De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
3. De catechese van de kouDe angst voor kou heeft eveneens een zwaar theologisch fundament. Thans is die nagenoeg uit de voorstelling van het hiernamaals verdwenen. Maar hel en vagevuur, nu vrijwel uitsluitend geassocieerd met vuur en hitte, kennen naar middeleeuwse opvatting als ergste kwellingen die van extreme kou en bevriezing. En de speciale behandeling die de zielen ter loutering in het vagevuur dienden te ondergaan, bestond vooral uit een verschrikkelijke afwisseling van vreselijke kou met gloeiende hitte. In feite werd de bevroren wereld gezien als een exponent van de omgekeerde wereld, die de bestaande orde verlamt en wegvaagt. In dat opzicht stemt zij overeen met het rijk van de duivel, waar ook alleen maar gebeurt wat onder normale omstandigheden beslist onge- | |
[pagina 64]
| |
wenst is. Soms neemt de aarde dus de helse vormen aan van sneeuw en ijs. Daarmee wordt de gedachte gehonoreerd dat de aarde eigenlijk het speelterrein van de duivel is, waar hij permanent zijn strikken spant om de mens te doen struikelen op diens reis naar de eeuwigheid. Daardoor heeft een vorstperiode ook het angstaanjagende aspect, dat nu helemaal duidelijk is dat de duivel compleet bezit heeft genomen van de aarde. Wellicht zijn door het toenemende vermogen om de kwalijke gevolgen van de winter te beheersen deze hoedanigheden van hel en vagevuur uit de verbeeldingswereld van de mens verdwenen.Ga naar eindnoot31 In ieder geval verklaart de helse connectie met vorst en kou waarom in Smekens rijmtekst de dooi kan worden voorgesteld als een verlossing door God uit de helse situatie van zondigheid, waarmee de slotstrofe inzet: God gheve dat wi so doyen moeten,
Smelten ende te nieute doen ons sonden. (r. 397-8)
Deze beeldspraak komt overigens erg algemeen voor, wat vooral volgt uit het gebruik daarvan door Anna Bijns, die vele topen, zegswijzen, spreuken en spreekwoorden uit voorgaande eeuwen moeiteloos in haar werk opneemt, mits ze maar populair zijn: ‘Bidt Hem om 't vier, dat d'ijs der zonden doydt.’ Over de kou als ernstige kwelling in hel en vagevuur bestond in de late middeleeuwen geen twijfel. Deze zekerheid komt naar voren in al het voorlichtingsmateriaal over het hiernamaals. In feite bestaat zo'n koude onderwereld al in de klassieke oudheid, waar de Styx zelf vaak bevroren is en omgeven met koude nevels.Ga naar eindnoot32 Tegenover het paradijs of de hemel staat de kou van hel en vagevuur. Blijkens het Leven van Sinte Lutgart zal zij spoedig de hemel winnen, terwijl de duivel elke greep verloren heeft op inrichting en omstandigheden, Want daer noch honger nes noch dorst,
Noch snee, noch hagel, rijm noch vorst.
Het omgekeerde van de hemel bestaat dus niet uit het helse fornuis van braden en branden, maar uit een afgrijselijk ijspaleis. In de bekendste voorstelling van de hel uit de middeleeuwen, die in Dantes Inferno, bestaat de bodem (de negende omgang) uit een bevroren meer waarin verraders tot hun nek vastzitten, terwijl ze klappertanden als ooievaars. Zowel de plek, zonde als conditie representeren hier het laagste van het laagste, erger kan het niet.Ga naar eindnoot33 | |
[pagina 65]
| |
Titelpagina van een Latijnse editie rond 1490, verzorgd door Matthias van der Goes te Antwerpen, van Tondalus' visioen. Ex: Brussel kb.
| |
[pagina 66]
| |
Verschrikkelijke kou neemt een prominente plaats in onder de helse kwellingen. Wanneer de encyclopedist Vincent van Beauvais een schrijfmodel verstrekt voor de schildering daarvan, begint dat tweeregelig versje met nix, sneeuw. En zijn collega Jan van Boendale laat voor een breed publiek van leken omstreeks 1330 evenmin twijfel bestaan over dit aspect van het helse bedrijf: d'Ander pine is een coude,
Die daer is so menichfoude,
Dat niemen en mochte vertellen.
