Op belofte van profijt
(1991)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdStadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen
[pagina 318]
| |
Poëtica, stad, publiek en moraal in Jupiter en Yo
| |
[pagina 319]
| |
Daarom duiden we Den Handel van 1583 conform de titels van soortgelijke spelen liever aan als Jupiter en Yo. Er zijn maar twee exemplaren van bekend; een daarvan bevindt zich in de Brusselse KB, het andere in de BL in Londen.Ga naar eindnoot3. Over auteurschap en datering valt weinig met zekerheid te zeggen. Johan Baptista Houwaert heeft zeker bemoeienis gehad met de druk, maar zijn auteurschap is daar niet zonder meer mee bewezen. Voorin staat een aan de goedgunstige lezer gericht gedicht met een acrostichon ‘Iehanbaptista Hovwaert’, en zijn zinspreuk ‘Houdt middelmate’ is hier en daar in de tekst van het spel verwerkt. Dit laatste geldt echter evenzeer voor Den Handel van 1621, waar Houwaert aantoonbaar ten onrechte als auteur wordt genoemd.Ga naar eindnoot4. Houwaerts acrostichon vinden we ook in Die remedie der liefden, een bundeltje dat evenals Jupiter en Yo en Houwaerts eigen Clachte ende troost van Belgica in 1583 bij Jan van Brecht verscheen. Behalve de vertaling van Ovidius' Remedia amoris bevat dit boekje andere teksten, die deels uit de vijftiende of de vroege zestiende eeuw stammen. De veronderstelling dat Houwaert beschikte over een collectie literair werk van oudere stadgenoten lijkt heel plausibel. In zijn eigen geschriften geeft Houwaert immers dikwijls blijk van grote bekendheid met het werk van zijn voorgangers, waarvan hij graag gebruik maakt.Ga naar eindnoot5. Op de titelpagina's van bij zijn leven verschenen eigen werk wordt Houwaerts auteurschap overigens meestal nogal breed uitgemeten. In dit licht is het opvallend, dat in Jupiter en Yo nergens wordt vermeld, dat hij het stuk ‘poetelijck gheinventeert, ende rhetorijckelijck ghecomponeert’ zou hebben.Ga naar eindnoot6. De taal van het stuk is, zoals te verwachten, duidelijk Brabants gekleurd.Ga naar eindnoot7. Stijl en rijmtechniek sluiten zeer nauw aan bij de overige amoureuze spelen, die vrijwel alle uit oudere bronnen bekend zijn.Ga naar eindnoot8. Alles bij elkaar lijkt het waarschijnlijk, dat het stuk veel ouder is dan de druk van 1583. Hoeveel precies is moeilijk vast te stellen. Indien Knuttel, De Bock en Van Eeghem gelijk hebben en het stuk het werk is van Colijn van Rijssele,Ga naar eindnoot9. en indien die weer dezelfde is als Colijn Caillieu,Ga naar eindnoot10. zou het al voor 1485 geschreven moeten zijn. Tot dat jaar was Caillieu als dichter in dienst van de stad Brussel. Het gebruik van ‘minlijck accoort’ in de eerste Naprologhe zou echter een toespeling kunnen zijn op het Mariencranscken, een fusie van Brusselse rederijkerskamers, die pas in 1507 tot stand kwam,Ga naar eindnoot11. tijdens het stadsdichterschap van Smeken en na de dood van Colijn dus. Nader onderzoek kan hier wellicht opheldering bieden. De stof is verdeeld over drie ‘boecken’ of ‘spelen’, die ieder een eigen proloog en epiloog (‘na prologhe’) hebben. Elk van de drie wordt gevolgd door een nastukje, dat achtereenvolgens wordt aangekondigd | |
[pagina 320]
| |
