De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
4. De stedelijke volkscultuurEerder hebben we vastgesteld dat het literaire bedrijf in Brussel van meet af aan beheerst zo niet gemanipuleerd wordt door de gezeten burgerij. Maar is er dan helemaal geen volksliteratuur te betrappen in de middeleeuwse stad? Maakten handwerkslieden en al die anderen die buiten die burgerkringen moesten blijven dan geen gebruik van verbeeldende teksten in het sociale leven? Natuurlijk kenden zij ook eigen vormen van cultuur, naast die van de stad in het algemeen waaraan zij | |
[pagina 175]
| |
soms in een ondergeschikte rol deelnamen. Maar sporen daarvan zijn moeilijk vast te stellen, omdat voor de hand liggende elementen in die volkscultuur aan het eind van de middeleeuwen al eeuwenlang besmet kunnen zijn, overgenomen en geciviliseerd door de cultuur van de elite. Dan gaat het om de erfenis van de vruchtbaarheidsrituelen van het platteland, eventueel terug te vinden in de stedelijke omkeringsfeesten met hun groteske vertekeningen en scabreusheden. Zo noemden we in het vorige hoofdstuk de ‘wilde joncheyt’ van Brussel, die de stad zoveel problemen bezorgde. Deze jongeren komen uit de betere milieus, maar gaan zich te buiten aan feestgebruiken (zoals de charivari) die onmiskenbaar de sporen dragen van een plattelandscultuur. Wanneer echter recente immigranten van het platteland zulke gebruiken vanuit eigen organisaties in praktijk brengen, moet er toch eerder sprake zijn van een meegenomen erfenis van buiten dan van door ‘boeren’ geïmiteerde vormen uit de elitecultuur. De immigranten verbleven vaak in hun eigen afgesloten (buiten) wijken, die nog in hoge mate het karakter konden dragen van een dorpsgemeenschap. Van dat type wijken lijken de sotternieën uit het handschrift Van Hulthem karikaturale vertekeningen te geven. Maar is er nu iets bekend over de aard van de feesten in zulke wijken en het daarbij gebruikte tekstmateriaal? Jawel. En ook in Brussel. Alleen is deze wijkcultuur in de Brabantse en Vlaamse steden nog nauwelijks onderzocht. We spraken al eerder over wijkverenigingen te Dendermonde, die zich in de vijftiende eeuw nadrukkelijk manifesteren tijdens de vastenavondvieringen. Vaak gebeurt dat in zeker competitieverband, mede gevolg van het afgesloten karakter van de wijken, omdat zij naast ‘dorpsgemeenschappen’ ook bestonden uit concentraties van een bepaalde beroepsgroep. Vanaf 1496 zijn er in Brussel liefst eenenveertig wijken (daarvoor eenentwintig), oorspronkelijk ingesteld met het oog op de militaire organisatie van de stad, maar tevens verantwoordelijk voor de watervoorziening, brandweer en politiebescherming. Hun identiteit wordt ook nog versterkt door een zekere politieke invloed, bijvoorbeeld te Brussel in de persoon van de honderdmannen die ieder een wijk vertegenwoordigen in een apart raadscollege te zamen met de voormannen van de naties.Ga naar eindnoot36 Van diverse steden - Mechelen, Dendermonde, Gent - weten wij dat de wijken tot ver in de vijftiende eeuw (en in Gent nog later) machtige feestinstituten vormden, die het gezicht van de plaatselijke omkeringsfeesten bepaalden onder leiding van hun koning of keizer die de | |
[pagina 176]
| |
wijk uitriep tot zijn soevereine rijk. Voor een belangrijk deel slaagde de stad erin om deze wijkverenigingen te doen opgaan in de officiële broederschappen en rederijkerskamers. Dat gebeurde ook in Brussel getuige de kamer van De Corenbloem. Maar nog in 1551, bij het beroemde zottenfeest aldaar, blijken er gedurende de meerdaagse feestelijkheden ook nog allerlei attracties per wijk apart te zijn, echter volkomen geïntegreerd in het centraal georganiseerde feest.Ga naar eindnoot37 Het levendig bestaan van een volkscultuur in de wijken blijkt pas direct uit de zorgen die de stedelijke overheid en de kerk zich daarover gaan maken. Zo is er in 1441 een ‘bisschop’ van de wijk Warmoesbroeck, zekere Goswin Thienpont, die samen met drie volgelingen uit naam van zijn bewind een lichte straatterreur uitoefent. Ze beledigen namelijk een voorname dame en dwingen haar om hun twee stuivers ‘drincpenninck’ te geven. Daarin herkennen we de spotvorst en het even karakteristieke afpersen van voedsel en drank, dat al gemeld wordt van het rondtrekkende ‘wilde leger’ op het platteland. Maar daar heeft het Brusselse gerecht geen boodschap aan, want ze worden veroordeeld tot een pelgrimsreis naar Bazel. Kennelijk maakt de straf weinig indruk. In 1447 ontmoeten we namelijk dezelfde