En dan probeert hij toch een indruk daarvan te geven, door een beeld te gebruiken dat al snel een cliché blijkt te zijn: zou je in deze kou een berg van vuur gooien, dan zou deze toch onmiddellijk in een berg van ijs veranderen. Het is echter wellichtvaardig van Jan om neer te schrijven dat niemand hierover zou kunnen vertellen. Juist in zijn tijd wint de visioenenliteratuur sterk aan populariteit. Een mens verhuisde in zijn droom tijdelijk naar de hel, om daar vrijblijvend te worden rondgeleid. Weer teruggekeerd in het aardse leven doet hij nu op even aangrijpende als angstaanjagende wijze verslag van alle verschrikkingen.Ga naar eindnoot34 Zulke verhalen, al spoedig sterk literair gekleurd en geformaliseerd, kennen aan het eind van de middeleeuwen een enorme verspreiding, niet alleen als moraliserende waarschuwingen maar zeker ook als huiveringwekkend entertainment. Tot de bekendste teksten behoort Tondalus' visioen. Deze bekeerde zondaar kan bevestigen wat de theologen al hadden doorgegeven: helemaal onderin de hel heerst ‘onverdraghelic coude’. Een speciale straf heeft hij aanschouwd voor geestelijken die gedwaald hebben, vooral in seksuele zaken. Een afgrijselijk beest, vuurspuwend, gezeten op een dichtgevroren rivier, vreet hun zielen op. Later spuugt hij ze weer uit, waarna ze vastvriezen in een stinkende zee, terwijl ze zwanger zijn van afschuwelijke serpenten die aan alle kanten uit hen kruipen. Sterk verwant en minstens zo populair is Sinte Patricius' vegevuer, die dit louteringsinstituut laat gelijken op de hel, door ook hier de negende pijn uit onbeschrijfelijke kou te laten bestaan. Naakte mannen en vrouwen zitten op een berg angstig naar het noorden te kijken. Vandaar komt een stormwind opzetten, die hen in een stinkende rivier werpt waar ze krijsend tekeergaan vanwege de pijniging met de onverdraaglijke kou. In een andere groep teksten is het de weer tot leven gewekte Lazarus die na zijn opstanding het nodige te vertellen heeft. | |
[pagina 67]
| |
De straf voor de jaloersen, die tot hun middel in het halfbevroren water staan, volgens Lazarus' berichtgeving; uit de editie 1529 van de Kalendrier des bergers, die aan het eind van de vijftiende eeuw tot stand kwam. Ex: Parijs bn.
| |
[pagina 68]
| |
Volgens hem zijn het in het bijzonder de jaloersen onder de zondaars, die tot hun middel in het halfbevroren water staan. Vanboven worden ze geteisterd door een afschuwelijk harde en koude wind. Maar wilden ze die vermijden, dan moesten ze onderduiken in het ijskoude water.Ga naar eindnoot35 De zwaarste pijnen worden echter bereikt door de telkens weer opduikende beschrijvingen van een soort wisselbaden tussen heet en koud. Deze behoren tot de oudste hellevoorstellingen. Al bij Beda, de geschiedschrijver uit de achtste eeuw, horen we hierover, wederom bij monde van iemand die uit de dood is opgestaan. De ene wand van een dal bestond uit een loeiend vuur en de andere uit een door hagelstormen geteisterde gletsjer. De zielen werden nu beurtelings heen en weer geworpen, en dat is de grootste kwelling die er bestaat. Later zal deze behandeling de voornaamste procedure in het vagevuur blijken te zijn om de ziel schoon te wassen.Ga naar eindnoot36 Speelt die gedachte van reiniging ook mee in de hellevoorstellingen die voorkomen in de wijd verspreide teksten over Sinte Brandaen? Deze ongelovige monnik maakte per boot een wereldreis om met eigen ogen Gods wonderen te kunnen aanschouwen. Zo is hij dan ook getuige van een drietal verspreide dependances van de hel, die eerder aan het vagevuur doen denken omdat telkens een variant op de wisselbadkwelling wordt gerapporteerd. Eerst ziet Brandaen over zee lopende mensen, die tegelijkertijd door hitte en door kou gekweld worden. Dan treft hij Judas in eigen persoon, geheel naakt gezeten op een gloeiende steen, waarbij hij enerzijds verkleumt door een ijskoude wind en zich