als ‘sotternye’, ‘sotte collacie’ en ‘sotheyt.’ De titelpagina noemt ze ‘behaeghelijcke ende belachelijcke Dialogen oft disputatien van minnen.’ Inhoudelijk sluiten ze uitstekend aan bij het vertoonde. Ik kom hier nog op terug. In de druk wordt de eigenlijke tekst nog voorafgegaan door drie gedichten. Het eerste, een lofdicht in het Latijn, draagt als opschrift ‘Nicolaus de Meyere Ad Iuuentutem.’Ga naar eindnoot12. Het wordt gevolgd door het hierboven reeds genoemde ‘Tot die goetionstighe lesers’, getekend ‘Houdt Middelmate’, en door een vrij stereotiep elfregelig ‘totten zoilum’, waarin eventuele afbrekende critici preventief een veeg uit de pan krijgen. In de prologen en epilogen treden twee personages op: d'Ionstich Herte en Ghewillighen Aerbeyt. Zij presenteren het spel en begeleiden het publiek door inhoud en bedoeling toe te lichten. Zij personifiëren aspecten van het dichterschap, en treden op als de gezamenlijke auteurs van het te spelen stuk. Hun identiteit en onderlinge relatie zijn af te leiden uit wat ze zeggen. Hieronder zal ik dat bekort parafraseren. D'Ionstich Herte (JH) beklaagt zich in een monoloogje: zowel het dichterschap als de liefde vallen hem zwaar. Dan verschijnt Ghewillighen Aerbeyt (GA), die uitleg vraagt en zijn hulp aanbiedt, JH aansprekend met ‘vercoren meestere’. JH prijst zijn geliefde in lyrische bewoordingen: zij is de mooiste, de beste en edelste, vol deugden, onbesmet en wijd en zijd beroemd; dank zij haar heerst alom welvaart en vrede. Na enig aandringen van GA onthult JH haar naam: ‘Der Stadt eere’. GA reageert enthousiast: Der Stadt eere verheught de soete Warande
Van Brussele met grooter jubilatien,
En die seven gheslechten zijn t'haren onderstande
Subjectelijck met de neghen natien.
Vervolgens roepen beiden Gods bescherming af tegen alle bedreigingen van binnenuit en van buitenaf, die Der Stadt Eere zouden kunnen aantasten. Uit liefde tot haar, zegt JH nu, zou ik met hulp van de dichtkunst graag ‘wat vrolijcx’ vertonen. GA wil weten in welke hoek ze de stof moeten zoeken; hij noemt als mogelijkheden: ‘fabulen, exempelen oft cronijcken’ ofwel ‘misterien, gesten oft amoreuse feesten’. JH blijkt een voorkeur te hebben voor ‘Poeteryen’, en wel een door hen beiden recentelijk voltooid stuk over Jupiter en Yo. Men zal daarin ‘der vrouwen jeloursheyt’ en de ontrouw van mannen te zien krijgen; ‘alle Amoreuse scholieren’ zullen hierdoor ‘hem selven bedectelijck leeren | |
[pagina 321]
| |
bestieren.’ Ze vertellen de eerste fase van het verhaal: de verliefde Jupiter organiseert een feest, opdat hij Yo zou kunnen spreken. Juno echter bemerkt snel wat er aan de hand is en is des duivels. Jupiter en Yo spreken een rendez-vous af ‘in 't groene’. In het afsluitend rondeel delen JH en GA mede dat het stuk drie spelen zal beslaan en dat het verhaal bij Ovidius te vinden is. Ze wensen het publiek veel genoegen. De ‘Na Prologhe’ is vooral een vooraankondiging van het tweede spel. Daarin zal getoond worden hoe Juno haar tegenacties onderneemt, tengevolge waarvan Jupiter zich genoodzaakt ziet Yo in een koe te veranderen, die hij vervolgens aan Juno moet geven. In de proloog bij het tweede spel geven JH en GA een terugblik op het voorafgaande en een vooruitblik op het komende, maar eerst spreken ze samen over de dichtkunst en hun beider aandeel daarin. Ook in de proloog bij het derde spel komt dit onderwerp aan de orde. De tweede na-proloog dient weer voornamelijk als verbindende begeleiding met een terugblik en een vooruitblik. Het derde en laatste spel toont hoe Yo, in opdracht van Juno door Argus bewaakt, door een list van Mercurius bevrijd wordt. De derde na-proloog ten slotte bevat de reeds in de tweede na-proloog en in de derde proloog aangekondigde moralisatie, waarin het verhaal van Jupiter en Yo van verschillende allegorische interpretaties wordt voorzien. De vraag naar de rol en de identiteit van de beide ‘fictionele ensceneurs’ hangt nauw samen met de door hen vertolkte opvattingen over de dichter en het dichterschap. Ik zal proberen om dit geheel enigszins te ordenen; de meeste relevante informatie wordt geleverd door de drie prologen. JH en GA houden zich gezamenlijk bezig