| |
| |
| |
Woordenboek van schooiers, schelmen en schavuiten.
Tevens een onderricht in de bedriegelijke praktijken van bedelaars of bedelaressen waardoor menigeen misleid wordt, zodat een ieder zich hiervoor kan leren hoeden.
Zeer nuttig en profijtelijk om te lezen voor alle mensen.
Over de Bregeren
Dat zijn bedelaars, die geen herkenningsteken van een heilige of iets anders op hun kleding dragen. Ze komen gewoon op de mensen af, en vragen om aalmoezen in de naam van God of Onze Lieve Vrouw. Soms zijn het inderdaad berooide armlastigen met kleine kinderen, die in bepaalde steden of dorpen geregistreerd staan. Maar menigeen van hen zou zich beter door het leven slaan met handenarbeid of andere nuttige ondernemingen. Er zijn er ook, die niet willen bedelen in een omgeving waar ze bekend zijn. Immers, menig godvruchtig mens kan niet anders dan vragen om brood, hetzij omdat hij ziek is of arbeidsongeschikt hetzij vanwege een zichtbare, melaatse aandoening. En deze zijn zeker niet zo schaamteloos als de schelmen, die met kwade bedoelingen bedelen.
Conclusie: Arme mensen, die oud of ziek zijn waardoor ze hun brood niet meer kunnen verdienen, moet men ter wille van God blijmoedig begiftigen. Maar schavuiten zoals de rest dient men niet in hun bedriegerspraktijken te sterken.
| |
Over de Stabulieren
Dat zijn bedelaars, die met vrouw en kinderen hele landstreken doortrekken en uitkammen, van het ene bedevaartsoord naar het andere. En ze hebben hun ‘wederhaen’ of hoed, en hun ‘windfanc’ of mantel vol herkenningstekenen van heiligen hangen. Dikwijls is hun mantel versteld en gelapt met allerlei stuk
| |
| |
ken. En ze weten precies de boeren en dorpelingen te vinden, die hun brood geven. Verder voeren ze wel zes of zeven plunjezakken mee, die allemaal vol zitten. Voor onderweg hebben ze namelijk hun hele huishouden bij zich, zoals schalen, borden, lepels, flessen en nog veel meer huisraad.
Deze Stabulieren nu zijn constant aan het bedelen en schooien, ook de kinderen van jongs af aan. Deze groeien op met de bedelzak, terwijl de bedelstaf met hun hand vergroeid is, want ze peinzen er niet over om te gaan werken. Vaak worden die kinderen later hangdief, pooier of straatrover, dan wel hoer of hoerenwaardin. Waar deze Stabulieren zich ook vertonen, in stad of dorp, voor het ene huis bedelen ze in de naam van God, voor het andere lichten ze de boel op met een beroep op Sint Valentijn, en voor het derde gebruiken ze de naam van Sint Quirinus of Sint Anna. En zo gaan ze maar door, voor zolang ze de kust veilig achten om te kunnen incasseren, want ze zitten nooit voor één gat gevangen.
Conclusie: Ge moet zelf maar weten of ge wat zult geven. Voor een deel zijn ze niet te vertrouwen, maar ze zijn niet helemaal te kwader trouw, al overweegt dat wel.
| |
Over de Loseneren
Dit zijn bedelaars die beweren dat ze vijf of zes jaar in het gevang hebben gezeten. Ten bewijze daarvan voeren ze de ketenen mee, waaraan ze vastgeklonken lagen. Dat zou dan geweest zijn in Turkije of bij de heidenen, dan wel in Barbarije (wel te verstaan het ‘Sonnenbosch’ of hoerenkot), allemaal vanwege hun christelijk geloof. Ook beweren ze wel, dat ze in zware ketenen geboeid lagen op zee in een galei of een ander groot schip. Weet dan wel dat ze liegen, want dikwijls hebben ze de zee nog nooit gezien.
Ook zeggen ze wel dat ze in een toren gelegen hebben, zonder dat ze het verdienden omdat ze geheel onschuldig waren.
| |
| |
Ten bewijze daarvan hebben ze gezegelde brieven bij zich van vorsten en adellijke heren uit vreemde landen en vermaarde steden, waarin staat dat het allemaal precies zo is als zij het voorgeschilderd hebben. Want men kan kornuiten langs de weg aantreffen, die alle zegels op bestelling weten na te maken.
Ze beweren ook, dat ze hun vertrouwen gesteld hebben op Onze Lieve Vrouw van Einsiedeln (te weten in het huis van de beul), of op het Heilige Bloed, of op een andere heilige (maar wel in het vreethuis), die ze ter plaatse vereerd hebben met een waskaars van een pond, een zilveren penning of een mis. Want ze zeggen, dat ze door zulk eerbewijs geholpen en verlost zijn, omdat hun ketenen toen vanzelf afvielen en braken, zodat ze ongedeerd het land konden verlaten. Verder dragen sommigen van hen een harnas. Bedenk goed, dat ze die ketenen behendig hebben ontfutseld aan een beeld van Sint Leonardus.
Conclusie: Zulke bedelaars moet ge niets geven, want het zijn allemaal oplichters, en van de duizend spreekt er niet één de waarheid.
| |
Over de Klinkeneren, die gewoonlijk kleine belletjes laten luiden
Dit zijn bedelaars, die op kerkelijke feestdagen en bij kerkwijdingen voor de deur zitten met ernstig geschonden ledematen. De één mist een voet, de ander een been, en de derde heeft geen handen of armen. Verder hebben sommigen van hen ook nog ketenen naast zich liggen, want ze beweren dat ze onschuldig gevangen hebben gezeten. Doorgaans staat naast hen het beeld van een heilige, zoals dat van Sint Sebastiaan, Sint Leonardus of Sint Antonius, omdat ze dan uit hun naam nog hartverscheurender kunnen klagen en smeken.