anderzijds schroeit aan de steen. Ten slotte ziet Brandaen een helse berg, waarlangs kokend water naar beneden druipt aan de ene kant en ijskoud water aan de andere, met toepasselijke windvlagen.Ga naar eindnoot37 De kwelberg van kou en hitte wordt beschreven in alle grote encyclopedieën en catechetische werken van de middeleeuwen, zodat deze voorstelling een vanzelfsprekende plaats inneemt in de geestelijke bagage van elke christen. Uiteraard is deze opgetrokken uit materialen die te vinden waren in diverse bijbelplaatsen en de commentaren daarop. Nu heeft de bijbel, om begrijpelijke redenen, niet veel over ijs, sneeuw en vorst. Maar er komt toch genoeg van dat noordelijke goed ter sprake om hel en vagevuur naar behoren te kunnen stofferen. De bijbel noemt deze natuurverschijnselen namelijk steeds als goddelijk wraakmiddel of als kenmerk van de zonde. Een minder bekend catechetisch werkje als de Wech der sielen salicheit, gedrukt in 1480 en steeds weer herdrukt, geeft uitleg van wat het evangelie bedoelt, wanneer | |
[pagina 69]
| |
daar gesproken wordt over de kwellingen in de hel in de zin van ‘criselinghe van tanden ende weninghe van oghen’. Daarvan wordt melding gemaakt in Mattheus 22:13. Dat tandengeknars zou dan door de kou komen, en de tranende ogen zijn een gevolg van de rookontwikkeling ter plaatse door de hitte. Deze verklaring behoort tot de courante exegese van deze plaats, want we treffen haar al veel eerder aan, ook in de literatuur wanneer we aan de gelijk ooievaars klappertandende zondaars in Dantes Inferno denken. Vervolgens beschrijft de Wech naar recept het bekende wisselbad als ergste kwelling, en verwijst dan naar het boek Job, dat inderdaad de voornaamste passages over kou bevat die in de middeleeuwen op allerlei wijzen benut zijn, ook voor de inrichting van het wisselbad (Job 24:19). De kwelling van de kou legt de Wech dan analogisch uit, want die in eertrike uut vercoutheit van horen quaden wille verstijft hebben geweest om yet goets te wercken mit rechte, so sellen si in dien tormenten uut den groeten coude van den lichaem crijselen mitten tanden. Ten slotte maakt Anna Bijns ook meermalen gebruik van deze voorstelling, inclusief de verwijzing naar Job, en dat vormt de definitieve bevestiging van de verspreiding onder brede lagen van de bevolking van dit angstaanjagende beeld, hoe eigenzinnig zij ook het bekende catechetische materiaal weet te verwoorden.Ga naar eindnoot38 De genoemde voorstellingen, inclusief de uitleg daarvan in de catechese, hebben zich ontwikkeld uit de middeleeuwse bijbelexegese in het Latijn van de kerkvaders en theologen, op grond van een beperkt aantal plaatsen. De analogie van de aardse koudheid in de ziel die navenant later met kou gestraft zal worden, komt voort uit de commentaren op de evangeliën met het verlossingsverhaal. De zoon van God wil geboren worden in een ijskoude nacht, die de vijandige wereld representeert. Op die manier maakt hij duidelijk dat hij gekomen is om de bevroren ziel van de ongelovigen te verwarmen en te doen ontdooien. En daarop is dan de voorstelling van zijn plaatsvervangende, verlossende lijden aan kou gebaseerd. Deze kou is nadrukkelijk aan zijn lijden gerelateerd in een laatmiddeleeuws meditatieboekje, dat tot in het midden van de zestiende eeuw eindeloos herdrukt wordt, De negen couden, gepresenteerd als significante momenten in zijn leven van de geboorte tot aan de kruisiging.Ga naar eindnoot39 Deze betekenisvolle kou is in het kader van de verspreiding van de boodschap voor een breed publiek door minderbroeders en Moderne | |
[pagina 70]
| |