met de dichtkunst. Er is sprake van een hiërarchische relatie: GA helpt JH, JH is zijn meerdere. JH is de meest geëmotioneerde, bewogen als hij is door zijn grote liefde voor Der Stadt Eere en het besef van zijn zware taak als dichter. Er bestaat ook een oorzakelijk verband tussen deze affecten: liefde inspireert de dichter en, omgekeerd, de ware dichter is verliefd. Dit lijkt een aanwijzing dat JH bedoeld is als de belichaming van de stereotiepe dichter. GA, de ‘afsplitsing’, is zijn onmisbare steun. Is hij ‘de inspanning van de dichter’, als noodzakelijke aanvulling op diens inspiratie, of kunnen we hem meer specifiek opvatten als het ‘vakmanschap’ van de kunstenaar? De naam van JH past in de rhetoricale traditie waarin ‘jonste’ en ‘conste’ zeer nauw met elkaar verbonden worden, zozeer zelfs, dat ‘jonste’ (‘liefde’ of ‘genegenheid’) vaak de specifieke betekenis krijgt van ‘liefde voor de (dicht)kunst’.Ga naar eindnoot13. In de tweede proloog demonstreert JH het geliefde spel met beide begrippen: | |
[pagina 322]
| |
Noch doet my jonste volmaeckte const beminnen,
Omdat jonste en conste met jonsten trecken
Daer jonste en conste der herten kinnen.
Dede conste met Jonste tot consten wecken
Als hem conste en jonste met jonsten decken,
Dan wort conste voor jonste met conste gheeert//schier...
Na deze innige pas-de-deux van ‘jonste’ en ‘conste’, en ook elders in het stuk, wordt tevens gewezen op de vrijwel onoverbrugbare kloof tussen de dichtkunst zelf en de neiging of liefde tot die kunst, die de ware dichter (JH) bezielt. De kunst is een uitermate verheven aangelegenheid; JH noemt haar ‘d'excellenste dat Godt oydt wrochte’; ‘Sy is weirdich te minnen boven al’. Hij is zich voortdurend bewust van zijn eigen geringheid ten opzichte van zijn zo veel eisende taak, en hij uit dit besef in vele bescheidenheidsformules. Er is echter een mogelijkheid om de kloof tussen de kunst en de kunstenaar te overbruggen. Oefening baart kunst, en de dichter die bereid is om zich grote inspanningen te getroosten zal ten slotte slagen. Daarom is het ook Ghewillighen Aerbeyt die hier optreedt als raadsman en steunpilaar van de dichter. Hij houdt hem voor: Conste is met aerbeyt te ghecrijghene
En al aerbeydende crijghmen der consten gratie
waarna JH zijn bereidheid uitspreekt om deze raad te volgen. Gezien het feit dat GA zich hier tot een dichter richt lijkt het mij dat we niet kunnen concluderen, dat inspanning voldoende voorwaarde is om een kunstwerk tot stand te brengen. Maar alleen die dichter, die zich volledig en met al zijn krachten inzet mag hopen op dit gebied iets te presteren. JH beseft evenwel dat zijn werk ver bij het ideaal ten achter blijft: zijn ‘verstandenisse is veel te ruyt’. GA wijst het publiek erop, dat een gebrekkig werk altijd nog de voorkeur verdient boven het ‘ongheleert blyuen’ van de aspirant-dichter, die verstoken is van de ‘scientie der const’. Het beoefenen van de dichtkunst is de beste leerschool, maar die weg gaat bepaald niet over rozen. Dat blijkt wel uit het ‘Neempt danckelijck daer wy ons met ghequelt (“afgesloofd”) hebben’ uit de tweede proloog. Een soortgelijke opvatting kunnen we vinden in Houwaerts Pegasides Pleyn. De ‘Poeterije’, die boven alle kunsten verheven is, daalt rechtstreeks uit de hemel neer op hen die daartoe door God worden ‘ghepredestineert’. De dichter is een uitverkorene: ‘Men maeckt gheen Poeten soomen Heeren doet want/Sy werden gheboren...’ Ten opzichte | |
[pagina 323]
| |
van het gezag is dit een nogal radicaal standpunt. Ook Houwaert maakt duidelijk, dat dichten inspanning kost: Maer al wert een Poeet mette const gheboren,
Sonder aerbeyt blijft sy inwendich bedecktGa naar eindnoot14.