Maar het is allemaal gelogen wat ze roepen. Van de één is voet of been gaan stinken en weggerot in de gevangenis door zijn eigen schuld. Een ander is de hand afgehouwen in de oorlog dan wel in bordeel of kroeg omwille van een vrouw. En de
| |
| |
meesten verbinden hun been of arm met verbandafval of bloederige lappen, gaan op krukken en hoeven zo geen gebrek te lijden.
Te Utenheim was een pastoor, geheten heer Hans Segeler, die zijn moeder bij hem had inwonen. Voor zijn huis verscheen iemand op krukken, aan wie zijn moeder een stuk brood gaf, waarop deze zei: ‘Is dat alles wat ge me te bieden hebt?’ Zij sprak: ‘Ik heb niet meer in huis.’ Daarop antwoordde hij weer: ‘Gij oude papenhoer, moet ge de paap soms rijk maken?’ En hij vloekte haar stijf met alles wat hem voor de mond kwam. Het moedertje liep naar haar eerwaarde zoon met tranen in de ogen en deed haar beklag. Onmiddellijk stoof de eerwaarde op hem af, maar hij liet zijn krukken vallen en maakte dat hij wegkwam. Kort daarop brandde het huis van de pastoor af, en hij was ervan overtuigd dat dit het werk was van de Klinkener.
Nog zo'n waar gebeurd verhaal. Te Sélestat zat er één voor de kerk, die een been had afgehakt van een dief die aan de galg hing. Dat been hield hij voor zich uitgestrekt, terwijl hij zijn goede been met windsels had opgebonden. Nu wilde het geval, dat hij het aan de stok kreeg met een andere bedelaar. Ze raakten aan het kijven, en kort daarna liep de ander naar een gerechtsdienaar om te zeggen wat er aan de hand was. Zodra de eerste de man van de wet zag, sprong hij op, liet het weggeteerde been liggen en ijlde zó snel de stad uit, dat een paard hem niet meer had kunnen inhalen. Kort daarop werd hij te Aigle aan de galg gehangen, en het weggerotte been kwam ernaast te hangen. Zijn naam luidde Peter van Crucenaken.
Oplichters die zulke en soortgelijke dingen doen, behoren tot de grootste die men kan aantreffen. Onder hun kleren zijn ze welgevormd van lijf en leden, maar aan de buitenkant zien ze er zeer hulpbehoevend uit. Verder hebben sommigen van hen vliezen voor hun buik hangen, op grond waarvan ze beweren aan een liesbreuk te lijden. Daarmee bedriegen ze ook de echte armen, in die zin dat ze meer aalmoezen weten te verwerven
| |
| |
dan ander berooid en behoeftig volk. Zo gauw ze in hun stamkroeg komen, verbrassen ze hun duiten als echte drinkebroers, terwijl ze kerngezond zijn.
Er zijn er zelfs, die bebloede varkensdarmen nemen die ze aan de zijkant van hun rug draperen. Vervolgens beginnen ze angstaanjagend te krijsen. En ze hebben een andere bedelaar bij zich, man of vrouw, die om geld jammert en het volk toont hoe doorweekt hun kompaan is van het bloed en hoe zijn darmen al uit zijn zijde puilen.
Zo was er in Rome in het heilige jaar een schavuit, die op die manier langdurig te kijk lag voor de mensen met een bloederige darm, alsof hij een liesbreuk had. En dat leverde hem uitzonderlijk veel geld op. Maar door onoplettendheid kon een grote hond naderbij komen, die de darm van de schelm lostrok, om hem te verslinden voordat zijn kornuiten het in de gaten kregen. Voor veel omstanders bleef het echter niet onopgemerkt, zodat deze schavuiten snel hun geld moesten oppakken om de stad Rome beschaamd te ontvluchten. Had men ze te pakken gekregen, dan zou het anders met hen afgelopen zijn.
Ditzelfde hebben ze daarna nog dikwijls op vele andere plaatsen opgevoerd. Veel van deze Klinkeneren hangen en plakken hele stukken huid of andere lichaamsresten aan hun ledematen, in het bijzonder aan hun gezicht, zodat ze er zeer mismaakt uitzien. Andere fabriceren ook wel kwetsuren uit merkwaardige bestanddelen en smeren die troep op hun lichaam, alsof ze onder de zweren zitten of de Spaanse pokken. Maar thuis kunnen ze dat gewoon weer afwassen. Ook bedwelmen ze zich wel met wierook, om een nog deerniswekkender indruk te maken. En voor allemaal geldt dat ze als eersten aankomen op jaarmarkten en kerkwijdingen, en dat ze als laatsten vertrekken.
