| |
| |
| |
Het volgende deel van het boek
Het volgende deel van dit boek bevat enige lessen en wetenswaardigheden, die behoren bij de genoemde praktijken. Deze zullen kort beschreven worden.
Zo zijn er bedelaars onder de genoemde, die niet voor de deur blijven staan bedelen maar die gewoon naar binnen lopen, of er iemand thuis is of niet. En of dat een goede zaak is, moet ge zelf maar uitmaken.
Ook zijn er, die heen en weer door de kerk lopen met de bedelnap in de hand. Daarbij hebben ze zich op een bijzondere wijze gekleed, om zich als ernstig ziek te kunnen voordoen. Ze bewegen zich van de één naar de ander, en maken een buiging voor de mensen met de vraag of ze iets willen geven. Men noemt hen Pfloegers.
Ten slotte zijn er, die op Allerzielen of een andere feestdag jonge kinderen te leen vragen. Die zetten ze voor de kerk, alsof ze een kroostrijke familie hebben, en ze beweren dat hun moeder of vader overleden is. Maar dat is compleet gelogen. Ze doen dat natuurlijk om zo veel mogelijk in de naam van God te incasseren.
| |
Exempel
In het dorp Schwytz bestaat een verordening, dat elke bedelaar recht heeft op vijf schellingen, op voorwaarde dat hij gedurende minstens een kwartaal niet meer in het openbaar zal bedelen.
Nu was er eens een vrouw, die de vijf schellingen had geïncasseerd op de belofte dat ze voor de genoemde tijd niet meer buitenshuis zou bedelen. Maar kort daarna sneed ze haar hoofdhaar af, en ging als vanouds in de omgeving bedelen. Bij haar terugkeer in het dorp Schwytz ging ze voor de kerk zitten
| |
| |
met een klein kind. Toen men evenwel de deken van het kind wegnam, bleek het een hond te zijn, en ze moest maken dat ze wegkwam. Ze stond bekend als de vrouw van Weissenburg, en ze was woonachtig te Zürich.
Ook komen er bedelaars voor, die keurig gekleed op straat de mensen met hun verzoeken lastig vallen. Ze lopen dan naar een man of een vrouw, en zeggen: ‘Ik ben een arm handwerksgezel, die lang ziek is geweest. Al mijn bezittingen heb ik moeten opmaken, maar tot nu toe heb ik nooit hoeven bedelen. En nu schaam ik mij dat ik in het openbaar mijn hand moet ophouden, maar ik smeek u om mij ter wille te zijn zodat ik mijn handwerk weer kan aanvatten.’ Dit type duidt men aan met Ganscheerders.
Dan zijn er onder de genoemden, die doen voorkomen dat ze kunnen schatgraven. Vinden ze iemand die daar intrapt, dan beweren ze dat ze hiervoor goud en zilver nodig hebben en vele missen moeten laten lezen enzovoort enzovoort, met een heleboel mooie woorden. Maar hiermee bedriegen ze de mensen, niet alleen geestelijken maar ook leken, want men hoort zelden dat zulke boeven iets kostbaars hebben gevonden, al slagen ze er wel in om dat de mensen wijs te maken. Men noemt hen Sefelgravers.
Onder de beroepsbedelaars zijn er ook, die zeer wreed met hun kinderen omgaan zodat deze daardoor verlamd raken of ledematen moeten missen. Soms breken ze hun kinderen gewoon de benen, of ze binden hen de ledematen af, met het gevolg dat ze lam worden. Het zou hen namelijk spijten wanneer ze goed konden lopen, want nu zijn ze des te beter uitgerust om de mensen te bedriegen met hun gewiekste en kwaadaardige boevenstreken.
Ook zijn er onder hen, die in de dorpen komen aanzetten met geluksringen, die ze met aarde of drek hebben ingesmeerd. Ze beweren dan dat ze die gevonden hebben, en vragen of iemand ze wil kopen. En dan is er altijd wel een eenvoudige dorpeling
| |
| |
die denkt, dat de ring van zilver of van goud is, want hij heeft daar geen verstand van. Hij biedt drie of vier stuiver, en zo is er dan weer één bedrogen. Deze oplichters dragen soms Agnus Dei-broches die van blik of lood vervaardigd zijn, maar die er net uitzien als van zilver. Soms hebben ze ook enige schalen bij zich, die eveneens van zilver gemaakt schijnen. Tevens voeren ze onder hun mantel paternosters mee en andere heiligdomstekens, die meer voorstellen dan in werkelijkheid het geval is.
