De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
4. De persoon van de uitgeverWelke achtergrond heeft deze drukker-uitgever, die zoveel vernieuwingen in het typografische bedrijf introduceert? Hij beschikte over een gevarieerd aantal kwaliteiten, die hij in een werkzaam verband dienstbaar weet te maken aan zijn ondernemingszin. De technische kanten van het boekenbedrijf, van binden tot drukken, heeft hij onder de knie, al interesseren deze aspecten hem kennelijk het minst: in engere zin schieten zijn eindprodukten typografisch nogal eens tekort. Dat geldt niet voor de soms verrassende mise-en-page van houtsnede en tekst, maar het simpele handwerk van zetten en drukken en vooral de nogal gebrekkig uitgevoerde correctie. Maar hij weet wat uitgeven is, want hij heeft een fijne neus voor de actuele sùccessen op de Europese markt. Bovendien is hij onophoudelijk bezig met het vinden en bewerken van een geschikte markt voor zijn boeken. Verder beheerst hij minstens vier vreemde talen (Latijn, Frans, Duits, Spaans), kent de weg naar de overheid en is literator, als lid van de rederijkerskamer Den Boeck. In de regel vertaalt en bewerkt hijzelf en mogelijk is hij eveneens als schrijver actief. Hij moet rond 1475 in Brussel geboren zijn, als natuurlijke zoon van de patriciër Aert van der Noot. Dit verklaart de voor telgen uit dit geslacht ongebruikelijke carrière in het boekenvak. Hij is een bastaard, zoals meteen in de akte met zijn octrooi-aanvraag wordt vastgesteld: ‘natuerlic zone wylen Aerts van der Noot’. Zelf maakt hij evenmin een geheim van zijn afkomst. Zijn drukkersmerk bestaat uit een zeeridder, die als schild het wapen draagt van de Van der Noots (vijf schelpen), maar dan wel met de verplichte balk voor bastaards daar diagonaal doorheen, de bastoen. De keuze voor dit merk lijkt geïnspireerd te zijn door zijn nobele afkomst van halfslachtige aard, gezien de exotische | |
[pagina 215]
| |
Titelpagina van de ed. 1493 van de Ritter vom Turn. Ex: München, Bayerische Staatsbibliothek.
| |
[pagina 216]
| |
figuur van een martiale ridder die halverwege overgaat in een visselijf, met de in dit verband pikante zinspreuk: ‘Ic sal 's ghedincken.’ Thomas heeft dit merk gekozen naar een bestaand model, dat hij aan zijn Parijse leertijd moet hebben overgehouden. Het wordt al gebruikt door de boekhandelaar François Regnault, die daarmee zijn familienaam in beeld bracht: hij die over zee regeert, ‘règne l'eau’.Ga naar eindnoot27 Een bastaard ging gebukt onder een aantal bepalingen in het maatschappelijke leven. Hij werd achtergesteld in het erfrecht, hij kon geen poorter zijn van de stad en hij mocht geen openbare ambten bekleden. Dat laatste wordt nog eens nadrukkelijk herhaald in een Brusselse ordonnantie van 1481, dat niemant van nu voortaen tot eenigen rechte oft dienste van der Stad gestelt en sal worden, die van gehouden [gehuwde] bedde niet en es. Nu was hieraan te Brussel altijd wel een mouw te passen, zelfs van tijd tot tijd officieel door de mogelijkheid tot afkoping, ook in de periode na Thomas' geboorte. Het is onduidelijk waarom Thomas niet van zulke regelingen profiteert. Zijn vader en de familie erkennen hem, en er is geld genoeg. Tenslotte had zijn oom Hendrik, bastaard en halfbroer van zijn vader, dat wel gedaan in 1468, zodat deze alsnog poorter van de stad kon worden. Misschien is Thomas al vroeg op het spoor van de wetenschap gezet en liet dat bastaardschap hem verder koud. Thomas stond kennelijk in goed aanzien bij zijn vader. Deze was kinderloos bij zijn wettige vrouw, en had hem daardoor als enig erfgenaam. Officieel bestonden daarbij ook belemmeringen, want een bastaard kon hoogstens met een derde van zijn vaders bezit begiftigd worden. Maar er waren constructies denkbaar via stromannen om een erkende bastaard zoals Thomas alles in handen te spelen. Dat moet wel gebeurd zijn, wanneer zijn vader in of vóór 1491 overlijdt, al lijkt het erop dat hij pas een tien jaar later over de hele erfsom kan beschikken, waarschijnlijk omdat dan pas zijn stiefmoeder sterft. Is dat niet het moment waarop hij zijn plannen om een eigen bedrijf te beginnen verwezenlijkt? Zijn vader beschikte over een niet onaanzienlijk bezit gezien zijn afkomst en positie als stadsbestuurder, terwijl hijzelf bovendien ook enig (wettig) kind was. Hierbij moet men goed bedenken dat hoe hoger men kwam, hoe meer het bastaardschap een zaak werd waarop men zich kon beroemen. Dit aanzien is vooral bekend uit het leger van Bourgondische | |
