De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
5. Anderstalige eliteculturen in de stadHet is niet ondenkbaar dat in Brussel het officialiseringsproces te zamen met de onderdrukking van de volkscultuur vroeger inzette en zwaarder woog dan elders. De stad kende immers een variëteit aan eliteculturen. Allereerst was er die van het hof, al sinds de eerste hertogen, maar sterk geïntensiveerd door de komst van de Bourgondiërs. Al enige malen is de weidsheid van hun vertoon in de stad ter sprake | |
[pagina 180]
| |
gebracht, van toernooi tot Gulden Vlieskapittel. Soms is er deelname van stedelijke zijde, ook in de vorm van gehuurde hulpkrachten (vooral schilders). Maar tot in de zestiende eeuw kan men in de stad een apart hofvertoon onderscheiden, geregisseerd vanuit het paleis te Coudenberg. Dat wist dan zelfs professionele feestontwerpers als Jan Smeken tot verbaasde bewondering te brengen. In die zin spreekt hij over het toernooi op de markt in zijn rijmverslag over het Gulden Vlieskapittel in 1516, wederom door Thomas van der Noot gedrukt. Daarin bekent hij de implicaties van een bepaalde allegorische voorstelling niet helemaal te begrijpen: De vlueghelen waren vol ooghen ghemaect,
Vol ooren en tonghen groot ende cleyne.
d'Bediet daeraf en wetic niet naect.Ga naar eindnoot44
Vanaf Filips de Goede is de literatuur uit dit milieu uitsluitend Franstalig en zeker niet zonder betekenis. Zoals bekend oefenden de Bourgondische hertogen ook een krachtig mecenaat uit, wat onder meer mag blijken uit hun rijke bibliotheken. Ook ontstond in deze kringen rond 1464 een zeer verspreid werk als de Cent nouvelles nouvelles, op instigatie van Filips de Goede zelf. Daarin verschuilen zich allerlei hofauteurs, onder anderen een die zich l'amant de Bruxelles noemt, op wiens naam twee van de novellen staan. Het is moeilijk om vast te stellen in welke mate deze verder doorgaans allegorische traktaten en lange rijmen doordrongen in de stad. In ieder geval wordt nogal wat van hun werk vertaald en nagevolgd door de Nederlandse rederijkers, in Brussel vooral door Jan Pertchevael en Thomas van der Noot. Verder is iemand als Olivier de La Marche (overleden in 1502), hofhistoriograaf en auteur van verschillende succesvolle teksten, ondanks zijn formele band met het hof ook erg betrokken bij stedelijke aangelegenheden. Hij wordt in 1485 door de stad betaald voor allerlei werkzaamheden, terwijl deze een paar jaar later zelfs een huis voor hem huurt. Bovendien is hij lid van de Nederlandstalige rederijkerskamer De Leliebloem, maar dat kan een formaliteit zijn aangezien per traditie ook andere hofadel - al vanaf het begin van de vijftiende eeuw - lid is van de Brusselse kamers.Ga naar eindnoot45 Franse literatuur komt eveneens binnen de stad voor. Charles Soillot, scholaster (hoofd van het schoolwezen) van de Sint Goedele, vertaalde Xenophon in het Frans en schreef een vorstenleer op rijm, Débat de félicité, in de jaren zeventig van de vijftiende eeuw. Maar dit werk was weer bestemd voor Karel de Stoute, van wie hij een van de secre- | |
[pagina 181]
| |
tarissen was. Een enkele kanunnik in de stad, zoals Richard van Bellingen (overleden in 1471), laat ook Franse literatuur na in zijn bibliotheek, zoals de Roman de la Rose en werk van Christine de Pisan. Voor het contact met de Nederlandstalige schrijvers is ten slotte nog een enorm verzamelhandschrift van belang, dat toebehoord heeft aan Jan van Roome rond 1500, met onder meer teksten van Deguileville en Pisan. Deze Jan was een beroemde schilder en tapijtontwerper, tevens lid van de kamer De Leliebloem, die veel schilders onder haar leden telde.Ga naar eindnoot46 Maar naast de Nederlandse en Franse literatuur in de stad is er natuurlijk ook nog een derde cultuurtaal ter plaatse, die een krachtig beschavingsfront vertegenwoordigt: het Latijn. Het kapittel van de Sint Goedele behoort sedert de veertiende eeuw tot de intellectuele brandhaarden van West-Europa. Rond 1500 telt het heel wat humanisten, die vaak een indrukwekkend boekenbezit achterlaten. Zulke verzamelingen bestaan in de eerste plaats uit het vrijwel complete corpus teksten met de hoogtepunten van middeleeuwse theologie en wetenschap. Maar in deze bibliotheken is eveneens het Italiaanse humanisme aanwezig, vertegenwoordigd door werk van Petrarca, Boccaccio, Poggio, Bruni