De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
3. Literaire connectiesIn deze begintijd komt het vruchtbare contact met Jan Smeken tot stand, dat tot de dood van de laatste in 1517 zal voortduren. De samenwerking begint met een allermerkwaardigste rijmtekst, geïllustreerd met kostbare reeksen houtsneden. Deze Spieghel der behoudenessen van rond 1508 getuigt nog volkomen van het ouderwetse elitarisme onder de gegoede burgerij uit het einde van de voorgaande eeuw, die zich onder leiding van de rederijkers steeds verder afzonderde. Na Caillieu is Smeken evenals Pertchevael en zovele anderen lange tijd hun woordvoerder. Thomas heeft dan zijn richting nog niet gevonden, want later zal hij zulke naar vorm en inhoud uiterst gecompliceerde teksten voor een zeer klein publiek niet meer drukken. Uniek is de verwerking van kopij van een nog levende auteur, die bovendien als bevriende relatie met zijn neus op de pers kon staan. Maar de situatie is nog onwennig. Naar rederijkersgewoonte in de handschriften is zijn naam verscholen in een acrostichon aan het slot, te zamen met die van een zekere J.J. Bossaert, zeer waarschijnlijk de opdrachtgever. Een persoon van die naam komt als raadsman voor in het stadsbestuur, in 1487 en in 1492, en dat zou dan de meest bekende vorm van mecenaat in de stad zijn: bestuurder geeft klerk opdracht. De tekst is zoals gezegd razend moeilijk. In een droomvisioen wordt, zwaar allegoriserend, het lot van de mens in relatie tot de kerk op typologische basis uiteengezet. Voor geletterden is de stof niet onbekend, maar de combinaties en versieringen daarvan door Smeken zijn toch zeer verrassend. Hoogst waarschijnlijk hebben we hier te maken met verslaglegging voor toeschouwers van een gewezen spektakel, dat als stille vertoning op wagens begonnen was. Veel van het | |
[pagina 206]
| |
dichtwerk doet denken aan explicaties van de getoonde typologische verbanden tussen Oude en Nieuwe Testament, die ook zo verbeeld werden bij de feestelijkheden langs de straat. Bovendien komt in de
De ten gevolge van de zondeval gestruikelde mens wordt weer overeind geholpen door de deugden; houtsnede uit de Siecten der broosscer naturen van omstreeks 1510. Ex: 's-Gravenhage kb.
| |
[pagina 207]
| |
tekst een passage voor, die letterlijk zou kunnen verwijzen naar passerende wagens met allegorische voorstellingen: Hier voer u passerende sonder swaerheyt
Suldi die figueren sien in der waerheyt
Op die passye voert, houdende accoert
Met soetten sanghe, met grooter claerheyt.Ga naar eindnoot19
Titelpagina van de Siecten der broosscer naturen van omstreeks 1510 met Jezus als kwakzalver. Ex: 's-Gravenhage kb.