Dit komt overeen met de rol van ars en natura in de zogenaamde Ars poetica van Horatius: ‘In studie zonder aanleg en/ in een ongeschoold talent zie ik geen heil: zozeer/behoeven zij elkanders hulp...’Ga naar eindnoot15. Ofwel, in Vondels woorden: ‘Natuur baart den Dichter, de Kunst voedt hem op’.Ga naar eindnoot16. In Mariken van Nieumeghen wijst Mariken er uitdrukkelijk op, dat rhetorica, in tegenstelling tot de andere kunsten en wetenschappen, niet ‘met crachte’ te leren is: het is een gave van de Heilige Geest. Desondanks eist zij van haar beoefenaars scholing en inspanning, ‘Want niemant en es metter conste gheboren.’Ga naar eindnoot17. Ook in Jupiter en Yo is het de taak van de dichter, de kunst - of beter gezegd: de Kunst - met grote inzet te zoeken en te dienen. Zijn queeste speelt zich echter niet af in een ivoren toren; hij schrijft voor een publiek, en zijn werk dient een aantal welomschreven doelen. Het eerste doel, dat min of meer losstaat van de inhoud van het concrete werk zelf, is het dienen of vergroten van de eer van de stad Brussel. ‘Der Stadt Eere’ wordt als de geliefde van JH voorgesteld. Zij is het die hem inspireert tot zijn scheppende arbeid. Dit stemt overeen met de traditionele voorstelling van de liefde als de inspiratiebron bij uitstek van de kunstenaar.Ga naar eindnoot18. ‘Der Stadt Eere’ heeft meer ondersteuning: in het citaat hierboven noemt GA de zeven geslachten en de negen natiën. De hiermee bedoelde zeven vooraanstaande Brusselse patriciërsfamilies speelden al sinds de vroege veertiende eeuw een vooraanstaande rol in de Brusselse politiek en economie. Van oudsher monopoliseerden zij bij voorbeeld het schepencollege en het lakengilde. Sinds 1426 hadden ook de negen natiën, overkoepelende organisaties van de reeds bestaande gilden, een aandeel in een aantal bestuurlijke functies. Deze democratisering leidde er echter niet toe, dat het stadsbestuur een afspiegeling werd van de stadsbevolking: de vertegenwoordigers van de natiën waren allen afkomstig uit de gezeten burgerij.Ga naar eindnoot19. Blijkbaar moeten we de steunpilaren van ‘Der Stadt Eere’ zoeken in hogere en welgestelde kringen. Kunnen we ze ook gelijkstellen met de ‘voersienighe (“verstandigen”) [...] die der Stadt eere soecken’, voor wie JH zijn stuk bedoelt? Elders wordt het publiek aangesproken als ‘alle constighe gheesten’, | |
[pagina 324]
| |
‘ghy wel gheleerde’, ‘alle lustighe sinnen...die const beminnen oft gheirne aenschouwen’, en als ‘notabele vrinden ghepresen’. JH doet een beroep op de Heilige Geest om allen te verlichten die de kunst liefhebben, over inzicht beschikken en die zich hoeden voor ‘onabelheyt’. Het derde spel en de bijbehorende moralisatie worden vertoond ‘Hun ter eeren die const en deught beminnen’. Samen met de bespiegelingen over de kunst en het kunstenaarschap wekt dit de indruk dat het publiek wordt aangesproken als een elite van cultuurdragers. Prestigieus lijkt ook, dat het Der Stadt Eere is, die door JH het hof gemaakt wordt, en niet bij voorbeeld Der Stadt Welvaart. Het Brusselse chauvinisme, waarop hier duidelijk wordt ingespeeld, wordt hiermee in een verheven daglicht gesteld. Toch noemt JH het spel ook ‘Der