Conclusie: Geef hun zo weinig mogelijk, want het zijn louter en alleen oplichters van boeren en eenvoudige mensen. Exempel: Een zekere Utz van Lindau verbleef te Ulm in het gasthuis
| |
| |
gedurende een dag of veertien. Op de dag van Sint Sebastiaan ging hij voor de kerkdeur liggen met afgebonden benen en handen, en zijn voeten gebruikte hij als handen. Hij werd verraden aan de gerechtsdienaars, en toen hij deze zag aankomen, maakte hij dat hij wegkwam. Zelfs een paard zou hem niet meer hebben kunnen inhalen.
| |
Over de Debisseren of Dofferen
Dit zijn bedelaars, die alle huizen afwerken door dagelijks van huis tot huis te gaan met bepaalde beelden of heiligentekens. Zo doen ze huizen op het platteland aan met een beeld van Onze Lieve Vrouw of van een andere heilige. Daarbij beweren ze, dat het meegevoerde beeld van Onze Lieve Vrouw uit een aan haar gewijde kapel komt, en dat zij leden zijn van de bijbehorende Broederschap. En meteen voegen ze eraan toe, dat de kapel arm is, en ze vragen om vlas en garen voor altaarkleed. Maar dat geven ze dan hun ‘schiefen’ of ‘leeper mossen’ tot ‘claffot’, dat wil zoveel zeggen als hun hoer tot mantel. Verder vragen ze zilver van sieraden voor een miskelk, maar ze gebruiken het om te verdobbelen, naar de hoeren te lopen en te verzuipen. Ook willen ze handdoeken hebben voor de priester, om zijn handen te drogen. Maar die gaan ze gewoon verkopen.
Dan zijn er ook Debisseren die bedelen voor het herstel van hun kerk. Doorgaans hebben ze een gezegelde brief bij zich, en collecteren daarmee voor de reparatie van een vervallen kerk of de bouw van een nieuwe. Maar ze zamelen geld in om het naar een godshuis te voeren, dat vlak onder Neuzenstein ligt, geheten Muilgat!
Conclusie: Geef niets aan deze Debisseren, want ze bedriegen u. Verneemt men echter, dat een kerk op twee à drie mijl afstand beroofd of afgebrand is, schenk dan wat ter leniging van de nooddruft aan godvruchtige lieden die om steun vragen.
| |
| |
| |
Over de Kammesieren
Deze bedelaars behoren tot het type van de jonge scholieren en studenten, die hun vader en moeder in de steek laten, en die ongehoorzaam zijn aan hun leermeesters. Ze houden het voor gezien en belanden in slecht gezelschap, dat vooral bedreven is in het zwerven en schooien. Van die schavuiten leren ze dan gokken en dobbelen, alsmede de fijne kneepjes van de leen- en koophandel. Is alles op, dan bekwamen ze zich in het bedelen of ‘kammesieren’.
Ze beweren dat ze uit Rome komen (in plaats van het hoerenkot), en dat ze pastoor willen worden van een parochie (maar dat wordt de galg). De één noemt zich koorknaap, de volgende leesmeester, de derde boeteprediker en de vierde zegt dat hij al priester is. En ze beweren dat ze geheel afhankelijk zijn van vrome en eerbare mensen, die hen moeten ondersteunen met aalmoezen, want al hun bloedverwanten zijn afgestorven. Ze vragen ook vlas voor een priesterkleed. Maar ze geven het aan een ‘kibiger dille’ als ‘lijms’ of ‘hooft standen’, dat wil zoveel zeggen dat ze het wegschenken aan een snol als onderkleed. Iets dergelijks gebeurt ook met het geld, dat ze krijgen voor hun priesterwijding met de vasten: het verdwijnt regelrecht in het hoerenkot. En alles wat ze op deze wijze bij elkaar bedelen, wordt verdobbeld en aan de hoeren uitgegeven.
Verder laten sommigen zich een kruin scheren, al zijn ze niet gewijd. Anderen hanteren brevieren en misboeken alsof ze echte priesters zijn, in het bijzonder op Allerfieltendag. En er zijn er die zo overmoedig te werk gaan, dat ze er niet voor terugdeinzen om het volk wijs te maken dat ze de mis zullen opdragen. Ze doen net alsof ze de Heilige Eucharistie gaan vieren, maar ze hebben daartoe geenszins de bevoegdheid. Kortom, het is niet meer dan een bedriegelijke bende oplichters.
Conclusie: Geef niets aan deze Kammesieren, dan is het gauw
| |
| |
afgelopen met hun gebedel. En ook al hebben sommigen gezegelde brieven bij zich die niet van echt te onderscheiden zijn, het is toch namaak en je reinste oplichterij.
| |
Over de Vagieren
Dit zijn rondschooiende gelukzoekers, die durven beweren dat ze van de Venusberg komen en de zwarte kunst beheersen. Ze worden aangeduid als ‘varende klerken’. Als ze een huis binnentreden, beginnen ze op verheven toon te spreken: ‘Voor u staat een varende klerk, die meester is in de zeven vrije kunsten, en die duivels, hagel, donder, onweer en allerlei kwaad gespuis weet te bezweren.’ Daarna spreekt hij enige toverformules uit en vreemde woorden, en maakt gebaren. Dan slaat hij twee of drie keer een kruis en zegt: ‘Waar deze woorden uitgesproken zijn, zal niemand getroffen worden door een gewelddadige dood dan wel enige andere rampspoed, hier of waar ook ter wereld.’
Op die wijze uit hij nog veel meer dure woorden. Dorpsbewoners en simpele vrouwen elders trappen daar geheel in. Ze zijn blij met zijn komst, want ze hebben nog nooit een varende klerk gezien. De boeren spreken de Vagier als volgt aan: ‘Dit of dat mankeert me of zit me dwars. Zo ge mij kunt helpen, zal ik u een gulden of twee geven.’ Daar gaat hij op in, en hij bedriegt de boeren vanwege hun geld.