[pagina 217]
| |
bastaards. Men denke bijvoorbeeld aan de bastaard Filips (de admiraal), die veelvuldig in Brussel verbleef, patroon der kunsten was, meehielp bij het boetseren van de Hercules van sneeuw voor zijn deur, en die later bisschop van Utrecht werd. De glamour rond deze adellijke bastaards lijkt trouwens een exclusieve aangelegenheid te zijn van het Bourgondische Huis. Een Tsjechisch gezantschap spreekt in 1475 de opperste verbazing uit over het aanzien dat zij aan het hof genieten. De Bourgondiërs hebben van het bastaardschap een roemvolle zaak gemaakt door het te verbinden met hun exemplarische heldenverering. Ondernemingszin en lust tot avontuur van iemands vader bleken immers ook uit zijn overspelig gedrag, zodat daarin een overeenkomst met de grote helden lag, die ook nogal eens als bastaard werden voorgesteld. Dat geldt bijvoorbeeld voor Hercules, met wie Filips zich zo sterk identificeerde. Olivier de La Marche maakt het helemaal bont door een bastaardvoorvader van Karel de Stoute, koning Jan van Portugal, goed te praten in een lange opsomming van beroemde bastaards die in alle koningshuizen vanaf bijbelse en klassieke oudheid (inclusief de mythologie) de toon aangaven met hun moed en deugdzaamheid.Ga naar eindnoot28 Thomas wordt dus niet burgemeester, schepen of raadsman in het stadsbestuur, dan wel hoffunctionaris of bestuurder in een van de Brabants-Bourgondisch-Habsburgse instellingen. Dergelijke ambten worden door zijn familie al vanaf de veertiende eeuw vervuld, en dat zal tot ver in de achttiende eeuw zo blijven. Als patriciërs behoren ze tot een van de zeven geslachten van Brussel, terwijl ze met de andere zes door tal van huwelijksbanden verknoopt zijn. Ze domineren niet alleen hun stad, maar van tijd tot tijd ook heel Brabant, terwijl ze eveneens doordringen in het stadspatriciaat van Antwerpen en Leuven. Zo behoorde ook de grote renaissance-dichter Jan van der Noot tot dit beroemde geslacht: hij was de kleinzoon van een achterneef van Thomas van der Noot.Ga naar eindnoot29 Deze wijdvertakte familie van patriciërs leefde zoals gebruikelijk allereerst van de opbrengst van renten uit land en onroerend goed, en van de honorering van hun ambten. Sommige leden van de familie zijn van adel, voeren de titel van ridder en bezitten heerlijkheden. Maar het blijft moeilijk, zoals bij het hele Brabantse stadspatriciaat, om vast te stellen wie er nu van adel is en wie niet. Zo verkeren er tijdens Thomas' leven in Brussel zijn achterneef Hieronymus van der Noot, die ridder is en vanaf 1495 raadsheer en kanselier van de Raad van Brabant, familieleden die gewoon van adel zijn zoals oudoom Geldolf van der Noot, heer van Risoir en Wuustwezel en ook vóór | |
[pagina 218]
| |
1492 kanselier, en ten slotte familieleden die alleen tot het patriciaat behoren. Deze situatie verraadt de flexibiliteit die het geslacht van meet af aan kenmerkt. In alle vormen van bestuur op stedelijk en landelijk niveau dringen ze door, waarbij ze zich telkens goed weten aan te passen aan de wisselende omstandigheden. Deze weinig traditionele eigenschappen onder de adel krijgen nog een extra accent, wanneer blijkt dat de jongens uit dit geslacht al vroeg naar de universiteit werden gestuurd, om zich via een rechtenstudie extra te kwalificeren voor de hoogste ambten. Overal in Europa treft men hen als student aan, vooral in Orléans.Ga naar eindnoot30 Thomas' vader Aernout behoorde tot een niet-adellijke tak, maar maakte als patriciër deel uit van het stadsbestuur, waarin hij in 1489 als schepen genoemd wordt. Vanaf 1474 of eerder blijkt hij te beschikken over heerlijkheid en kasteel van Lombeek. Verder komt hij sinds de stichtingsdatum in 1466 voor op de ledenlijst van de broederschap van Sint