Thienpont, nu aangeduid als Jan de Cromme en inmiddels ‘kardinaal’ van Warmoesbroeck. Hij heeft dus promotie gemaakt, hetgeen tevens een aanwijzing is voor een zekere organisatiegraad van deze wijkvereniging. Zijn gevolg is ook uitgebreid, want inmiddels heeft hij met zes anderen gepoogd om diverse personen aan de jurisdictie van zijn spotrijk te onderwerpen. En daarmee is weer een centraal kenmerk aanwezig van de plattelandsgebruiken. De voorvaderen, in vermomming gespeeld door jongeren, komen terug om recht te spreken over alle misstanden in de gemeenschap die zij achterlieten. Maar de stilzwijgende instemming met deze vorm van rechtspraak is in Brussel voorbij. De feestvierders worden nu gestraft met een bedevaart naar Tours, eventueel af te kopen met een boete.Ga naar eindnoot38 Garaffineerder dan de rechtbank is de inkapselingspolitiek. Deze kon stilzwijgend verlopen doordat steeds meer gezeten burgers de volksgebruiken overnamen. Die raakten daardoor even gemutileerd als geaccepteerd, en verloren bovendien hun bedreigende karakter voor een blijvender om wenteling van de orde. Zelfs de hofadel, die al heel lang de vastenavond binnen de eigen paleizen vierde, begint de straat op te gaan. Hertog Filips van Sint Pol laat in 1430 liefst dertig mantels maken ‘dair mede myn voirs. here drie avonde lanc ghinc mommen’.Ga naar eindnoot39 | |
[pagina 177]
| |
Maar bovenal behoort de officialisering tot het stedelijke beleid in de vijftiende eeuw. Bij de geboorte van Maria van Bourgondië in 1457 organiseert de stad voor zes wijken en één buitenwijk een wedstrijd in straatversieren en esbattementen (komische toneelstukjes) die op de markt werden gespeeld. Natuurlijk zijn er prijzen. Wanneer Filips de Schone en zijn zuster Margareta in 1495 te Brussel arriveren, loven zij een mooie prijs uit die gewonnen kan worden (waarmee?) door de wijken. En de culturele smoortechniek bereikt een hoogtepunt, wanneer Jan Smeken in het boekjaar 1500-1501 betaald wordt om de opzet te bedenken ‘ten scietspele van den wycken’, waarvoor hij vervolgens ook de invitatie opstelt en de spelen schrijft. De eigen inbreng van de wijken is nu volkomen verdwenen. Heel braaf trekt een aantal wijkverenigingen in 1514 langs het hof, ‘d'welck seere genoechelijcken om sien was’, waarna ze elk een drietal esbattementen spelen. Van stadswege zijn er daarbij prijzen ter beschikking gesteld voor de fraaiste stoet en het beste esbattement, ‘al naer der ordinantien die daeraff bij den heeren van der stadt van Bruessele daerop gemaect ende geordineert hadde geweest’.Ga naar eindnoot40 De minste problemen bij een nadere regulering en zachte onderdrukking gaven de kerkelijke zottenfeesten, sedert lange tijd in de stad gevierd onder de scholieren en koorknapen. Maar hier geldt wel heel sterk dat de sporen van een volkscultuur langzamerhand onzichtbaar moeten zijn. Deze feestrituelen, vooral met Onnozelekinderendag, nieuwjaar en Driekoningen, staan immers in een kerkelijke traditie die al in de tiende eeuw begint en die van meet af aan gericht is op de antieke omkeringsfeesten. Deze band is door de humanisten in de late middeleeuwen nog sterker gemaakt. En daarom spelen de leerlingen van de Latijnse school op vastenavond keurig hun klassieke toneelspel op de markt en met subsidie van het stadsbestuur. Misschien geeft de datum nog wel de gedachte in om een antieke komedie te spelen, zoals is af te leiden uit het spelen van een stuk van Plautus in 1505. Verder is er vanaf 1378 jaarlijks een zottenabt in Brussel bekend, gekozen door jonge geestelijken en aan het bewind van Sint Nicolaasavond (5 december) tot aan Onnozelekinderendag (28 december). De feestvierders mogen dan vrijuit bedelen in de Sint Goedele, maar ook in dit milieu leidt zulk gedrag tot ergernissen. In 1456 komt er een ordedienst in de kerk, die erop moet toezien dat er geen al te onfatsoenlijke handelingen plaatsvinden. Er is namelijk sprake van dollen op grafstenen (contact met de gestorven voorvaderen?), roken van zwavel (als parodie op wierook) en het maken van onwelvoeglijke gebaren ‘die in strijd zijn met het respect dat men God en zijn erehuis | |
[pagina 178]
| |
