd, die spannend, intrigerend en zelfs mooi geworden is. Een goed voorbeeld van de stilering van het wilde wordt gevormd door de moriskendans. Als wildeman verkelde mannen dansen met woeste gebaren rond een meisje. Het is een echte hofattractie, die bijvoorbeeld in 1428 te Brussel werd uitgevoerd en ook nog in de prentkunst in dat milieu wordt uitgebeeld. De natuurencyclopedieën in de moedertaal moeten de bewijzen leveren voor het bestaan van dergelijke creaturen. Dat doen ze door henEen van de talloze uitbeeldingen van een vechtolifant met krijgers op de rug (ook als sneeuwpop), in de Spiegel Historiael van Vincent van Beauvais naar de ed. 1515. Ex: Amsterdam ub.
| |
[pagina 248]
| |
Exotische dieren op de titelpagina van Der dieren palleys, gedrukt in 1520. Ex: 's-Gravenhage kb.
| |
[pagina 249]
| |
verre werelden te laten bevolken die het zuiverst de ideale oertijd bewaard hebben, met name in Afrika. Uit niets blijken deze voorheen zo gevreesde wezens in het sneeuwpoppenfeest nog model te staan voor ongewenst gedrag als de geperverteerde bewoners van de omgekeerde wereld. Ze representeren juist een begerenswaardig natuurleven, dat zich vooral in de wildeman zou openbaren als een ongeremde hang naar positief te waarderen lustgevoelens. Smeken lijkt daaraan te refereren wanneer hij zijn begijn met haar ‘lollepot’ laat zwaaien naar een attente wildeman.Ga naar eindnoot28 Een geliefkoosde stilering van de oernatuur wordt ook gevonden in het dierenpark met wilde beesten, dat snel aan populariteit wint aan de Europese vorstenhoven. Alweer is het 't modieuze, toonaangevende Haagse hof dat rond 1400 van zo'n belangstelling blijkt geeft. Er zijn daar leeuwen en beren, en ook apen als huisdieren. In 1408 krijgt men daar een dromedaris bij cadeau, terwijl Jacoba van Beieren in 1416 zelfs verblijd wordt met een luipaard, vergezeld door page en negerin. De Bourgondiërs zullen in Brussel een echte dierentuin aanleggen, ook bedoeld als recreatieoord voor burgers. Omstreeks het midden van de vijftiende eeuw is deze uitgegroeid tot een van de Europese wonderen, te zamen met het plaatselijke stadhuis door iedere bezoeker gemeld. Het Brabantse hof van hertog Wenceslas maakte er aan het eind van de veertiende eeuw een bescheiden begin mee. Maar in 1431 werd dit park grootscheeps uitgebouwd tot een waarlijke paradijstuin, die eruit moest zien alsof zojuist de ark van Noach ontscheept was. Dit immense vertoon werd ontworpen en uitgevoerd op kosten van de stad Brussel. Men dient er dus voor te waken om als vanzelfsprekend aan te nemen dat elke demonstratie van exuberante genotzoekerij van het hof komt. Waarom doet de stad dit? De reden staat vermeld in een akte van de juist gearriveerde Filips de Goede. Hij verklaart daarin dat de stad eigenaar zal blijven, en dat hij en zijn nakomelingen niets daarmee zullen doen. De stad heeft zich zo ingespannen opdat wy [Filips] te meer gehouden ende geneyght souden syn onse residencie bynnen der selver onser stat te houden. Dat vormt een aanwijzing te meer hoezeer de stad zich bewust is van de economische voordelen van het hof en van de aanwezigheid van attracties in het algemeen, zoals blijkt uit de uitbouw van de Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang in 1448. Het is niet mogelijk om vast te stellen wie op het idee is gekomen om het Bourgondische nest op te | |
[pagina 250]
| |