Met buitenissige woordkronkels zegenen ze de boeren, en die denken dan dat ze met hun geleerde woorden de duivel kunnen bezweren. Op die wijze zijn ze in staat om aan elke klacht te voldoen. Want wat ge hun ook vraagt, ze hebben er altijd een toepasselijke toverkunst voor klaar. En die bestaat hieruit, dat ze u op kundige wijze weten te beroven van uw geld.
Sommige van hen zijn op zoek naar simpele vrouwen, die hun ouders of man verloren hebben. Ze maken hun wijs, dat ze
| |
| |
precies weten waar de zielen der afgestorvenen zich bevinden, in de hemel, het vagevuur of de hel. En ze vertellen dat in ruil voor geld, of voor kleren als er geen geld in huis is.
Conclusie: Wacht u voor deze Vagieren, want het enige wat ze beogen, is bedrog. En alles wat ze zeggen, is gelogen.
| |
Over de Grantneren
Dit zijn bedelaars die als volgt het woord voeren op boerenerven en in huizen op het platteland: ‘Ach beste vriend, ik word bezocht door de vallende ziekte van Sint Valentijn (dan wel Sint Quirinus, Sint Vitus of Sint Antonius). Nu wil ik deze heilige vereren met een waskaars van zes pond (dan wel een altaarkleed, een zilveren wijgeschenk etcetera). Maar het geld daarvoor kan ik alleen bij elkaar krijgen met de hulp van vrome en eerzame lieden. Derhalve bid ik u, dat ge mij wilt helpen met een zilveren penning of een hoeveelheid vlas, ter ondersteuning van hun altaar. En mogen God en die goedertieren heilige u dan beschermen en vrijwaren voor deze kwaal en bezoeking!’
Volgt een gewiekst staaltje van oplichterij: sommigen laten zich neervallen voor de kerk, of ergens anders waar veel mensen zijn, en steken een stuk zeep in hun mond zodat het schuim op hun lippen komt te staan. Bovendien porren ze met een strootje in hun neusgaten, waardoor het gaat bloeden en net lijkt alsof ze aan de vallende ziekte lijden. Maar het is je reinste boevenwerk. En zulke landlopers vertonen hun kunsten in alle streken.
Verder zijn er velen, die onder luid misbaar het volgende standpunt verkopen: ‘Weet wel, beste vrienden, dat ik een eenvoudig handwerksman ben. Nu overkwam het mij dat een bedelaar zich aanmeldde bij mijn ouderlijk huis, die in naam van Sint Velten of Sint Valentijn om geld vroeg. Mijn vader gaf mij een penning om aan hem te overhandigen. Maar ik weigerde die te geven, met de woorden dat het oplichterij was. En meteen werd ik verrast met de vallende ziekte. Derhalve wil ik
| |
| |
Sint Valentijn vereren met een waskaars van drie pond en een gezongen mis. Al heb ik zelf geld genoeg, toch is het zaak dat ik dit weet te verwerven met de hulp van vrome mensen, want zo heb ik het beloofd. Daarom smeek ik u om hulp, opdat de goedertieren heilige Sint Velten u moge beschermen.’
Het is finaal gelogen wat hij zegt. Hij heeft namelijk al meer dan twintig jaar om die waskaars van drie pond en die mis gebedeld en geschooid, maar hij verzuipt en verdobbelt de opbrengst of hij brengt die naar de hoeren.
Ten slotte zijn er nog veel meer soorten Grantneren, met allerlei andere geslepen taal, maar die wil ik verder niet laten horen.
Exempel: Er waren eens twee kameraden, die in Westfalen en de omgeving van Keulen de beest uithingen. De één ging gekleed als een priester, de ander gelijk een voornaam man. Degene die eruit zag als een geestelijke beweerde, dat hij in het bezit was van een belangrijk relikwie, en hij toonde ten bewijze daarvan vervalste brieven. En overal waar hij kwam, in stad of dorp, daar zegde hij de pastoor een derde deel van zijn opbrengst toe, op voorwaarde dat hij zijn relikwie van de preekstoel mocht tonen en aanprijzen.
Telkens wanneer hij zijn enorme leugens op de preekstoel stond te verkopen, begaf zijn kameraad zich onder het volk, terwijl hij deed alsof hij hem niet kende. En luidkeels verkondigde hij de mensen dat het bedrog was, en dat de geestelijke met zijn relikwie een boef mocht heten, die alles loog wat hij zei. Na zulke woorden klapte hij dan ruggelings ter aarde, alsof hij een toeval kreeg. En in zijn mond en oren had hij rode aarde en zeep gestopt, waardoor het scheen dat er schuim en bloed uitkwam.
Vervolgens riep de geestelijke tot de menigte: ‘Welk een groot en prachtig mirakel heeft dit relikwie hier verricht! Laat ons nu van harte bidden, dat God door dit relikwie deze mens wederom gezond zal maken!’ En meteen daarop kwam zijn
| |
| |
kameraad dan weer bij. Bijgevolg schonken de eenvoudige mensen alles wat ze maar konden missen voor de verering van het relikwie. Sommigen dragen documenten bij zich, waaruit deze gang van zaken op te maken valt.