verschuldigd is’. Maar het helpt weinig, want nog in 1537 komen er bepalingen om ‘den onbehoirlijke sotten ende leelijcke personagien uijtter kercken te werene’. Kanunnik Jan de Bont, een van de secretarissen van Filips de Goede, had het al enige jaren voor de instelling van die ordedienst met zachte hand geprobeerd door enkele bepalingen in zijn testament van 1451, die in 1454 na zijn overlijden geëffectueerd werden. Natuurlijk hoopte hij daarmee sneller het vagevuur te kunnen verlaten voor het betreden van de eeuwigheid. De feestvierende jongeren krijgen geld voor hun eet- en drinkpartijen, wanneer ze in plaats van hun jaarlijkse gebedel in de kerk enige gezangen ten gehore brengen bij zijn graf. Pas in 1572 wordt deze regeling veranderd, omdat het dan helemaal afgelopen is met dergelijke feesten. Maar nog steeds blijft er een kleine herinnering aan voorheen. Het meeste geld gaat nu naar goede werken in het algemeen, alleen krijgen de jonge geestelijken jaarlijks in de tijd van het voormalige feest een toetje bij hun maaltijd van de overblijvende schellingen. Buiten de eigen kringen speelt de stad hun zotte spelletjes lustig mee. De zottenabt wordt officieel ten stadhuize ontvangen en krijgt wijn. Ook zijn er uitwisselingen met die van Leuven, waarbij men over en weer van stadswege gefêteerd wordt.Ga naar eindnoot41 Met dit type kerkelijk zottenfeest heeft de stad geen probleem, aangezien het in feite om het eigen milieu van de culturele elite gaat, kennelijk anders dan bij de wijkvorst uit Warmoesbroeck die dan ook justitieel wordt aangepakt. Het uitzicht op een concrete en actuele volkscultuur, die duidelijk als zodanig te onderscheiden valt, blijft derhalve schimmig. Toch is er nog wel wat meer. Zeer dubieus is het bericht over een volksgebruik dat vanaf 1101 - en dat is wel érg vroeg - tot in de negentiende eeuw gevierd zou zijn. In het genoemde jaar keerden onverwacht de kruisvaarders van Brussel terug, na de inname van Jeruzalem. Hun vrouwen waren uitgelaten van vreugde. Ze troffen hun mannen echter zo uitgeput buiten de stadsmuren aan, dat ze hen op de rug naar huis moesten dragen. En daarom besloot men jaarlijks deze Vrouwkensavond te herdenken. De verwijzing naar middeleeuwse bronnen ontbreekt. Toch zijn er wel aanknopingspunten in de omgekeerde-wereldsituatie, die men vooral in de late middeleeuwen graag hanteert bij de bespotting van ongewenste man-vrouwrelaties. Eveneens kennen we het feest van Maria Lichtmis op 2 februari, wanneer voor één dag de vrouwen de baas zijn. Waarschijnlijk is het verhaal een latere romantisering van een werkelijk feestgebruik in die geest.Ga naar eindnoot42 Maar steeds dient men ervoor te waken het gebrek aan berichten te | |
[pagina 179]
| |
beschouwen als aanwijzing voor de geringe betekenis van zo'n volkscultuur in de stad. Kansen op (gekleurde) signalen zijn er pas wanneer de overheid besluit tot officialisering dan wel onderdrukking door middel van verbodsbepalingen. Zonder zo'n verscherpte houding hadden we niets gehoord over een volkscultuur, die dan rustig had kunnen bloeien, eventueel alleen sporen achterlatend in wel genoteerde gebruiken uit de elitecultuur. In 1360 treedt de stad op tegen de instelling van een spotvorstin onder straatventsters van groente, fruit en andere eetwaar. Dezen kiezen jaarlijks een koningin, die vervolgens een reusachtige slemppartij moest organiseren. Men imiteerde daarmee al even ongewenst gedrag dat in de gilden wel voorkwam. Aangezien het geheel nu steeds meer een agressief en uitdagend karakter kreeg, wenste het stadsbestuur hieraan een einde te maken. Dit is een rijk bericht, want het wijst al vroeg op het bestaan van een lange traditie onder hen die de typische dragers van een volkscultuur in de stad zijn: het ‘gemene volk’ in gilden of ventend langs de straat, zowel mannen als vrouwen. Bovendien blijkt eveneens dat hun particuliere feestgedrag al vroeg in botsing kwam met de ambities van de gezeten burgerij, waardoor waarschijnlijk aan beide kanten de agressiviteit toenam. Vervolgens wordt in 1435 het zogenaamde croenspel verboden, dat zich gedurende drie à vier weken in de zomer rond de Sint Janskapel afspeelde. Gezien de beschrijving vertoont het grote verwantschap met het oude vruchtbaarheidsritueel van het dansen om de meiboom. Hier doet men dat echter om grote vuren, die weer aan de bestrijding van de winterdemonen doen denken. Boven het vuur hingen kronen van echte of nagemaakte bloemen, vandaar de naam. En de stad grijpt in, omdat het feestgebruik herhaaldelijk aanleiding gaf tot vechtpartijen.Ga naar eindnoot43 Getuige deze (spaarzame) berichten lijkt er niettemin een stevig gefundeerde volkscultuur gefloreerd te hebben in Brussel, vooral in de verschillende wijken en niet zonder invloed op het overige feestgedrag in de stad. |
|