Menigmaal komen ze in de avond de steden en dorpen binnen als kooplieden of marskramers, en bieden een paternoster of andere geluksbrenger te koop aan. Ze tonen de mensen een kostbare paternoster van koraal of van een ander waardevol gesteente. En ze laten die door de omstanders zorgvuldig inspecteren om vast te stellen of het wel in de haak is. Dan zeggen ze dat ze die avond geld moeten hebben, en dat ze hem daarom aanbieden voor de helft van de prijs. Wanneer er vervolgens mensen zijn die, begerig naar dit koopje, het genoemde bedrag bieden, dan nemen ze hun paternoster toch weer terug, want ze hebben er zogenaamd spijt van. Maar wanneer de mensen weglopen, omdat ze niet méér willen geven, dan bieden ze toch de paternoster weer aan voor de afgesproken prijs. Inmiddels hebben ze wel een valse paternoster te voorschijn gehaald, die er aan de buitenkant net zo uitziet. Die stoppen ze dan de mensen in hun handen, en op die manier bedriegen ze menigeen met een grote verscheidenheid aan artikelen.
Dan zijn er geldschooiers of bedelmonniken, die de opbrengst van de heiligdommen die men hun schenkt op nutteloze wijze over de balk gooien, of het nu gaat om vlas, laken, zilver van sieraden dan wel geld of andere dingen. Dat vermeld ik alleen voor de goede verstaander, want verder wil ik over hun oplichterij niet spreken: de gewone man wil immers bedrogen worden.
Aan collectanten voor de kerk zou ik nooit iets geven, behalve aan de afgezanten van de heiligen die ik bij deze
| |
| |
opnoem: Sint Antonius, Sint Valentijn, Sint Hubertus, en de Heilige Geest. Deze zijn namelijk erkend door de Heilige Stoel te Rome.
Wacht u allen in het bijzonder voor marskramers die aan huis komen, want ge zult zelden iets goeds van hen te koop krijgen, van zilver tot specerijen. Pas ook op voor heelmeesters die langs de wegen zwerven en die toverdrankjes en wortels te koop aanbieden, want ze geven zich uit voor zeer gestudeerde dokters. In het bijzonder komt dit type voor onder de blinden.
Zo is er een zekere Hans van Straatsburg geweest, voorheen een jood, die zich te Straatsburg heeft laten dopen. Maar later zijn hem de ogen uitgestoken in Worms. Deze is nu, op dit moment, een vermaard heelmeester dan wel quasi-geleerde oplichter, die door onze landstreken rondtrekt. Hij wil waarzeggen en de mensen de toekomst voorspellen, en tevens is hij bereid om ze van allerlei ziekten te genezen, mits hij een aanbetaling krijgt. Op die manier heeft hij zo veel mensen valselijk bedrogen, dat het niet de moeite loont om dit verder te beschrijven.
Hoed u ook voor de gokkers of valsspelers, die allerlei kaartspelen voortoveren, waaruit men een kaart moet trekken. En tevens voor hen, die knoeien met akten, met woekerrenten en met valse winstaandelen, of die met soortgelijke zaken over de schreef gaan. Wacht u eveneens voor hen, die met bikkels en dobbelstenen goochelen, als daar zijn de verlengde dobbelsteen, de verzwaarde, de gespleten en de afgeronde dobbelsteen alsook valse benen bikkels. Pas ook op voor hen die laten raden naar het aantal steentjes dat in een putje ligt, die touwtjes gebruiken om op een even getal uit te komen, of die in het algemeen dingen laten raden. Laat u evenmin verleiden tot spelletjes met mesjes, steentjes, bikkels of stukjes hars, tot het doen van schattingen of tot het passen afmeten met jonge knapen.
Wees op uw hoede voor ongewaarmerkt geld, voor geld dat
| |
| |
ge niet kent of niet vertrouwt, voor valse guldens, voor de overige betaalmiddelen van zwervers, en voor zwendelarij met de erfpacht. Wees in het algemeen gewaarschuwd voor de horde oplichters, die ik verder maar beter onbesproken kan laten. Zulke boeven proberen altijd herbergiers uit te buiten, die ze met stokken bedreigen op het moment dat ze voor hun verteringen moeten betalen. Sterker nog, bij het vertrek durven ze ook nog wat achterover te drukken.
Toch wil ik nog iets zeggen over een bepaalde praktijk onder sommige landlopers. Het gaat om ketelsmids of ketellappers en schotelmakers, die door het land rondtrekken. Ze hebben vrouwen bij zich, die voor hen colporteren en rondleuren. Sommigen doen dat met kwaad opzet, zij het niet allemaal. Krijgen ze niets, dan steken ze met een roe of een mes een gat in een ketel, zodat hun man iets te repareren heeft. Ook nemen die ketellappers in de regel wat mee uit de huizen waar ze werken, als men niet goed oplet. Eveneens weten ze de meest leugenachtige lasterpraat over de mensen te verspreiden.