Conclusie: Wanneer iemand van de Grantneren echt ziek is en bij uw huis of bij de kerk verschijnt om op bescheiden wijze, zonder kabaal te maken, in de naam van God wat te vragen, dan moet ge hem iets geven. Maar Grantneren die veel woorden vuil maken en die hun mond goed kunnen roeren, verraden daarmee dat ze al langer met dit bijltje hebben gehakt. Deze zijn absoluut niet te vertrouwen en zeker niet oprecht, want ze weten nog een noot uit zijn dop te kletsen als ge hun een willig oor leent. Wees derhalve voor hen op uw hoede en geef niets.
| |
Over de Dutseren
Dit zijn bedelaars die beweren, dat ze langdurig ziek geweest zijn. En nu hebben ze zogenaamd een zware bedevaart op zich genomen, naar deze of gene heilige. De reiskosten zullen met drie complete aalmoezen per dag gedekt kunnen worden, vandaar dat ze dagelijks net zolang van huis tot huis trekken tot ze drie vrome mensen gevonden hebben, die hun deze drie complete aalmoezen willen schenken.
Maar een godvruchtig mens die ze daarom vragen, antwoordt dan: ‘Wat is een complete aalmoes?’ Daarop zegt de Dutser: ‘Een blaffaard of een halve zilvermunt, en daarvan moet ik er elke dag drie hebben, want met minder kan ik niet toe, anders heeft de bedevaart geen zin.’ Sommigen mikken op een stuiver, anderen op niet meer dan een halve braspenning, terwijl er ook zijn die zelfs met een halve stuiver genoegen nemen, al naar gelang de mogelijkheden die ze aanwezig achten.
Ze beweren tevens, dat ze de aalmoezen dienen te betrekken van een onbesproken persoon. De vrouwen, die ze aldus bena- | |
| |
deren, zijn veel te trots om voor onvroom te moeten doorgaan, vandaar dat ze voor alle duidelijkheid liever twee blaffaards of twee stuivers geven. En de één slooft zich nog meer uit dan de ander.
Verder gebruiken deze schavuiten nog veel meer redeneringen, die ik hier niet wil noemen. Ze zouden per dag wel honderd blaffaards kunnen incasseren, wanneer ze voldoende mensen wisten te vinden. Maar alles wat ze zeggen is gelogen. Men noemt het ook ‘gedutst’, wanneer een bedelaar zich bij uw huis aanmeldt met de woorden: ‘Goedertieren vrouwe, mag ik u vragen om een schep boter? Ik heb thuis namelijk veel kleine kinderen, voor wie ik een karnemelkse pap zou willen maken.’ Of: ‘Mag ik een ei, want mijn vrouw ligt sedert acht dagen in het kraambed.’ Of: ‘Mag ik een pint wijn, want mijn vrouw ligt ziek te bed (of mijn zieke kind ligt op sterven).’ En wanneer deze figuren enige godvruchtige mensen in de buurt van hun woning zien komen, dan leggen ze hun kinderen in bed, binden hen een smerige doek om het hoofd zodat ze net ziek lijken, en laten ze hartverscheurend kreunen en stenen.
Exempel: In Antwerpen leefde een eerbaar man, die dikwijls arme mensen bezocht om goed werk te doen. En hij werd in een huis binnengeroepen, waar de ouders beweerden dat hun dochter erg ziek was. Maar toen de vrome man bij de dochter kwam, stelde hij vast dat ze er blozend uitzag. Vervolgens sloeg hij de deken terug, en daar zag hij dat de dochter met kousen en schoenen in bed lag, en bovendien nog geheel beschonken ook.
Deze zelfde man werd door andere Dutseren op overeenkomstige wijze binnengeroepen, en daar zeiden ze dat hun kind op sterven lag, wachtend tot de ziel gehaald zou worden. Uit goedertierenheid wilde hij het kind onderzoeken, maar hij trof in het bed een hond aan, die zo strak en stijf in enige kledingstukken gewikkeld was dat hij lag te janken.
Verder hebben sommigen van hen de gewoonte om hun vrouwen of bijslapen in bed te leggen. Dan winden ze een doek
| |
| |
om de kruk van hun buitendeur, waarmee ze doen voorkomen alsof er een behoeftige kraamvrouw ligt. En dat gebeurt precies op de dagen, dat naar hun weten aalmoezeniers of andere goede, devote en deugdzame mensen in hun buurt zullen komen. Maar loopt men er de volgende dag weer langs, dan zit er geen doek meer om de deurkruk, want die vrouwen gaan gewoon weer over straat.
Conclusie: Geef niets aan Dutseren die beweren, dat ze beloofd hebben om dagelijks niet meer dan drie of vier complete aalmoezen in te zamelen, ut supra. De rest is half om half te vertrouwen. Maar de meesten zijn bedriegelijke oplichters.
| |
Over de Schlepperen
Dit zijn Kammesieren, die zich uitgeven voor priester. Deze bezoeken de huizen met een jonge student, die hen volgt met een bedelnap. En zij spreken als volgt: ‘Voor u staat een gewijde persoon, met de naam Heer Joris’ (of Heer Wouter Kesler van Kitzbühl, net welke naam hem voor de mond komt). ‘Ik kom uit dat en dat dorp, van die en die familie’ (en hij noemt een geslacht, dat de mensen goed bekend is). ‘En ik wil op die en die dag mijn eerste gezongen mis opdragen in mijn dorp. Nu ben ik gewijd om het altaar daar te bedienen, maar ik bezit geen kazuifel noch enig misboek.’ (Etcetera) ‘Derhalve kan ik mijn taak niet volbrengen, tenzij ik hulp krijg van goede mensen. En wie van de aanwezigen mede in dertig missen herdacht wil worden, die schenke nu zijn bijdrage. Voor elke penning die hij geeft, zal de ziel van een bloedverwant uit het vagevuur verlost worden.’
