De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
[pagina 192]
| |
VI. De drukpers als beschavingsmedium1. Typografie en stadscultuurHet lijkt op het eerste gezicht niet logisch het stedelijk beschavingsproces te Brussel in verband te brengen met de drukpers, en wel om twee redenen. Pas betrekkelijk laat bestaat er daar zo'n onderneming, die de gezeten burgerij met teksten in de moedertaal gaat bedienen, namelijk die van Thomas van der Noot. Op zijn vroegst begint hij omstreeks 1505 - en dan nog in Antwerpen -, en van 1507 tot 1524 is hij actief in zijn geboorteplaats Brussel. Dat is laat, omdat er sinds de jaren zeventig van de eeuw daarvoor op vele plaatsen drukkerijen waren gevestigd in de Nederlanden, waarbij in menige werkplaats ook teksten in het Nederlands werden geproduceerd.Ga naar eindnoot1 Het andere punt is dat tegenover de constatering dat de moedertaal het beschavingsmedium bij uitstek is, de situatie staat van een allesbehalve adequate produktie. Niet alleen bestaat tot in de zestiende eeuw verreweg het grootste deel van de gedrukte teksten uit Latijn, de weinige Nederlandse werken zijn bovendien nauwelijks actueel omdat ze bijna allemaal uit vroeger eeuwen stammen. Daarbij valt er een even sterke als begrijpelijke voorkeur te bespeuren voor zeer courante teksten uit de handschriftperiode, die hun succes hebben bewezen, of het nu de bijbel is, het Passionael van Jacobus de Voragine met zijn heiligenlegenden of Reynaert de vos.Ga naar eindnoot2 Hoe kunnen zulke oude teksten nu dienen voor een actueel beschavingsproces onder de burgerij? En wanneer de drukpers zo belangrijk was als instrument daarvoor, waarom is die er dan niet eerder in Brussel? En waarom worden er geen eigentijdse teksten gedrukt - zoals de Bliscappen of het werk van Colijn Caillieu - die onmiddellijk uitdrukking geven aan de stedelijke ambities? Het lijkt vreemd dat in het algemeen het drukkersbedrijf (in de eerste eeuw tegelijkertijd uitgeverij, binderij en boekhandel) nauwelijks op gang komt in de traditionele cultuurcentra in de Lage Landen. De juiste voedingsbodem lijkt vooral te liggen in jonge steden en opko- | |
[pagina 193]
| |
mende handelscentra zonder een schrijfcultuur van betekenis: Gouda, Haarlem, Delft, Schiedam. Daarnaast wordt de betekenis van deze snelle vermenig vuldigingsmethode algauw ingezien door steden met gespecialiseerde onderwijsinstellingen, geleerde kloostercentra en kapittelkerken zoals Deventer, Zwolle, Utrecht, Leuven en ook Brussel.Ga naar eindnoot3 Het gedrukte boek is namelijk zeker niet onbekend in het Brussel van de vijftiende eeuw, maar het bevindt zich (vrijwel) exclusief in de kringen van de Latinitas, dat wil zeggen in de geleerde wereld van de kanunniken, de Latijnse school, en van de broeders des gemenen levens. Al heel vroeg lijkt de Brusselse boekhandel naast handschriften het gedrukte boek te verkopen. Een exemplaar van een prekenbundel, gedrukt te Keulen in 1472, blijkt al in 1473 gekocht te zijn in Brussel door een Luikse kanunnik. Ook komt er menig gedrukt boek voor in de nalatenschappen van de kanunniken vanaf de jaren tachtig. Maar bovenal bedienen de broeders des gemenen levens een hoog-gespecialiseerde pers in hun klooster Nazareth, die vanaf 1475 gedurende een tiental jaren een reeks wetenschappelijke en devotionele teksten in het Latijn produceert, die door instellingen in geheel West-Europa worden afgenomen.Ga naar eindnoot4 De voornaamste verklaring van het langdurig achterwege blijven van een Nederlandstalige pers in centra die al vroeg een burgerlijk beschavingsproces te zien geven (naast Brussel ook steden als Leuven, Mechelen, Gent en Brugge), moet juist gezocht worden in de rijkheid van de reeds aanwezige culturele tradities met betrekking tot het geschreven boek. Vooral voor een stad als Brussel geldt dat er zo'n gevarieerde schrijf- en illuminatiecultuur is in de handschriftenindustrie, dat de noodzaak van een drukpers aanvankelijk niet gevoeld wordt. Bovendien waren de risico's naar al snel bleek zeer groot, vooral wanneer het om de minst duidelijk gespecialiseerde soort teksten ging, die in de moedertaal. De problemen voor al die beginnende drukkers lagen niet zozeer bij de techniek, maar bij het vinden van een afzetmarkt voor een massa teksten die niet op bestelling gemaakt waren. Er gaan er dan ook in de beginfase heel wat failliet. Daarbij komt dat een publiek van gezeten burgers en patriciërs het gedrukte boek lange tijd voornamelijk associeert met studiemateriaal dan wel - in de moedertaal - met zeer simpele en devote lering en vermaak, gericht op eenvoudige geesten die plaatjes keken en zich lieten voorlezen. Dat laatste type tekst verscheen algauw in gedrukte vorm, in het voetspoor van de lekenbelering der Moderne Devoten die in de loop van de vijftiende eeuw vooral in het Noorden een ware leeshonger onder brede groepen van de bevolking aanrichtte. Veelzeggend is de | |