sieren met feestelijke verwildering. Of het gevoel voor exotische natuurverering reeds zo diep geworteld is in de Brusselse stadsmentaliteit, valt zeer te betwijfelen. Maar het Bourgondische hof heeft waarschijnlijk een aantal suggesties gedaan over mogelijkheden om de vorst te behagen in het licht van zijn voorgenomen vestiging in de Lage Landen. Het lijkt er namelijk meer op dat de stad gesorteerde groenten en fruit wilde aanbieden alsmede vers wild in voorraad voor hofconsumptie, en dat de Bourgondiërs er zelf later een exotische dierentuin van maakten. In ieder geval kwamen er allerlei fruitbomen (kersen, pruimen, appelen, peren, noten), waarvan het overschot zou worden verhandeld door een Brusselse groenteboer. Dat moest eveneens gebeuren met de overschietende druiven bij het fabriceren van een eigen huiswijn. In 1432 komt er dan een contingent wild: herten, damherten, reebokken, everzwijnen, hazen, konijnen, gevogelte, zwanen, aanvankelijk alleen bedoeld als wildreserve voor de hofbanketten maar al spoedig uitgroeiend tot een bontgekleurde verzameling kijkbeesten, in die hoedanigheid uitgebreid omstreeks 1450 met beren en ten minste één leeuw. Voor die laatste wordt een contract afgesloten met een plaatselijke slager, want hij verorbert dagelijks een half schaap. Apen worden binnenshuis gehouden, en kennelijk in grote hoeveelheden want in 1462 kent de hofhouding een speciale functionaris, genaamd Colette de Noville ‘die de mercatte [apen] plecht te verwaerne [verzorgen]’. Het park heeft ook allerlei fonteinen, vijvers, steengrotten, waarbij eveneens beelden van mensen en dieren geplaatst zijn. Het geheel wordt toegankelijk gemaakt voor bezoekers uit de stad of elders, door twee publieke toegangspoorten in de muren die eromheen zijn geplaatst. Bij mooi weer organiseerde het hof jachtpartijen, picknicks of ander vertier in wat nu de warande heet.Ga naar eindnoot29 De nog bescheiden vorm in 1438 gaf niettemin reeds aanleiding aan de Portugese koopman Pero Tafur om er bewonderend over te schrijven. Voor hem bestaat Brussel uit de prachtige huizen en het raadhuis op de markt, en uit het plezieroord van de hertog waarmee hij het dierenpark vol herten en andere in het wild levende schepselen bedoelt. Secretaris Antonio de Beatis, in het gevolg van een Spaanse kardinaal, kan echter in 1517-1518 het park in volle glorie aanschouwen. Hij is opgetogen. Er is een halfoverdekt labyrint voor vermaak en een accommodatie voor vele toeschouwers om naar sportwedstrijden te kijken zoals ‘jeu de boules’. Tijdens zijn verblijf tussen 27 augustus en 2 september 1520 maakt Albrecht Dürer een tekening van het gehele complex met al de attracties, vanuit een raam op de hoogste | |
[pagina 251]
| |
verdieping van het paleis. Hij tekent daarbij aan: ‘Das ist zu prussell der dirgartn und die lust hindn aus dem schloss hinab zu sehn,’ waarmee hij op de dierentuin en het doolhof doelt. Op de tekening zien we ook nog de fontein, fruitbomen, en het toernooiveld waarop twee ridders aan het oefenen zijn. Ten slotte noemt Dürer dit het ‘paradijs’, zoals het ook inderdaad bedoeld was. Hij heeft het er zeer naar zijn zin gehad, en had nog nooit eerder zoiets gezien. Zulke getuigenissen van ademloze bewondering gaan tot in de zeventiende eeuw door.Ga naar eindnoot30 De uitvoerigste beschrijving treffen we echter aan in een even merk-Titelpagina van Duits pamflet over de inkomst van Maximiliaan te Brussel in 1517 als keizer, met afbeelding van de wonderbaarlijke eland in het dierenpark. Ex: Brussel kb.