sinnen spijsinghe/ Die veriolijsinghe// des volcx ghemeene’. Het stuk is dus bedoeld voor de hele stadsbevolking, en het is in de eerste plaats gericht op het verschaffen van genoegen. Deze laatste doelstelling komt ook elders duidelijk voor het voetlicht. Na zijn lyrische ontboezeming over Der Stadt Eere vraagt JH zich op de allereerste plaats af, wat hij ‘uuyt recreatien’ zou kunnen vertonen. GA, zijn helper, moet ‘die ghenuchte met jonstighen trooste bedouwen’, en de stof moet ‘wat vrolijcx’ wezen. JH en GA wensen het publiek ‘vreught’, en speciaal de minnaars onder hen ook ‘soetheyt’. Na het eerste spel verwacht JH dat het publiek, na het zien van de lusten en de listen van de liefde, ‘bevrijt van weene’ is en ‘confoort’ heeft gesmaakt. De dichter ‘moet saeyen de bloemkens van jolijte’, en dat doet hij door zijn stof ‘ten vrolijcxten’ in te kleden. Het verschaffen van ‘soetheyt’, ‘verjolijsen’ en ‘vreught’ is een wezenlijk onderdeel van zijn taak. Nu is het bestaansrecht van overwegend of zelfs uitsluitend recreationele literatuur al heel lang erkend. Telkens weer ontmoeten we in dit verband het beeld van de boog die niet altijd gespannen kan zijn, een beeld dat, volgens Cassianus' Collationes (vijfde eeuw), afkomstig is van niemand minder dan de Heilige Johannes.Ga naar eindnoot20. Literatuur met dit doel is vergelijkbaar met andere vormen van vermaak, als sport, spel en zang. Het nut van dergelijke bezigheden bestaat vooral hierin, dat ze de mens in staat stellen om zijn eigenlijke, serieuze taken weer uitgerust en verkwikt aan te pakken. Bovendien heeft het eraan beleefde plezier een therapeutisch effect. Vrolijkheid en ontspanning vrijwaren de geest voor melancholie en somberheid, en hebben daardoor ook een goede uitwerking op de fysieke gezondheid enerzijds, en het zieleheil anderzijds. Boccaccio's Decamerone is wel een duidelijke illustratie van deze opvatting. Het vertellen van overwegend vrolijke en pikante verhalen in tijden van pest komt niet voort uit | |
[pagina 325]
| |
frivoliteit, escapime of cynisme. Het is juist een verstandige maatregel om de gezondheid te bewaren. Een aantal medische teksten adviseert daartoe een gemoedstoestand van gematigde vrolijkheid, die bereikt kan worden door plezierig gezelschap en eerbaar vermaak.Ga naar eindnoot21. De keuze voor ‘poeteryen’, klassieke verhaalstof dus, en een amoureus onderwerp lijkt voor dit doel heel geschikt. Dat het ook nog mogelijk blijkt om er een expliciete morele les aan te verbinden is eerder een plezierige bijkomstigheid dan een noodzakelijk alibi. In het geval van Jupiter en Yo is allegorische verklaring wellicht ook een middel om de transformatie van Yo tot koe en vice versa acceptabeler te maken. Samengevat komt de poëtica in de Prologhen en Na-prologhen in hoofdzaak op het volgende neer: de dichter heeft tot taak zijn publiek aangenaam te vermaken en daarbij een hoge kwaliteit na te streven. De dichtkunst is iets voortreffelijks en zij eist van haar beoefenaars ware liefde voor de kunst en grote inspanning. De dichter wordt tevens gemotiveerd door zijn grote liefde voor de eer van de stad Brussel, die hij door zijn werk hoopt te bevorderen. Het lijkt