[pagina 194]
| |
aan Thomas van Kempen toegeschreven zegswijze met een boekje in een hoekje, die dan nog uit de handschriftperiode zou stammen. Gevoegd bij de al langer in onderwijskringen gevoelde noodzaak om sneller over een voorraad identieke teksten te kunnen beschikken ontstond een situatie die als het ware dwong tot het uitvinden van de efficiënte vermenigvuldigingsmethode, die in het manipuleren met losse loden lettertjes gevonden werd. De kopiïsten konden de vraag in de vijftiende eeuw bij lange na niet meer aan. Juist hierdoor is het gedrukte boek aanvankelijk voor de zich rond 1470 steeds meer naar beneden toe afsluitende elites onder de burgerij gemeengoed. Dat gold niet zozeer de uitvoering als wel de intentie om uitgerekend de grenzen door verschil in kennis tussen de leken op te heffen. Daarom wordt in dergelijke boekjes telkens de ‘simpele leek’ toegesproken, die de tekst soms eveneens uitgelegd krijgt in houtsneden, aangezien naar het veelvuldig geciteerde woord van paus Gregorius uit de zesde eeuw plaatjes ‘der leken lude boeken’ waren. En dat is nu juist niet wat een nieuwe elite onder de burgerij, die zich steeds meer wenst te onderscheiden zoekt. Anderzijds kunnen dergelijke gedrukte teksten goed aanslaan in jonge centra, waar het beschavingsoffensief nog echt op gang moet komen.Ga naar eindnoot5 Brussel kende duidelijk een situatie waarin voor een Nederlandstalige drukpers vooralsnog geen plaats was. Rond 1400, bij de start van het beschavingsoffensief in burgerlijke kringen, zijn lees- en leergierigheid in de moedertaal sterk aanwezig onder een grote groep begerige leken. Aan de andere kant ligt er een geheel op maat gesneden Diets klaar van Brusselse snit, gerepresenteerd door afschriften van het werk van Jan van Ruusbroec. Maar nu is er geen drukpers. Ruim een halve eeuw later is het gebruik van de moedertaal als beschavingsmedium dermate gehermetiseerd door de rederijkerij (het werk van Caillieu!), dat het gebruik van een gewone schrijf- en spreektaal niet meer functioneert als middel om zich te onderscheiden. De Brusselse elites hebben zich verbonden met een humanisme in de moedertaal, waarvan de rederijkers een alleen in hogere kringen te doorgronden overtuigingskunst hebben gemaakt. En dit alles stemt in de verste verte niet overeen met de idealen achter die eenvoudige, catechetische instructiewerkjes voor simpele leken. Er heerst, kortom, rond 1470 in Brussel een klimaat dat uitermate ongunstig is voor het drukken van teksten in de volkstaal.Ga naar eindnoot6 Nu spraken we over de indruk die de eerste gedrukte boeken op de tijd genoot maakten. Deze wordt maar ten dele gedekt door de praktijk. Er zijn wel degelijk vanaf het begin voorbeelden te geven van een | |
[pagina 195]
| |
bewust hanteren van de drukpers als beschavingsmedium in de volkstaal. En gedachten over zulke mogelijkheden bestaan in Brussel ook, zelfs in zo'n sterk toenemende mate dat ten slotte iemand als Thomas van der Noot daar in een enorm gat in de markt kan duiken. Want stelt men enerzijds vast dat er voornamelijk oude successen worden gedrukt, dan moet men tegelijkertijd constateren dat veel van die teksten eerst aangepast zijn aan de wensen van een nieuw burgerlijk publiek. Die aanpassingen wijzen niet zelden uit naar de ambities en obsessies van het beschavingsoffensief, zoals onder andere bleek uit de kenmerkende wijziging in de gedrukte Reynaert-tekst van 1479, waar de windenpassage vervangen werd door hard gelach. Bovendien blijken in dit kader de oude ridderteksten, mits toepasselijk omgewerkt, zeer geschikt en aantrekkelijk om te dienen als inspirerende voorbeelden van beschaafde omgangsvormen. En was het ook niet zo dat het avontuur dat de steeds uittrekkende ridders in de wildernis zochten in hoge mate overeenkomst vertoonde met de angstaanjagende risico's (avonture in het Middelnederlands) van het internationale koopmanschap?Ga naar eindnoot7 Zoals gezegd duurt het in Brussel geruime tijd voordat deze mogelijkheden van de drukpers onderkend worden en uitgebaat. Vanaf 1480 is er bovendien vlak bij Brussel in het klooster Onze Lieve Vrouw ter Troost te Vilvoorde een drukkerij van prenten, die de argwaan in de betere kringen ten opzichte van druktechnieken geheel bevestigt. De