Barbara, die een altaar had in de Sint Goedele. Vóór november 1491 is hij overleden, niet een van de opvallendste telgen uit het patriciërsgeslacht Van der Noot maar wel een representatieve: vermogen, heerlijkheid, bestuursfunctie, broederschap. Zoals gezegd laat hij Thomas als enig kind na, die uiteindelijk blijkens een uiterst gecompliceerde en lange akte van 24 januari 1502 (nieuwe stijl) in de bezittingen van zijn vader en (stief)moeder gesteld wordt. Hij is dan allang getrouwd, namelijk met Catharina van der Berct op 13 september 1496 in de Sint Goedele. In 1521 blijken ze nog twee (minderjarige) kinderen te hebben, omdat Thomas zich dan met vrouw en de beide kinderen laat inschrijven bij de broederschap der Zeven Weeën. Het laatste levensteken is het adres dat in zijn prozaroman Turias ende Floreta voorkomt, gedateerd 7 februari 1524 (nieuwe stijl). Hierna wordt zijn naam niet meer aangetroffen.Ga naar eindnoot31 Door zijn positie als bastaard, de kennelijke stimulansen van zijn vader en het latere vermogen kan Thomas zich via een goede opvoeding ontwikkelen tot een geleerd ondernemer in de Europese culturele wereld. Alles wijst erop dat hij in los dienstverband begint te werken voor de stad als klerk, waarbij zijn ongebruikelijke relaties in deze beroepsgroep hem van voordeel konden zijn. Volgens de rekeningpost van 1503-1504 krijgt hij geld voor het afschrijven (?) van een Sint-Jansmis, waarbij hij wordt gekwalificeerd met ‘oick boecbinder’ en in een pand dat verbonden is met het stadhuis blijkt te wonen. Zoals bij meer klerken en boekbinders voorkomt, is hij erop uit om allerlei activiteiten in het boekenvak tot de zijne te rekenen: kopiïst, illumina- | |
[pagina 219]
| |
tor, binder, boekhandelaar, uitgever en drukker, met niet zelden nog de implicatie van vertaler, bewerker, compilator en auteur. Combinaties van dergelijke hoedanigheden vindt men in de handschriftperiode bij Bourgondiërs als Jean Wauquelin, Jean Miélot, David Aubert aan het hof, en ten tijde van de typografie bij drukkers als Colard Mansion, William Caxton, Gerard Leeu en Jan van Doesborch. Ook in het stedelijk boekenbedrijf van Godevaert de Bloc werd een groot deel van de genoemde activiteiten uitgevoerd.Ga naar eindnoot32 Met recht mag Thomas dan een humanist in de moedertaal heten. Hij zag daarin het meest geëigende instrument voor onderricht en beschaving van een burgerbevolking, die geen deel had aan de Latinitas. Een dergelijk humanisme is vooral bekend uit Duitsland, in het bijzonder in de persoon van Sebastian Brant die om de genoemde redenen zijn Narrenschiff (1494) in de volkstaal schreef. De eruditie toont zich ook in kennis van de literaire techniek, die hij in praktijk brengt in de proloog van Tscep vol wonders uit 1514, die met zekerheid aan hem toegeschreven kan worden. Daarin klaagt hij over het onrecht dat hem met het stelen van zijn edities voor goedkope herdrukken wordt aangedaan, een kwelling waaraan de octrooiregeling van 1512 klaarblijkelijk nog geen eind had kunnen maken. Deze klacht is zo literair verpakt, vol rijke topistiek, dat hij zeer goed op de hoogte moet zijn van de courante modes in de rederijkerij. Zo is zijn klacht geweven in de beeldspraak van de hortus conclusus, de besloten tuin uit de wereldlijke en geestelijke minne-allegorieën. Deze past hij toe op zijn eigen situatie, waarin vooral de jaloerse belagers van buiten horen die een vast onderdeel vormen van dit model. Bovendien put hij nog uit een ander typenarsenaal, wanneer hij de drukker kapitein laat zijn van een schip dat volgeladen is met vruchten uit die boomgaard. Dat beeld werd ook al gebruikt door zijn streekgenoot en collega Josse Badius Ascensius (van Assche), een humanist van Europees formaat. Deze bezorgde in 1492 te Lyon een editie waarin hij de drukker als kapitein met een volgeladen schip de haven laat binnenvaren, waarbij deze de verwachting uitspreekt dat men hem de vracht ten volle zal afnemen. Een superieur gevoel voor juist taalgebruik, niet zonder arrogantie, demonstreert Thomas al in een van zijn eerste produkties, Lemaires Concorde du gendre humain uit 1509. Na vermelding van zijn adres in het colofon drijft hij op rijm de spot met een spelfout van een Parijse collega, die een vergelijkbare tekst van Nicaise Ladam had gedrukt over de vrede van Kamerijk van 1508. Daarin staat namelijk Chambray, terwijl het toch Cambray moet zijn, dicteert Thomas. En dan voegt hij daaraan spottend toe: moet dit beschouwd worden als een | |