| |
[pagina 208]
| |
De nieuwe koers van morele instructie in de literatuur, bestemd voor een breed burgerlijk publiek, is zichtbaar in de Siecten der broosscer naturen van omstreeks 1510. Het thema is niet veel anders dan dat van de vorige tekst: hoe kan de mens zichzelf redden op zijn gevaarvolle tocht over aarde naar de eeuwigheid? Maar hoe anders is de uitwerking in deze eveneens geïllustreerde rijmtekst! De taal is zeer eenvoudig in de scènes van declamerende deugden, die iedere keer door een houtsnede geïllustreerd worden. De zieke mens (na de zondeval) is gestruikeld op aarde en kan niet meer verder door zijn zondenlast. Dan komen allerlei deugden te hulp, die aan het twisten raken over het al dan niet verdiende loon van die mens en de meest efficiënte hulpverlening. Ook deze tekst moet het verslag zijn van een voorstelling, die in een reeks van stille vertoningen of wagenspelen in een stoet in de straten van Brussel had plaatsgevonden. Dat verklaart het explicerende karakter van de tekst, waarin eigenlijk telkens de plaatjes worden uitgelegd die ook nog een apart tweeregelig bijschrift dragen. Bovendien ligt de stof geheel in de lijn van de vertoningen in de ommegangen en blijde inkomsten, vooral het deugdendispuut.Ga naar eindnoot20 En dan begint zich langzamerhand met al deze artistieke verslagen - waartoe ook de Franse tekst van Jean Lemaire behoorde - iets wezenlijks af te tekenen. Thomas zoekt op de meest directe wijze contact met het publiek in zijn stad, door met zijn pers zo concreet mogelijk te beantwoorden aan hun ambities, wensen en ervaringen. Onder die laatste vallen de vele spektakels die de stad jaarlijks te tonen had, zowel de geprogrammeerde ommegangen als het min of meer spontane sneeuwpoppenfeest. Thomas voorziet zijn publiek van een even expliciterende als artistieke verslaglegging, waarbij het niet onmogelijk is dat hij op het idee kwam om zelf ter hand te nemen wat hij Jean Lemaire in opdracht van het hof met het Verdrag van Kamerijk zag doen. Al deze experimenten met tijdgenoot-dichters in zijn directe omgeving en de plaatselijke actualiteit zijn nieuw in het drukkersbedrijf der Lage Landen. Hoe wezenlijk zijn stedelijke publiek voor hem wordt, blijkt nog eens ten overvloede uit de manier waarop hij rond 1516 enige blanco bladzijden van de laatste katern van een meditatiewerkje benut voor gemengde berichten uit de kringen van zijn eigen rederijkerskamer Den Boeck. Het gaat over refreinwedstrijden over Maria's Onbevlekte Ontvangenis, in samenwerking met rederijkers elders en de plaatselijke broederschap der Zeven Weeën, waarvan hijzelf lid was en Jan Smeken proost. Deze berichten hebben niets met de eigenlijke tekst van het boekje te maken, maar geven wel aan wie hij tot zijn vaste | |
[pagina 209]
| |
publiek rekent: Brusselse burgers, die weten wat al de genoemde namen en instellingen voorstellen.Ga naar eindnoot21 Ten slotte is er nog Jan Smekens al eerder aangehaalde rijmverslag van het Gulden Vlieskapittel in 1516 te Brussel, onmiddellijk daarna op 15 november gedrukt, en met zoveel succes dat kort daarop een tweede editie moet verschijnen. Jammer genoeg is van het enig bewaarde exemplaar daarvan slechts de eerste katern bewaard, zodat niet vastgesteld kan worden of Smekens journalistiek te noemen afsluiting met de verwijzing naar een komend toernooi op 23 november hier gehandhaafd kon blijven.Ga naar eindnoot22 In 1512 heeft Thomas van der Noot een succesvol bedrijf met de juiste teksten voor een tamelijk duidelijke publieksgroep. Het succes heeft ook tot gevolg dat steeds meer van zijn produkties in snelle piratenedities worden nagedrukt om te kunnen mee profiteren. Door het ontbreken van wettelijke regelingen kan dit in alle openbaarheid geschieden, en er zijn aan wijzingen dat de eerder genoemde Willem Vorsterman te Antwerpen hem herhaaldelijk op deze manier dwarszit. Maar er bestond een oplossing voor, die Thomas te Parijs in praktijk had zien brengen door de grote uitgever Antoine Vérard, een andere boekproducent van naam, met wie hij veel te maken had. Deze wist met succes een octrooiregeling af te dwingen, die algemeen aanvaard was in de wereld van het Franse boekwezen. En