Soms noteren ze de namen van de dorpelingen, mannen en vrouwen, voor het lidmaatschap van een Broederschap. Daarbij beweren ze, dat de Broederschap ter verwerving van genade en aflaten is erkend door een bisschop, opdat hun altaar daardoor tot bloei zou komen.
Dan duurt het niet lang of de simpele, brave mensen zijn in
| |
| |
vervoering gebracht. De één geeft garen, de ander vlas, en de derde een tafellaken, handdoek of zilver van sieraden. Maar deze Broederschap is niet gelijk aan de andere Broederschappen, die door relikwieënhandelaars en aflaatkramers onderhouden worden. Immers, de aflaatkramers keren jaarlijks terug. Maar deze komt maar één keer, want zou hij terugkomen dan kan hij op een aframmeling rekenen, zo hij niet in een zak genaaid wordt!
Deze handelwijze wordt zeer vaak aangewend in bepaalde landstreken, met name in het Schwartzwald, in het Bregenzerwald, in Kurwalen, in de Allgäu, in Estland en in Zwitserland, kortom in streken waar weinig priesters zijn en waar de kerken en huizen ver uiteen staan.
Conclusie: Geef niets aan deze Schlepperen of boeven, want het is niet aan hen besteed. Exempel: Er was eens een zekere Mansuetus, die ook liep te bedelen voor zijn eerste mis in Sankt Gallen. Toen de brave mensen aldaar zijn eerste mis wilden gaan horen, meenden ze hem in de kerk te zullen aantreffen, maar ze konden hem niet vinden. Pas na het avondeten troffen ze hem aan in het ‘Sonnenbosch’, dat is dus het bordeel. En hij maakte dat hij wegkwam!
| |
Over de Zickissen
Dit gaat over de blinden. Langs de weg zwerven drie soorten blinden. Sommige blinden worden Blocharten genoemd, en die zeggen dat ze op bedevaart gaan. Komen ze een stad binnen, dan verbergen ze hun pelgrimshoed of ander hoofddeksel. Tegen de mensen zeggen ze dan, dat deze hun ontstolen is, of dat ze hem kwijt geraakt zijn in hun vorige verblijfplaats. Op die manier weten ze wel tien à twaalf hoeden of mutsen bij elkaar te krijgen, en die verkopen ze dan.
Anderen behoren tot de blinden, omdat ze van hun gezichtsvermogen beroofd zijn vanwege misdaden of ander verkeerd
| |
| |
gedrag. Doorgaans zwerven deze langs de wegen met geschilderde panelen, waarmee ze voor de kerk gaan zitten. Dan beweren ze dat ze in Rome geweest zijn, in Compostella of in andere verre steden. En ze vertellen over de grote mirakelen die daar voorgevallen zijn, maar het is allemaal gelogen.
Ten slotte zijn er blinden, die er geweldig op los fantaseren. Dat zijn zij, die al meer dan tien jaar geleden blind geworden of blind gemaakt zijn. Deze nemen wat boomwol, maken dat bloederig en binden dan een doekje met die boomwol voor hun ogen. Vervolgens beweren ze, dat ze als kooplieden of marskramers in een dicht woud door boze lieden blind gemaakt zijn. Daarna stonden ze nog drie of vier dagen vastgebonden aan een boom. En ze zouden zeker bezweken zijn, waren er geen mensen gekomen die hen verlost hebben. De uitdrukking voor deze truc is: met de fantasie op de loop gaan.
Conclusie: Ik raad u aan zelf goed op te letten wie ge iets zult geven.
| |
Over de Schwanfelderen of Blikslaren
Dit zijn bedelaars die hun kleren achterlaten in de kroeg, om klappertandend de mensen tegemoet te treden. Die moeten dan denken, dat ze het verschrikkelijk koud hebben. Maar van tevoren hebben ze zich ingesmeerd met brandnetelzaad en andere dingen, waardoor ze geen kou meer voelen. Sommigen beweren dat ze door boosaardige lieden beroofd zijn. Andere schavuiten zeggen, dat ze langdurig ziek waren en dat nu al hun kleren versleten zijn. En weer anderen brengen naarvoren, dat hun kleren gestolen zijn. Allemaal doen ze dit om weer nieuwe kleren van de mensen te krijgen. Maar als ze die hebben, verkopen ze die meteen weer door, en het geld brengen ze naar de hoeren of ze verdobbelen het.
Conclusie: Wacht u voor deze Schwanfelderen, want het zijnboeven. Geef ze niets, man of vrouw, tenzij ge goed ingelicht bent over hun positie.
| |
| |
| |
Over de Vopperen en Vopperinnen
Dit zijn bedelaars, doorgaans vrouwen, die zich laten meevoeren aan ijzeren ketens alsof ze uitzinnig zijn. Om de mensen te misleiden scheuren ze zich de kleren van het lijf. Er zijn er ook bij, die de ‘Vopperie’ op zijn ‘Duts’ bedrijven, dat wil zeggen: iemand staat te bedelen naast zijn vrouw of een ander persoon, en beweert dat die bezeten is van een boze geest. Maar natuurlijk is dat niet waar. En ze gaan door met te zeggen, dat ze de bewuste persoon onder de bescherming hebben geplaatst van die en die heilige (en ze noemen een naam), en dat ze nu een waskaars van twaalf pond moeten hebben of iets dergelijks, waardoor de bezetene van de duivel verlost kan worden. In dit geval spreekt men van Vopperen die ‘dutsen’.