Dan zijn er nog veel schavuiten, die hun soortgenoten opzoeken wanneer ze in een vreemde stad arriveren. Van hen betrekken ze dan schipperskleren, zoals een wijde broek, een schipperspet, een jopper, een plunjezak en meer van die spullen. Vervolgens laten ze het samengestroomde volk weten, dat ze door rampspoed van koers geraakt zijn, waarna ze in een noodweer op zee hun schip met al hun hebben en houden verloren zijn. Drie dagen hebben ze toen in zee rondgedreven, vastgeklampt aan een mast of een ander stuk wrakhout.
Let in zo'n geval goed op of hun handen onder de teer of pek zitten, en of ze wel zeemanstaal spreken. Meestal is het zo, dat ze vreselijk staan te liegen. Soms zeggen ze zelfs dat ze gevangen genomen waren door zeerovers, die hen op een zeer karig rantsoen gesteld hadden. Maar dat is allemaal gelogen, want ze hebben de wilde baren nooit bevaren.
Vergelijkbaar zijn de zwervers die pelgrimskleren huren
| |
| |
voor een bedevaart na een zogenaamd ziekbed. Ze doen net alsof ze van Rome of van Compostella terugkeren, maar wat ze uitvoeren is niets anders dan rondschooien door het land. Dit soort kleren en nog veel meer verhuurt men in een straat met de naam Sint Antoniusstraat, die over de gehele wereld bekend is. Per dag betaalt men een halve stuiver, want men weet er een heleboel mee op te halen.
De muzikanten die rondzwerven met lier en vedel van kroeg tot kroeg en van feest tot feest, hebben slechts één ding voor ogen, en dat is de mensen bedriegen en geld afhandig maken. Treffen ze dronken of hun roes uitslapende mensen aan, dan rollen ze die hun zakken. Ze zijn absoluut niet te vertrouwen, want ze durven zich zelfs aan kerkelijk goed te vergrijpen. Ongemoedereerd plegen ze altaren leeg te roven en offerblokken open te breken, en de inhoud daarvan achterover te drukken. Geef ze nooit wat, dan blijven ze thuis.
Tot hun soort behoren ook liedjeszangers, potsenmakers en goochelaars, die naar hun zeggen de meest fantastische trucs weten voor te toveren. Neem u voor al dergelijke types in acht, want als ze maar even de kans krijgen, dan bedriegen ze de mensen.
Verder moet men alle nietsnutten, die van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bedelen en die zelden mis of preek bijwonen, nimmer in hun verwerpelijke gedrag sterken. Maar met alle overige armen, zoals bejaarden die hun brood niet meer kunnen verdienen en zieke en mismaakte schepsels, kan de hemel verdiend worden. Immers, een goed bestede aalmoes doodt de zonden, zoals water vuur blust.
Wees in het bijzonder op uw hoede voor lieden, die u langs de weg of in de kerk aanschieten met de mededeling dat ze iets waardevols hebben gevonden, dat van goud of van zilver lijkt te zijn. Dat proberen ze dan met veel mooie woorden te verkopen. Maar pas op, want ge hebt alleen bedelaars of bedriegers voor u. Eveneens zijn er reizigers, die zich meteen bij aankomst in
| |
| |
steden of gehuchten naar de kerkmeester begeven. Zij doen zich dan voor als kooplieden die door rampspoed omvangrijke bezittingen verloren hebben op zee of die onderweg beroofd zijn van hun goederen. De barmhartige kerkmeesters ter plaatse worden dan bevangen door sympathie en medelijden, en ze roepen van de kansel op tot een gift voor de bewuste schooier. Soms gaat meer dan één van de vooraanstaanden van zo'n kerk met de offerschaal voor hen rond. Maar als die oplichter het dure geld van die simpele en onnozele lieden in ontvangst genomen heeft, dan jaagt hij het er op goed geluk meteen door met hoeren en ander gespuis. Immers, hij heeft het op simpele wijze gewonnen, en hij is ervan overtuigd dat het in de volgende plaats weer zal lukken.
Nu wil ik niet beweren, dat ze allemaal zo zijn. Maar probeer u te vergewissen van hun herkomst en laatste verblijfplaats. Wacht u in het algemeen voor schavuiten en oplichters, maar geef met vrije hand aan hen die buiten hun schuld getroffen zijn. En pas zeker op voor muzikanten en dobbelaars die van de ene kroeg naar de andere trekken, en voor al die anderen, want te zamen zijn het louter en alleen uitbuiters en schavuiten.
|
|