en Valla. Eigentijdse teksten in het Latijn van wereldlijke aard worden geschreven door de plaatselijke rectoren van de Latijnse school. Typerend daarvoor is de komische anekdotiek in verzen van schoolmeester Renier de Wale, liefst van 1416 tot 1469 in functie. Drie van zulke gedichten zijn van hem bewaard en hun doel is duidelijk, namelijk vermakelijke oefeningen in Latijn ten behoeve van zijn leerlingen, vol leerrijke lesjes. Tussen hof en stad stond de wijdvermaarde Edmond de Dynter (overleden in 1449), historiograaf van Brabant en auteur van gezaghebbende werken. Als secretaris van Filips de Goede en diplomaat-onderhandelaar was hij veel onderweg, maar anderzijds bleef hij nauw verbonden met de stad Brussel, waar hij ook een huis had.Ga naar eindnoot47 Deze literatuur in het Latijn blijft verre verwijderd van de burgerlijke beschavingspraktijk, die om Nederlands vraagt. Daartoe werden er vertalingen en bewerkingen gemaakt op burgerlijk initiatief en al vanaf het einde van de veertiende eeuw, zoals we zagen aan de activiteiten van de patriciërs Jan Taye en Lodewijk Thönisz. Maar het zou onjuist zijn om te menen dat de georganiseerde geestelijkheid zich opsloot in de Latinitas. Ook zelf nemen enige kloosterorden in en om Brussel krachtig deel aan de bewegingen, die het gebruik van de moedertaal verkiezen bij de verspreiding van de goddelijke boodschap en als instrument voor de leek om een eigen heilsplan te trekken. Bovendien is | |
[pagina 182]
| |
al voordat dergelijke bewegingen tot volle bloei komen de moedertaal ook binnen geestelijke kringen erkend als volwaardig beschavingsmedium, getuige het werk van Hadewijch en Jan van Ruusbroec. En wat te denken van de beroemde bibliotheek van het Rooklooster met zijn lange lijst van Nederlandse boeken in de onmiddellijke omgeving van de stad?Ga naar eindnoot48 Ook de genoemde privé-bibliotheken van de kanunniken in Brussel bevatten menig Nederlandstalig werk. Dan gaat het vooral om mystiek, heiligenlevens, kronieken, maar ook om tal van fictionele werken die naar middeleeuwse opvatting evengoed - zeker voor leken - nuttige lering konden bieden naast de even noodzakelijke ontspanning - zeker voor geestelijken. Erg interessant is in dit opzicht de bibliotheek van Pieter Suweels, kanunnik aan de Sint Pieter in het naburige Anderlecht. Voor zijn testament werd in 1488 een inventaris opgemaakt. En daarin komen teksten voor als de Destructie van Jerusalem, de Historie van Saladijne en de Evangeliën van den Spinrocken, gedrukte boeken die ons bekend zijn en wier voorkomen in deze bibliotheek eens te meer bevestigt hoezeer populaire fictie en satire in geestelijke en geleerde kringen een bestemming konden vinden. Bovendien bezit hij ook nog een historiebijbel, een Brabantse kroniek, spreekwoorden- en liedbundels.Ga naar eindnoot49 De aanwezigheid van Nederlansdstalige boeken van allerlei aard in deze bibliotheken van geestelijken en kloosters moet niet onderschat worden als bron voor een burgerlijk beschavingsoffensief. De contacten tussen kloosterlingen, kanunniken en parochiegeestelijken enerzijds en de gezeten burgerij anderzijds waren zo intensief en veelgelaagd - alleen al binnen de rederijkerskamers -, dat veel van deze gedrukte en geschreven literatuur direct of indirect ter beschikking stond van leken, die ook hiermee hun identiteit trachtten te versterken. Het kapittel van de Sint Goedele schijnt bovendien ook boeken uitgeleend te hebben aan stedelingen.Ga naar eindnoot50 Zo zijn er rond 1500 te Brussel op minstens drie fronten eliteculturen te onderscheiden waarbij het gebruik van literatuur een belangrijke rol speelt. Te zamen oefenen zij een sterk groeiende druk uit op de plaatselijke volkscultuur in de wijken, die betrekkelijk snel onderdrukt wordt of aangepast voor gebruik in de gezeten kringen. Daardoor belanden op maat gesneden elementen uit de volkscultuur en de achterliggende boerenfolklore al vroegtijdig in het officiële voorraadmagazijn. Een zekere nostalgie naar levensvormen, die nog vaag achter zulk materiaal schuilgaan, is de beschaafde burger niet vreemd wanneer we denken aan Smekens volkse interpretaties van een aantal | |
[pagina 183]
| |
sneeuwpoppen. Maar dat hij rechtstreeks uit een nog volop levende volkscultuur ter plaatse putte, is en blijft hoogst onwaarschijnlijk. |
|