daartoe neemt Thomas met zijn Antwerpse compagnon in die tijd, Claes de Grave, het initiatief. In 1512 doet hij een aanvraag bij de Raad van Brabant, bewaard in het Frans. Natuurlijk blaast hij in zijn motivering hoog van de toren over zijn nobele bedoelingen, maar toch dekken deze uitspraken wel de aard van zijn bedrijf tot dan toe. Zijn doel is, zegt hij, om met zijn pers geest en verstand van de mens te verlichten, en ook te onderrichten in de goede zeden. Ten bewijze voert hij dan zijn verrichte werk aan en zegt nogmaals ‘que l'art et science d'impression est l'une des principales, par laquelle science se pevent multiplier’. Zo'n uitspraak getuigt van een humanistische gezindheid, vol optimisme over het menselijk vernuft dat nu kan beschikken over het mirakel van een snel vermenigvuldigingsapparaat voor alle verzamelde kennis en wetenschap. Het bijzondere is dat hij zich daarbij van de moedertaal bedient en dus een publiek op het oog heeft van leken die hij wil beschaven. Daartoe heeft hij, gaat hij verder, een aantal nieuwe werken klaar liggen in verschillende talen, die hij tegen grote kosten heeft verworven en die hij nog moet bewerken. Daarom vraagt hij bescherming voor deze investeringen van tijd, moeite en geld, die hem inderdaad voor zijn volgende boek in de vorm | |
[pagina 210]
| |
van een octrooi voor drie jaar verleend wordt. Kort hierop vindt het systeem algemene toepassing in de boekenwereld.Ga naar eindnoot23 Naast de doe-het-zelf-teksten, de actualiteit en de marginale devotionalia wordt een laatste pijler van betekenis voor zijn fonds gevormd door morele instructie, al dan niet retoricaal aangekleed en opgesierd met voorbeeldige anekdoten (exempelen). Ook hier gaat het vooral om succesvolle werken van de buitenlandse markt, die hijzelf bewerkte en geschikt maakte voor zijn eigen publiek. Een goed voorbeeld is Der foertuynen troest, kort na 1512 gedrukt. In een eenvoudige dialoog wordt een praktische reeks levenslessen verstrekt om het dagelijkse leven het hoofd te kunnen bieden, zoals de gemiddelde burger dat kon ervaren. De kern van de boodschap bestaat uit een rigoureus stoïcisme, waardoor de aardse onzekerheden geen vat kunnen krijgen evenmin als het bezit van aardse goederen. Hecht niet aan bezit, want met één klap kun je alles kwijt zijn. Vrees de dood niet, want deze is niet meer dan het inlossen van ‘der naturen schuld’. Besef dat alle materie, dus ook je lichaam, slechts in leen verstrekt is en dat het echte leven elders met eeuwige maat gemeten wordt. Laat je niet door de liefde meesleuren, want dan verlies je beslist de mogelijkheid om rationeel te blijven handelen. Het zijn bekende lessen, ook in de moedertaal al eerder aan de man gebracht. Maar in hun absolute gerichtheid op redelijkheid, die fortuna, liefde en dood moet temmen komen ze pas goed uit de verf bij de rederijkers. Die vonden hiervoor de juiste klankbodem bij een burgerlijk publiek, dat geestelijk wapentuig behoefde om de dagelijkse strijd met het leven adequaat te kunnen voeren rond handel en ondernemerschap. De tekst heeft echter niets van de elitaire rederijkersvormgeving, maar bevat een eenvoudige taal waarmee deze remedies een breed publiek kunnen bereiken. De directe communicatie is ook bevorderd door Thomas' bewerkingstechniek, want het gaat hier inderdaad om een van de teksten die hij meenam uit het buitenland. Die herkomst maakt hij echter geheel onzichtbaar. Het gaat om de Franse vertaling van (ten dele) Seneca's De remediis fortuitorum, in het Latijn al vol middeleeuwse aangroeisels die een onbekend origineel totaal overwoekerd hebben. Deze vertaling was te zamen met ander werk van Seneca al een eeuw eerder door Laurens de Premierfait vervaardigd, maar nu rond 1500 door Vérard in Parijs uitgegeven als de Oeuvres van ‘Senecque’. Daaruit plukte Thomas de Remedes des cas de fortune, maar hij schrapt de proloog van de Franse vertaler (die spreekt over zijn problemen met Seneca's Latijn) en ook elders de naam van Seneca. Wat overblijft is dan een tijdeloos werkje met een praktische moraal- | |
[pagina 211]
| |
Titelpagina van Den spieghel der duecht uit 1515. Ex: Washington. Library of Congress, Rosenwald-collection.