| |
[pagina 252]
| |
waardig als onbekend Duits pamflet, dat een schets geeft van de feesten te Brussel bij de inkomst van keizer Maximiliaan in 1517. Op de titelpagina staat een houtsnede van een eland wat ter verduidelijking ook vermeld wordt: Conderfetung des Ellends So zu Brüssel in des aller christenlichsten künig Karolus von Hispanien thiergarten gesehen ist. Het verslag komt uit de kring van de bezoekende Duitsers, en bespreekt eerst de te verwachten problemen bij het treffen van de diverse nationaliteiten uit Karels rijk. Er zijn inmiddels in Brussel duizenden Spanjaarden, en de jonge Karel v maakt zich zorgen over de ontvangst van al die Duitsers in een stad die van oudsher meer op een Romaanse cultuur gericht was. Waarschijnlijk circuleerden nog steeds verhalen over de onlusten bij een eerdere inkomst van Maximiliaan, als Rooms-Koning, in 1486 toen zijn Duitse escorte het moest ontgelden. Maar het antagonisme is al veel ouder. Wat voor de stedelingen boeren zijn, menen de Bourgondiërs in de Germaanse adel en soldaten aan te treffen, namelijk onbeschaafde pummels. De voornaamste aandacht van de pamflettist gaat echter uit naar de lusthof op Coudenberg. Ook hij is vol bewondering en verbazing. Speciale melding maakt hij van de tribunes waarop het publiek soms urenlang zit te wachten op een voorstelling van toernooiende ridders. En dan is er nog die eland, voor wie een speciaal onderkomen is gebouwd. De auteur geeft een gedetailleerde beschrijving van uiterlijk en gedrag uit eigen observaties, die hij vervolgens in verband brengt met fysiologische kennis uit boeken zoals het nog steeds gezaghebbende werk van Plinius.Ga naar eindnoot31 De natuurbeleving op exotische grondslag als ‘recreatie’ van een paradijs dat vast nog wel ergens op aarde te vinden was, is op handzaam formaat uitgevoerd in het Brusselse dierenpark. Daar fungeert het als attractie voor het hof, en vervolgens ook voor de stedelingen en al die bezoekers van buiten. Opmerkelijk is hoezeer hier een als vanzelfsprekende publieksscheiding is aangebracht door de tribunes en de aparte wandelpaden. Die getuigen letterlijk van gescheiden circuits, waarbij de hofadel actief in de getemde natuur bezig was terwijl de stedelingen mochten komen kijken. Maar al eerder werd de actieve rol van de laatsten bij het genieten van de natuur duidelijk, getuige de paradijselijke naaktloperij waaraan zelfs patriciërs zouden hebben meegedaan. Bovendien gaat de positieve natuurverbeelding deel uitmaken van | |
[pagina 253]
| |
de versieringen bij het straatspektakel, waarbij de hele stad in het geweer kwam. Brugge trakteert Filips de Goede in 1440 op een nagemaakte kameel, op oriëntaalse wijze bereden door een neger die in zijn hand een fles hield waaruit wijn stroomde. En in 1458 krijgt hij in Gent het verbazing wekkende schouwspel voorgetoverd van een zó kunstig nagebootste leeuwenfamilie, dat de leeuwen echt konden bewegen en briesen of zoals de kroniekschrijver zegt in een formule die snel carrière maakt als karakterisering van de natuurbeleving nieuwe stijl: ‘ende waren alle meesterlic ghemoleert ende gewrocht naer d'levende.’ Net echt dus, en niet vertekend, uitvergroot, gekarikaturiseerd om primair een boodschap over te dragen in plaats van levenslust. Die boodschap aan het adres van Filips draagt de leeuwenfamilie zeker nog met zich mee, maar hij staat hier niet op de voorgrond zodat de kroniekschrijver over de betekenis daarvan niet eens rept. Waar het om gaat, is de even prachtige als angstaanjagende natuur. Denk vooral niet, dat het angstaanjagende van de bedreigende, ongeordende wildernis vergeten is, want zo keurig chronologisch verlopen cultuurprocessen niet. Het oude blijft nog lang aanwezig, valt weg, komt weer terug, is soms verscholen in een andere gedaante, terwijl er iets bijkomt dat steeds overheersender wordt, eveneens na een schoksgewijs verlopend proces van vallen en opstaan. Te Gent is anno 1458 ook de perfecte uitbeelding aanwezig van de natuur als afschrikwekkende wildernis, waartegen Mars (als reus de adel voorstellend) het in een