Devoten dankbaar aangegrepen voor schokkende kerstvoorstellingen. Het kindje is blauw van de kou, ligt bloot te rillen, terwijl de traantjes op zijn wangen bevriezen. Een Frans kerstliedje laat hem zelfs bevroren ter wereld komen. Toch dienden deze voorstellingen, in woord en beeld, eerder het streven om de massa tot identificatie te bewegen met zijn onmenselijke leed, dat al in de kribbe begon. Ze moeten tenminste niet verward worden met de oorspronkelijke, theologisch gefundeerde implicaties die ook hun weg vonden in de literatuur. Daarin gaven deze aanleiding tot de tweedeling in de warmte van de ware (naasten) liefde tegenover de kou van de afwezigheid daarvan. Zonde is kou, de verrichting van goede werken is warm. En weer is het Anna Bijns, die de algemene vertrouwdheid met deze gedachte bezegelt in haar werk. Hoe ‘vervrosen in 't sondich ijs’ men ook is, altijd kan men bij God troost en genade verkrijgen.Ga naar eindnoot40 De duidelijkste uitleg in de Middelnederlandse literatuur over de betekenis van kou als straf in de hel is echter te vinden bij Ruusbroec, waarvan een tekst als die in de Wech der sielen salicheit een versimpeld uittreksel lijkt. Bij Ruusbroec is de eeuwige kou de derde pijniging in de hel: Want die Gode niet en mint, hi brinct grote coude, ende in coude moet hi eewelijc bederven [...] Die sonder godlijcke minne ten oordeel comt, die inwindicheit sijns gheests sal beven van helscher couden.Ga naar eindnoot41 De ontregeling van het dagelijkse leven door natuurgeweld, vooral kou, behoort tot het goddelijke heilsplan. Zo werd Egypte ook gestraft met hagel en ijzel (Psalmen 78:47). Maar het is zoals gezegd vooral het boek Job, waarin de implicaties van kou geduid worden, bijvoorbeeld wanneer God aan Job uitlegt dat hij voorraadkamers heeft met sneeuw en hagel, die hij als wapen gereed houdt om te straffen (Job 38:22-23). Al eerder heeft Elihu aan Job overgebracht hoe en waarom God deze wapens gebruikt tegen de mensheid, wier leven geheel moet stilvallen wanneer hij de sneeuw laat vallen en de vrieskou zich uit zijn adem losmaakt (Job 37:6-10). De bijbel reikt dus nadrukkelijk aan dat kou tot het strafarsenaal behoort dat God na de zondeval op de mens wenste los te laten. Daarom klaagt Adam daarover tegen zijn kinderen in het Brusselse processiespel over de Eerste Bliscap van Maria, eens in de zeven jaar opgevoerd vanaf 1447. Sinds hij Gods genade heeft verspeeld, moet hij als arme slaaf ploeteren om de kost te verdienen ‘in regen, in couden, met sere’. | |
[pagina 71]
| |
En het spreekt dan ook bijna vanzelf, dat menig kroniekschrijver een strenge winter onmiddellijk aanmerkt als een straf van God zoals bijvoorbeeld gebeurde met die van 1480-1481.Ga naar eindnoot42 Maar ijs, vorst en hagel vormen niet alleen een geducht wapen in de hand van God, en zijn evenmin slechts prominent onderdeel van de helse tortuur. De bijbelexegese gaf immers ook de veel ruimere mogelijkheid aan om kou als de primaire conditie van zonde te beschouwen. Daaruit ontstaat in de literatuur en beeldende kunst een enorme beweging om alles wat zondig is (of maakt) te verbeelden in dimensies van gladheid, ijs en vergankelijkheid (door de dooi). Het zeer invloedrijke commentaar van paus Gregorius de Grote op het boek Job (de Moralia), voltooid in 595, opent de wegen naar deze gebruikswijze. Gregorius stelt namelijk vast dat door de hele bijbel heen het aangeven van plaatsen, weersomstandigheden en seizoenen gebruikt wordt om variërende gemoedsgesteldheden te suggereren. In de voorbeelden die hij vervolgens daarvan geeft, figureert het noemen van winter en kou voor ongeloof en gebrek aan naastenliefde.Ga naar eindnoot43 Op deze voet is een complete spreekwoordenschat tot stand gekomen, vaak rond 1500 uitgebeeld in prenten, schilderijen, en niet te vergeten sneeuwpoppen. ‘De wereld gaat op schaatsen’ lezen we voortdurend, als typering van de gevaarvolle verlokkingen die het bestaan in petto heeft. Immers, hier op aarde spant de duivel permanent zijn strikken, en voor je het weet glijd je uit. Daarop is weer het gezegde gebaseerd ‘iemand op het ijs leiden’, in de zin van iemand confronteren met de gladde wereld. Verschillende