[pagina 220]
| |
poging om de taal te verrijken of valt het eerder aan zijn uiterste dwaasheid te wijten, waarmee hij ons aan het lachen wil maken?Ga naar eindnoot33 Wanneer we Thomas van der Noot een humanist in de volkstaal noemen, voorzien van een eigen drukpers, dan wordt die karakteristiek versterkt door de aanwijzingen voor een zekere groepsvorming rond zijn atelier, dat daardoor de uitstraling van een cultuurhaard krijgt. In de eerste plaats behoren tot deze kring rederijkers als Jan Smeken en Jan van den Dale, en de anoniem gebleven auteurs van enige van zijn andere contemporaine teksten. Daarnaast zijn er de even anonieme kunstenaars, die aparte reeksen van houtblokken ontwierpen en sneden voor verschillende van zijn produkties. Vervolgens doemt er ook een min of meer vaste kring van rederijkers en schilders op - tot wie eveneens Van den Dale en Smeken behoren - die rond 1500 blijkens bewaarde rekeningen en andere documenten veel samen optrekken en werken. De meesten zijn lid van de kamer De Leliebloem, die weer nauw verbonden is met de broederschap van de Zeven Weeën. Bekende namen hier zijn die van de schilder Colijn de Coter (waarschijnlijk een zwager van Jan van den Dale), beeldend kunstenaar Jan van Roome en rederijker Jan de Wilde. Ten slotte onderhoudt Thomas eveneens contacten met de belangrijkste Bourgondische hofauteurs van zijn tijd, wier werk hij incidenteel drukt (zoals dat van Jean Lemaire de Belges en Nicaise Ladam), ook in eigen vertaling zoals dat van de in 1502 overleden Olivier de La Marche.Ga naar eindnoot34 Wanneer we volhouden dat de annexeer- en adaptatiedrift bij uitstek kenmerkend zijn voor de aanmaak en ontwikkeling van een burgermentaliteit, dan is Thomas van der Noot als het ware de belichaming van deze techniek. Het kost zelfs enige moeite om een steeds opkomend gevoel van verontwaardiging over ontoelaatbaar imiteren en verminken te onderdrukken, zeker wanneer we hem zijn ergernis daarover ten aanzien van anderen horen uitspreken. Als het zo uitkomt verwijdert hij de oorspronkelijke titels en auteursnamen. Er zijn ook gevallen waarin hij deze nadrukkelijk handhaaft, kennelijk vanwege een actuele autoriteitswaarde die voor het bedoelde publiek nog kan leven. Zijn persoonlijk aandoende drukkersmerk heeft hij overgenomen van een Parijse uitgever. De nog persoonlijker octrooiaanvraag in 1512 en de klacht in de proloog van Tscep vol wonders uit 1514 blijven wel hun karakter houden, maar de verwoording van de emotie is geleend van de proloog die een zekere Pierre Defrey in 1510 toevoegt aan zijn heruitgave van Olivier de La Marches Parement et triumphe des dames. Thomas kent deze editie goed, want hij vertaalt hieruit de tekst voor zijn editie van La Marches tekst in 1514, Den | |
[pagina 221]
| |
triumphe ende tpalleersel van den vrouwen. Daarbij laat hij Defreys proloog weg. Daar had hij dan een betere bestemming voor, want zijn palaver over de heilzame werking van de drukpers ontleent hij hieraan alsmede het beeld van de boomgaard vol allegorische dames.Ga naar eindnoot35 Maar de ergernis geldt zeker alleen het rechtstreeks en integraal overnemen van een gedrukte tekst. Zo gauw er vertaald werd, gecompileerd, bewerkt, dan speelden dergelijke gedachten geen rol meer. De essentie van Thomas' bedrijf bestaat uit het produceren van de juiste tekst op de juiste wijze voor het juiste publiek op het juiste moment. Zijn jachtterrein voor teksten beslaat geheel Europa, maar zijn afzetgebied zoekt hij primair onder de Brusselse burgerij. Handelend naar dit inzicht is hij daarin meer dan eens geslaagd, getuige de vele edities van zijn pers die zoals herdrukken, navolgingen en vertalingen laten zien de zestiende-eeuwse boekenmarkt weten te veroveren. |
|