Conclusie: Hier is sprake van een boosaardige en bedriegelijke praktijk. Men zingt wel: als een bedelaar een vrouw heeft die weigert om te gaan ‘vopperen’ of ‘ferben’, dan slaat hij haar met een schoen. Verder zijn er ook Vopperinnen of vrouwen die voorgeven, dat ze hevige pijn lijden aan hun borsten. Ze nemen een milt en maken aan de bovenkant het vel los. Vervolgens leggen zij die half-ontvelde milt op hun borst en draperen het losse vel over hun lichaam. Het geheel besprenkelen ze met bloed, en dat moet nu doorgaan voor hun borst. En zulke vrouwen noemt men Vopperinnen.
| |
Over de Dallingeren
Deze staan voor de kerken. Tot voor een jaar of twee zijn ze bekende pooiers of hangdieven geweest. Ze zijn zichzelf aan het geselen, want ze willen hun leven beteren en op bedevaart gaan vanwege hun zonden. Op die manier weten ze heel wat bijelkaar te schooien. Hebben ze het een tijdlang volgehouden om de mensen aldus te bedriegen, dan worden ze gewoon weer hangdief als voorheen.
| |
| |
Conclusie: Geef wat ge wilt, maar bedenk wel dat het allemaal boeven zijn.
| |
Over de Dutsbetteren en Dutsbetterinnen
Dit zijn bedelaars die in alle landstreken naast elkaar voor de kerk liggen. Ze hebben een linnen zak over zich heen gespreid, terwijl er voor hen was en eieren staan, net alsof ze kraamvrouwen zijn. En ze beweren dat ze zo'n veertien dagen geleden een dood kind gebaard hebben. Maar ze hebben soms al in geen tien of twintig jaar een kind voortgebracht. Deze noemt men Dutsbetterinnen. En ge moet ze geen geloof schenken. Zo lag er eens een man voor de grote kerk van Straatsburg onder een linnen beddelaken, en hij deed zich voor als een kraamvrouw. Maar na verloop van tijd werd hij van stadswege gearresteerd, gevangen gezet en ten toon gesteld in een halsijzer. En daarna werd hij voor eeuwig verbannen.
Onder hen zijn ook vrouwen die uitkramen, dat ze zwanger waren van een wonderbaarlijk gedrocht dat ze onlangs gebaard hebben. Zo iets is kort geleden nog gebeurd te Pforzheim in het jaar ons Heren 1509, waar een vrouw arriveerde die liet weten dat ze onlangs een kind gebaard had te zamen met een levende pad. Vervolgens had ze die pad meegevoerd naar Onze Lieve Vrouw van Einsiedeln, maar hij was nog steeds springlevend. Deze pad vroeg dagelijks om een pond vlees, en hij werd daar ter plaatse voor een groot wonder gehouden. Nu bedelde ze onder het valse voorwendsel dat ze op weg was naar Onze Lieve Vrouw van Aken. Tevens had ze een gezegelde brief bij zich, die ze op de preekstoel liet voorlezen.
Maar deze vrouw had buiten de stadsmuren een vervaarlijke kornuit, die op haar zat te wachten. En dit paar hield zich algeruime tijd met deze oplichterij in leven. Zouden ze niet gewaarschuwd zijn, dan waren ze beiden gearresteerd want het was één en al bedrog waar ze van leefden.
| |
| |
| |
Over de Sondenwegheren
Dat zijn sterke knapen, die het land aflopen met lange slagersmessen of zwaarden. Ze beweren dat ze uit zelfverdediging en lijfsbehoud iemand doodgeslagen hebben. Vervolgens noemen ze een zeker bedrag aan geld, dat ze dringend nodig hebben. Slagen ze er niet in dat geld op te brengen, dan zullen ze hun kop verliezen.
Daarbij voeren sommigen nog een knecht mee, die vastgeketend achter hen aanloopt, van top tot teen geklonken in boeien en duimijzers. Die verklaart dan aan de mensen, dat hij borg staat voor de genoemde som gelds, en hij noemt een enorm bedrag. Weten zij dat geld niet tijdig te verwerven, dan klagen ze dat ze beiden zullen bezwijken of sterven.
| |
Over de Sondenwegherinnen
Dat zijn de vrouwen van de genoemde knapen, of soms slechts hun snollen. Ze zwerven langs de weg met het praatje dat ze openlijk een hoerenleven geleid hebben, maar dat ze nu hun zondig bestaan willen beteren. Daartoe vragen ze aalmoezen in de naam van de Heilige Maria Magdalena, en zo weten ze de mensen een rad voor ogen te draaien.
| |
Over de Bultdragherinnen
Dit zijn vrouwen, die onder hun kleren oude wambuizen of kussens voor hun buik binden. Men zou dan denken dat ze hoogzwanger zijn, maar ze hebben al in geen twintig jaar of meer een kind gekregen. Men spreekt hier ook wel van ‘met een extra bil gaan’.
| |
| |
| |
Over de Jonffrouwen
Dit zijn bedelaars die met een ratel lopen, alsof ze melaats en pokdalig zijn. Maar er is niets mis met hun lichaam. Men noemt dit: gaan als Jonffrouwen.
| |
Over de Mommen of Momsen
Dit zijn bedelaars, die monnikskappen dragen gelijk de Lollaarden of Cellebroeders. Ze beweren dat ze het armoede-ideaal nastreven, maar dat is zeker niet waar. Hun vrouwen houden ze op geheime plaatsen verborgen, terwijl ze zelf met hun nering rondtrekken. Dit heet: te ‘momsen’ gaan.