uitbeeldingen bij Jeroen Bosch kunnen in dit licht geïnterpreteerd worden. De bekendste is die van de duivelsknecht met een brief in zijn snavelbek, rustig schaatsend over de bevroren vijver die voor hem het vertrouwde want helse domein is. Een aan het eind van de vorige eeuw verdwenen schilderij, waarvan nog wel een foto bestaat, toont gestuntel op het ijs van enkele zeer aardse figuren, van wie duidelijk is dat ze spoedig zullen vallen. Rechtsachter weet alleen Antonius de aldus uitgebeelde verleidingen van de aarde te weerstaan.Ga naar eindnoot44 Verplaatst in een meer herkenbaar decor van burgerlijke dimensies is dezelfde gedachte benut door Bruegel. Naar zijn ontwerp kwam in 1553 een prent met een schaatstafereel bij Antwerpen tot stand, waarop alle denkbare variaties aan schaatsgedrag zijn uitgebeeld onder het motto: ‘De slibberachtigheyt van 's menschen leven.’ En deze wijze les achter dit ogenschijnlijk zo vrolijke tafereel wordt ook nog eens in een bijgevoegd rijmpje uitgelegd. Eigenlijk is die hele aarde met al haar vergankelijkheid even broos als een stuk ijs, op welke gedachte | |
[pagina 72]
| |
een ander spreekwoord gebaseerd is: ‘Hij is zot die zijn huis timmert op broos ijs.’ De Dietsche Doctrinale van 1345, een leerboek over moraal voor leken, hanteert dit beeld bij de beschrijving van de wijze mens die voortdurend op zijn hoede is: Ochte hi ghinc op een cranc ijs;
Want dese werelt, sijds ghewes,
Es een ijs, dat cranc es.
Natuurlijk blijkt dit algauw een gemeenplaats te zijn, evenals de typering van de mens die fundamenteel breekbaar (‘cranc’) en broos is, en daardoor ook van sneeuw. Zo uiterst kwetsbaar omschrijft hem een van de doodsklachten over het heengaan van Egidius, uit de liederenverzameling in het Gruuthuse-handschrift van omstreeks 1400: O cranc, onseker, broosch engien,
Snee of glas als dijn natureGa naar eindnoot45
Het bevroren zijn is een conditie van de zondige ziel, die overeenkomstig in vagevuur of hel bestraft zal worden. Het zijn vooral de exempelen - voorbeeldige anekdoten uit preken maar ook los circulerend - die de ervaringen van zulke bevroren zielen weten te verhalen, met het accent op hun genezing. Zo sluit Beda het eerder aangehaalde visioen over het kwellende wisselbad in het hiernamaals af met een exempel over de verdere levensloop van zijn uit de dood opgestane zegsman. Deze trok zich terug in een klooster, en gaf zich over aan zware penitentie. Daartoe ging hij 's winters in een rivier staan, terwijl de stukken ijs langs hem heen dreven. Soms moest hij zelfs een gat hakken voor een staanplaats. Zijn medebroeders vragen hem hoe hij dat toch uithoudt. En dan kan hij steeds antwoorden: ik heb veel erger kou meegemaakt. Zeer beroemd en wijd verspreid in allerlei varianten is het exempel over het brok ijs dat vissers midden in de zomer aantreffen in de Rhône bij Sion. Ze brengen het naar de bisschop, als geschenk om zijn voeten te koelen. Maar deze voelt nattigheid, en stelt vast dat in de ijsschol de ziel van een man vastgevroren zit, die de kwellingen van het vagevuur ondergaat. En de bisschop weet hem door het lezen van dertig missen daaruit te bevrijden.Ga naar eindnoot46 Op grond van dergelijke overtuigingen met betrekking tot de betekenis van kou en bevroren zijn, krijgt de afschuwelijke dood van Karel de Stoute op 5 januari 1477 bij Nancy het aanzien van een bijzondere | |
[pagina 73]
| |
straf van God. Daar was ook wel een verklaring voor. Karel had immers getoond liever christenbloed te vergieten in zijn strijd tegen de Zwitsers dan op te trekken tegen de heidense Turken! Beroofd en naakt wordt hij pas twee dagen later gevonden, met zijn gezicht vastgevroren aan het ijs van een riviertje en half aangevreten door de wolven. Zo kreeg hij al op aarde een adequate straf voor zijn kille zonde, die hem de naastenliefde voor zijn christenbroeders deed verzaken.Ga naar eindnoot47 |
|