kasteel verscholen volk beschermt, geassisteerd door een gedomesticeerde zwarte leeuw. De wildernis is uitgebeeld als een chaos van woeste bomen en struiken, bevolkt door wilde dieren als draken, krokodillen, beren, wolven, vossen en vliegende slangen. Die waren allemaal namaak, maar er zijn ook levende beesten, zoals apen, hazen, konijnen en eekhoorns. Daardoor moet het geheel toch weer een vriendelijker aanzicht hebben gekregen, als een vertrouwde verbeelding voor het publiek, namelijk die van de boeiende en uitdagende natuur. Ten slotte is er ook een fraai uitgevoerde vechtolifant met oriëntaalse krijgers op zijn rug. Wederom rijst de vraag of bij de inkomst van deze vorst de boodschap overheerst, dan wel de exotische natuurverbeelding. Het bouwwerk, ook als sneeuwgroep in 1511, staat in de traditie van de herinnering aan Alexander de Grotes krijgsdaden, in de middeleeuwen wel aangegrepen als allegorie voor de strijd tegen driften en hartstochten. Op zichzelf zou dit uitstekend passen in het stedelijk beschavingsoffensief, maar daarvoor is in dit geval toch geen enkele indicatie te vinden zodat het hoogstwaarschijnlijk alleen om die | |
[pagina 254]
| |
exotische ‘natuurwaarde’ gaat, vergezeld van een voor Filips strelende parallel met de grote Alexander.Ga naar eindnoot32 Tegenover dit stedelijk vertoon staan de door het hof georganiseerde banketten met internationale allure. Toch geven die in grote trekken hetzelfde beeld. De natuur is getemd tot kijkdoos en rariteitenkabinet, inclusief het griezelen dat ook bij waarlijk vermaak hoort. Het huwelijksbanket van Karel de Stoute en Margareta van York in 1468 toont nagemaakte dromedarissen, een eenhoorn, luipaard, leeuw, olifant, walvis, meerminnen, zeeridders, (èchte?) negers, wildemannen en een schaapherderin. Tegen het eind van de middeleeuwen nemen de aantallen van in het echt ontdekte natuurvolkeren steeds meer toe in de stoeten. De protserige begrafenisstoet van koning Ferdinand van Aragon te Brussel in 1516 heeft onder meer een triomfwagen met de uitbeelding van zijn gebiedsdelen. De zes paarden die de wagen trekken dragen elk een man ‘in het indiaens gekleed’. Natuurlijk doen de burgers in Brussel ook mee. Het door hen groots opgezette schietspel van 1444 wordt door menige kroniek uitgeroepen tot hoogst opzienbarende gebeurtenis, vooral vanwege het natuurspektakel. De markt is volgezet met allerlei fruitbomen, er zijn vijvers gemaakt die vol vis zitten en fonteinen uit de borsten van vrouwenbeelden spuiten onafgebroken rode en witte wijn. Op dit moment is er nog weinig Bourgondisch spektakel naar buiten gekomen, want de grootscheepse banketten, huwelijken en Gulden Vlies-kapittels moeten nog komen. Daartegenover had de stad reeds vanaf 1431 aan het park gewerkt, zodat een zekere traditie ter stede in het uitbeelden van een getemde en gefatsoeneerde natuur niet te ontkennen valt. Aan het eind van de vijftiende eeuw stort de prentkunst als typisch burgervermaak zich op het exotische natuurgebeuren. Reeksen met wildemannen en -vrouwen worden vervaardigd, zigeunerfamilies en wild buitelende baby's of peuters die een ongekende levenslust verbeelden. Vooral in het toonaangevende werk van de niet geïdentificeerde Meester van het Rijksprentenkabinet wordt de wereld bevolkt met vitale creaturen en exotische vreemdelingen, die tamelijk neutraal zijn uitgebeeld en zeker niet fungeren als dragers van een (andere) boodschap. Zeker de Turken en de zigeuners willen de suggestie wekken in hun eigen omgeving naar het leven te zijn afgebeeld, wat ook best mogelijk is. Het is namelijk niet ondenkbaar dat de Meester niemand anders is dan Erhart Reewich, illustrator van Breidenbachs zeer populaire reisgids naar het Heilige Land die met dezelfde houtblokken in verschillende talen (waaronder het Nederlands) gedrukt werd.Ga naar eindnoot33 Zoals gezegd sloot het verzet tegen de aardse driften als kenmerk | |
[pagina 255]
| |
Levenslustige peuters aan het stoeien op etsen van de Meester van het Amsterdamse Kabinet, omstreeks 1470-1475. Ex: Amsterdam, Rijksprentenkabinet.