| |
Over het gaan ‘soentsen’
Dit wordt gedaan door zwervers, landlopers en bedelaars, die beweren dat ze van adellijke afkomst zijn. Maar door de oorlog zijn hun bezittingen verbrand, en bovendien zou hun gezondheid door gevangenschap ondermijnd zijn. Ze gedragen zich alsof ze van adel zijn, ten bewijze waarvan ze gezegelde brieven overleggen. Maar daar kan absoluut geen sprake van zijn. Men noemt dit: te ‘soentsen’ gaan.
| |
Over de Kandieren
Dit zijn keurig geklede bedelaars, die zich uitgeven voor internationale kooplieden zoals moet blijken uit gezegelde brieven van bisschoppen. De gewone man trapt daar in, evenals bij de hierboven behandelde Loseneren. Die maken ook vervalste documenten, en vertellen hoe ze te land en ter zee beroofd zijn. Maar er is niets van waar. En deze misleiden het publiek.
| |
| |
| |
Over de Veranieren
Dit gaat over Veranieren en Veranierinnen, die de kost verdienen met waarzeggen. Het zijn vrouwen die durven beweren, dat ze jodinnen zijn die zich hebben laten dopen, omdat ze christen wilden worden. Deze weten de mensen te vertellen of hun vader of moeder in de hel is of niet. En ze troggelen hun klanten een mantel, kleren of andere dingen af. Ook zij tonen vervalste brieven, met zegel en al. Hun naam luidt: Veranieren.
| |
Over de Cristianieren ofwel Kalmieren
Dit zijn bedelaars, die pelgrimstekens aan hun hoofddeksel dragen, in het bijzonder die van de Heilige Veronica alsmede mosselen en schelpen, en nog vele andere. Onderling drijven ze handel in deze heilige souvenirs, die de indruk moeten wekken bij de mensen dat ze al de steden en plaatsen bezocht hebben van de tekens die ze dragen. Maar nooit en te nimmer hebben ze ook maar overwogen om zich naar zo'n plaats te begeven. En zo bedriegen ze de brave en simpele mensen. Ze heten Kalmieren.
| |
Over de Zeperen
Dit zijn bedelaars, die zich voor een open haardvuur bestrijken en insmeren met zalf. Daarna gaan ze voor de kerk liggen. En dan krijgen ze een gezicht alsof ze langdurig ziek geweest zijn, terwijl hun mond uitgescheurd lijkt. Maar als ze drie dagen later naar het badhuis gaan, is alles zo weer verdwenen.
| |
Over de Sweygheren
Deze bedelaars nemen paardemest, en mengen die met water. Daarmee bestrijken ze dan hun benen, evenals hun handen en
| |
| |
armen, zodat ze eruit gaan zien alsof ze aan geelzucht of een andere ziekte lijden. Maar het is gewoon misleiding van de mensen. Zulke bedelaars heten Sweygheren.
| |
Over de Burckaerten
Dit zijn bedelaars, die hun handen met handschoenen bedekken, om ze vervolgens in een draagband om hun nek te hangen. Ze beweren dan, dat zij lijden aan het Sint Antonius-vuur of aan een kwaal van een andere heilige. Maar het is je reinste bedrog. Zelf noemen ze het de ‘Burckaert’ uithangen.
| |
Over de Platschieren
Dit zijn blinden die voor de kerk op een stoel de luit bespelen, waarbij ze allerlei liederen uit verre landen zingen, zonder daar ooit geweest te zijn. Zijn ze klaar met zingen, dan beginnen ze te ‘voppen’ en te ‘ferben’ (zeg maar liegen) over hoe het komt dat ze blind geworden zijn. Evenals de hangdieven en ander schoelje trekken ze al hun kleren uit om zich te geselen ter leniging van al hun zonden. En ze noemen dat dan ook ‘platschieren’ in de zin van de reeds genoemde ‘vopperie’. Omgekeerd worden zij die zich staande op stoelen met stenen of andere voorwerpen pijnigen, en die over allerlei heiligen raaskallen, vanzelf in de regel hangdief, rover, zwendelaar of pooier.
Er zijn nog veel meer bedelaars en schavuiten, die de mensen bedriegen met de wonderlijkste zaken. Bij voorbeeld bedelaressen, die uit schooien gaan om hun kind te kunnen laten dopen. Of bedelaars die zeggen dat hun vrouw in barensnood ligt, om welke reden ze in naam van God een penning vragen ten einde hun vrouw te helpen. Wanneer men deze mensen niet kent, dan zijn het doorgaans oplichters. Want de ene dag bedelen ze hier en de andere dag daar. In de stad leren ze alle rijkelui kennen,
| |
| |
die ze valselijk voorliegen want ze hebben vrouw noch kind.
Ook zijn er schavuiten, die verzonnen nieuws verspreiden en doen alsof ze boden zijn. Ze maken een nieuwsbrief na, die ze uit een zelf bedachte landstreek laten komen. Maar ze doen net alsof die brief uit hun geboorteland komt of van hun bloedverwanten. En ze zetten er zelf in, dat men de bode dit of dat moet geven. Ik waarschuw u, dat ge goed moet uitkijken wie ge wat geeft.
Sommigen brengen aan bepaalde mensen de tijding, dat hun man of vrouw nog leeft die sedert lang in het buitenland zoek is. Daarmee stichten ze onder gehuwden grote angst en verwarring. Vaak worden ze door andere mensen omgekocht om ter wille van een nalatenschap de dood te melden van een erfgenaam, die zich in het buitenland bevindt. Anderen weten ook aan stadsbesturen en regenten leugens te verkopen voor nieuws, om aldus een beloning te krijgen.
|
|