| |
[pagina 212]
| |
leer, afkomstig uit een zeer lange traditie en nu gereactiveerd voor een specifiek publiek dat aan die achtergrond volgens Thomas geen boodschap heeft.Ga naar eindnoot24 Hierna volgt nog veel meer morele instructie, weer in de stijl van de rederijkerij, zij het niet meer in de hermetische vormen van Caillieu en de vroege Smeken. Thomas legt eveneens contact met een andere Brusselse rederijker, Jan van den Dale, wiens Uure van der doot hij in 1516 drukt, een tekst die tot de grote successen van de zestiende-eeuwse literatuur zal gaan behoren. Ook deze produktie heeft weer iets unieks. Het is namelijk het eerste voorbeeld in de Nederlandse letterkunde van een literair werk van een eigentijdse auteur die zijn naam op de titelpagina gedrukt krijgt. De lange ballade geeft een bekende boodschap: bereid je tijdig voor op de dood, want die kan je op het meest onverwachte moment overvallen. Ook de vormgeving is vertrouwd, aangezien er weer gekozen is voor de overbekende situatie van het droomvisioen waarin de dichter zijn akelig avontuur beleeft, om aan het eind van de tekst pas wakker te schrikken. Maar de ik-figuur nodigt de lezer uit tot sterke identificatie door zijn avontuur met de dood als het ware van binnenuit te beschrijven, en zo levendig dat de lezer inderdaad voortdurend kan meevoelen met zijn angsten en aarzelingen. Bovendien vertoont deze figuur de reacties van de koopman, die midden in het leven van de bedoelde lezers stond. Zelfs met de dood blijft hij onderhandelen over het tijdstip van zijn heengaan, waaruit ten slotte de winst van één uur voortvloeit, die dan met waarschuwend zelfbeklag wordt doorgebracht. Met een zucht van verlichting schrikken de ik-figuur en de lezer wakker uit deze angstaanjagende illusie.Ga naar eindnoot25 Toch is het de vraag of Thomas met zijn morele instructie altijd goed gokt. Hij voelt duidelijk problemen met een anderhalve eeuw oud succeswerk op de Europese markt, sinds 1372 in Frans, Duits en Engels zowel in handschriften als gedrukte boeken verspreid, en steeds in tamelijk luxueuze uitvoeringen. Het gaat om de Chevalier de La Tour, een uitermate ouderwetse instructie voor het huwelijk door een ridder aan zijn beide dochters overgebracht aan de hand van een lange reeks zeer anekdotische exempelen. In de andere talen is de oorspronkelijke titel gehandhaafd gebleven, en wel als de Knight of the Tower en de Ritter vom Turn, met de bijbehorende ridderlijke entourage uitgedrukt in een of meer miniaturen of houtsneden, bij de Duitse drukken zelfs van de hand van Albrecht Dürer. Maar Thomas ontneemt het werk het gebruikelijke prachtuiterlijk, dat samen met de tekst onmiddellijk aan de oude ridderwereld herinnert. Hij maakt er in | |
[pagina 213]
| |
1515 een simpele octavo-uitgave van (een soort pocket), schrapt voorwerk en de naam van de auteur, en geeft het de onherkenbare titel Spieghel der duecht, met één houtsnede van een melancholieke monnik achter zijn lessenaar. Daarmee maakt hij opnieuw het uiterlijk van het
Titelpagina van de ed. 1514 van de Chevalier de La Tour. Ex: Parijs bn.
| |
[pagina 214]
| |
werk tijdeloos, maar aangezien hij de rest naar de Duitse editie van 1513 op de voet volgt, ontstaat er een hybridisch geheel van een verminkte ridderwereld in zakformaat voor leergierige burgers. Daarin is de aangeboden huwelijks- en gezinsmoraal dan wel erg uit de tijd. De enige manier waarop zo'n tekst kan overleven lijkt die langs de weg van een nostalgische glamour rond vergane glorie. Die koers kiezen de produkties in het buitenland, en daar blijkt ook een (beperkte) markt te zijn onder de kapitaalkrachtige aristocratie voor zulke dure boeken, waarin de opgeroepen wereld niet ouderwets genoeg kan zijn.Ga naar eindnoot26 |
|