| |
[pagina 256]
| |
van beschaving goed aan bij de traditionele wereldverzaking, wat aan het eind van de middeleeuwen resulteerde in een nieuwe golf van demonstratieve verachting en verwerping van lichaam en leven. Maar deze houding stond een aanzwellende levenslust en het genieten van de natuur niet in de weg. Zij mondde eerder uit in vormen van beschaafd genieten, aan de hand van de talrijke levensleren die een zo efficiënt mogelijk gedrag suggereren tijdens de reis op aarde. Men mag om zich heenkijken en genieten, terwijl de reis niet overhaast behoeft te worden afgelegd maar volgens de gestelde tijd van tweeënzeventig jaar, die men in alle rust kon volmaken. En men ziet steeds meer exotische mensen en fantasiewezens verschijnen in het dagelijkse leven, als paradijselijke herscheppingen die niet veel meer uitdrukken dan het verlangen naar ideale omstandigheden. Daarbij merkten we al op dat de onmiskenbare obsessie met de dood evenzeer van die groeiende levenslust getuigt. De dood is niet meer de smartelijk verbeide toegangspoort naar het eeuwige leven. Hij is daarentegen een vijand geworden, die een mild aards genieten op brute wijze kon afsnijden. De rederijkers gaan hem jammerend en tierend te lijf, zoals Anthonis de Roovere in zijn beroemde Refereyn van der doot van voor 1482 dat begint met ‘O bitter doot, venijnich in 't smaecken fel’, op de stokregel (thema) ‘O doodt, hoe bitter is u memorie’. Als vijand wordt hij op aarde bestreden door de mens, gerepresenteerd door een ridder, in de door Jan Pertchevael bewerkte tekst van Olivier de La Marche, de Camp van der Doot, en in Colijn Caillieus Dal sonder wederkeeren naar het Frans van Amé de Montgesoie. Enorme verontwaardiging en verbittering wekt de ontijdige dood van Maria van Bourgondië in 1482, waaraan de literatuur bijna opstandig lucht geeft. Ook de dood van haar latere schoonzoon Philibert van Savoye (echtgenoot van Margareta) in 1504 en haar zoon Filips de Schone in 1506 komen hard aan bij de bevolking van stad en land. Al deze vorsten werden door de wrede dood weggerukt in de bloei van hun leven, en nog wel bij het volop genieten van Gods schepping in uitingen van sportieve levenslust. Maria kreeg een ongeluk bij het paardrijden, Philibert dronk ijskoud water na een jachtpartij en Filips vatte een fatale kou na intensief kaatsen. Margareta had vervolgens de grootste moeite om de dood van haar echtgenoot Philibert te verwerken. Ze is overmand door verdriet, doet een zelfmoordpoging en besluit om nooit meer te trouwen. En Filips' echtgenote Johanna werd uiteindelijk waanzinnig, na compleet versuft geweest te zijn van verdriet.Ga naar eindnoot34 De dood is een wrede vijand, juist omdat het leven aan kwaliteit | |
[pagina 257]
| |
Exotische creaturen, aan te treffen in het Heilige Land, volgens de houtsnede van Erhart Reewich van omstreeks 1485 in Breidenbachs reisgids. Ex: Utrecht ub.
| |
[pagina 258]
| |
wint. Genot en levenslust zijn nu erkende aspecten van een natuurlijk leven, wat bij ontijdig inlossen van de erfschuld tot schrijnend verdriet en opstandige agressie kan leiden in plaats van dankbare berusting. Het leven is waard om geleefd te worden, gedurende een vol mensenleven dat nog maar door weinigen gehaald werd in werkelijkheid. Daarbij is de natuur niet meer louter een bedreiging, maar ook een bron van vermaak die bovendien allerlei mogelijkheden bood tot restauratie en verlenging van het leven. In overeenstemming met de positieve natuurverbeeldingen van hof en stad bij het feestspektakel verbeelden de sneeuwpoppen van 1511 allereerst een exotisch natuurgebeuren tot een gedroomde werkelijkheid van weleer, die nog in het echt te bezichtigen zou zijn in verre landen overzee. Dit leger van sneeuw is weliswaar door Jan Smeken in beweging gezet, maar daardoor wordt allerminst de belerende functie weer voorop geplaatst. Jan maakt er absurd theater van, op last van de tekstsoort die hij gekozen heeft. Gedachten aan spontane volkscultuur horen ook hier bij die exotische en wilde creaturen niet thuis. Ze zijn al meer dan een eeuw ondergebracht in het decoratiedepot van hof en stad. |
|