zusters karmelietessen leveren simpele volksdevotie voor ongeletterden op losse bladen, in de vorm van een plaatje met tekst, beide gegraveerd in hout. Het gaat om huiselijke afbeeldingen van overbekende heilsfeiten: het gezinnetje van Jozef en Maria, beiden aan het werk, terwijl de jonge Jezus zoet een helpend handje toesteekt; Maria met kind; Jezus afgenomen van het kruis, met de tot toeschouwers gerichte tekst om kennis te nemen van zijn lijden: het bloed lekt zwaar uit zijn doorboorde handen, een detail dat pas werkelijk tot leven kon komen door de inkleuring die de koper zelf verondersteld werd aan te brengen. Zo'n prentenindustrie komt ook in Brussel voor, tenminste als het enig bewaarde exemplaar daarvan voldoende getuigenis aflegt. Het is een Franciscus die de stigmata toont, ‘Gheprent te brucel ten grauwen susteren gheheeten bedlehem’, wat op de tertiarissen of grauwzusters slaat, die vanaf 1486 in hun klooster tegenover het Begijnhof genoemd worden. Dit soort werk is absoluut niet naar de gading van de gezeten burgerij, maar moet bestemd zijn voor de brede massa van leken daaronder. Zelf hoefden de zusters elkaar zulke devotionele gemeenplaatsen niet | |
[pagina 196]
| |
te verkopen, terwijl bovendien de adressen op de prenten aangeven dat men verkoopambities heeft. Incidenteel treffen we in de vijftiende eeuw nog enkele (fragmenten van) blokboeken en prenten aan, waarbij Brusselse kunstenaars of auteurs betrokken zijn, zonder dat duidelijk wordt in hoeverre dit materiaal ook voor een Brussels publiek bestemd was.Ga naar eindnoot8 De drukpers van de broeders des gemenen levens, vanaf 1475, is zeker niet op een Brussels publiek gericht. Men produceert een indruk wekkende reeks zeer geleerde teksten in het Latijn, die voor de internationale studiecentra - universiteiten en kloosterbibliotheken - bestemd zijn. Via die instellingen is een aanzienlijk aantal exemplaren van hun zesendertig afzonderlijke drukken bewaard gebleven. Alleen een getijdenboekje bedient zich van het Nederlands, en de oplage daarvan zal wel van tevoren besteld zijn, wat ook niet uitgesloten is bij menig studiewerk in het Latijn. Veel vaker dan men denkt maakten drukkers hele oplagen in opdracht, zoals bij deze broeders de tweehonderdvijftig exemplaren van een pauselijke bul voor een broederschap te 's-Hertogenbosch, en nog eens honderdvijfentwintig exemplaren in het Nederlands: geen enkel exemplaar is bewaard. Onlangs pas bleek deze erudiete drukkerij tevens bij gelegenheid voor de stad te werken. Er is namelijk een plano aan het licht gekomen met een muntordonnantie in het Nederlands voor het geldverkeer. Maar dat zegt nog niet dat deze actieve drukkerij werkte in het licht van burgerlijke beschavingsidealen. Rond 1485 houdt de pers vrij onverwacht stil, waarna lange tijd niets gebeurt op het gebied van de typografie in Brussel.Ga naar eindnoot9 Tussen 1499 en 1506 komt dan uitgever Willem Houtmart het enkele malen proberen met werken die hij in Parijs laat drukken. Zijn standplaats is Antwerpen, waar hij regelmatig in archiefstukken vermeld wordt tussen 1497 en 1511 als boekhandelaar en uitgever. Bovendien heeft hij familiebanden met enige Antwerpse drukkers. Later verschijnt zijn naam ook nog te Leuven, waardoor het beeld ontstaat van ofwel een reizend ondernemer in deze branche (dat kwam meer voor) ofwel een zakenman die vanuit Antwerpen elders filialen opent. Kennelijk ziet hij rond 1500 een gat in de Brusselse boekenmarkt, en niet ten onrechte, al handelt hij evengoed met het hof. Filips de Schone koopt op 23 oktober bij ‘Guillaume Houtmaer’ een exemplaar van Froissarts Chronicques, uitgegeven door Antoine Vérard in Parijs, en bedoeld als cadeau voor zijn grootmoeder Margaretha van York. Houtmarts handel lijkt niet aan te slaan. Twee boeken kennen we, waarin hij zich presenteert als ondernemer te Brussel, namelijk een | |
[pagina 197]
| |
liturgisch boek in het Latijn voor kerkelijk gebruik en het overbekende Passionael met heiligenlegenden van Jacobus de Voragine in het Nederlands. Daarmee blijft de Brusselse boekenmarkt nog steeds verstoken van werken in de moedertaal die de gezeten burgerij zouden kunnen aanspreken. Enerzijds is er de geleerdheid en theologie in het Latijn, anderzijds de simpele devotie in prenten en blokboeken. Daaraan verandert de import van Willem Houtmart kennelijk weinig. Hij had duidelijk oog voor de geringe voorzieningen te Brussel op het gebied van het gedrukte boek, maar hij weet geen specifieke publieksgroep te vinden of te stimuleren voor een bepaald soort boeken.Ga naar eindnoot10 |
|