waarschijnlijk, dat een stuk dat op deze wijze gepresenteerd wordt geschreven en gespeeld is in opdracht van het Brusselse stadsbestuur. Frappant is de overeenkomst met de omschrijving van de werkzaamheden van Colijn Caillieu, als hem in 1474 van stadswege een jaargeld wordt toegekend. Daar is sprake van ‘Colijne Caillieu hem gemeynlic behulpende mette cunst der retoriken, dichten, spelen, esbatementen, baladden, refreynen ende dieregelike dagelix ter eeren van deser stad ende in recreatien van den gemeynen volke der selver stad’.Ga naar eindnoot22. De beide nobele en nuttige motieven die hier genoemd worden lijken wel het programma van de auteur van Jupiter en Yo. Het van Colijn Caillieu bekende werk wekt overigens evenmin de indruk, dat het bedoeld is voor een breed, ongeletterd stadspubliek. In zijn presentspel bij de geboorte van Margaretha van Oostenrijk (1480) bij voorbeeld is volgens Pleij ‘het streven naar elitevorming onder de gezeten burgerij aan de hand van zeer gekunsteld taalgebruik sterk aanwezig’.Ga naar eindnoot23. Het stadsbestuur, zelf afkomstig uit de elite, zal wellicht de eigen smaak en belangstelling tot norm hebben verheven. In hun ogen zal de eer van de stad daar ongetwijfeld ook het beste mee gediend zijn.
Na deze eerste peiling doet de vraag zich voor, of de gesignaleerde opvattingen over het wezen en de doelen van de dichtkunst aanwijsbaar doorspelen in het binnenspel. Een volledige analyse van het stuk is in het bestek van deze bundel natuurlijk niet mogelijk. Ik beperk me tot | |
[pagina 326]
| |
enkele opmerkingen over de stofkeuze en -behandeling, de sociale situering binnen het stuk, de moralisaties aan het slot en de thematiek van de tussenspelen. Voor de ‘materie’ van het stuk wordt gekozen voor ‘Poeteryen’: klassieke, fictionele stof. Het ‘vinden’ van een geschikt onderwerp - de ‘inventie’ in de traditionele rhetorica - omvat ook de inkleding en de compositie, de toe te voegen bijfiguren en overige versierende en/of allegorische elementen.Ga naar eindnoot24. Ovidius, die met name genoemd wordt, heeft met zijn Metamorphoses hooguit de basis-intrige voor het stuk geleverd, en dat waarschijnlijk niet rechtstreeks, maar via een gemoraliseerde versie. Het dramatiseren van een hoe dan ook betrekkelijk beknopte epische tekst tot een uitvoerig stuk vereist in ieder geval toevoegingen en uitbreidingen. De opvallendste afwijking van Ovidius en diens moralisators is de rol van Yo. Bij hen is zij tegen haar wil en ondanks haar verzet het slachtoffer van de hartstocht van Jupiter. In Jupiter en Yo daarentegen komt de verliefdheid duidelijk van beide kanten. Yo's aanvankelijke aarzeling om op Jupiters avances in te gaan komt voort uit haar angst voor ontdekking, en vooral ook Juno's toorn. Coigneau heeft er al op gewezen dat de oneer die overspel kan geven hier wordt voorgesteld als een vreemde schande, een gevaar dat van buiten komt.Ga naar eindnoot25. Het milieu waarin het stuk heet te spelen kan worden omschreven als dat van enigszins gerationaliseerde, semi-mythologische ‘royalty’. Zoals gebruikelijk zijn de personages ‘vermenselijkt’; Jupiter is hier de koning van Kreta. Yo en haar vader Inacus, bij Ovidius riviernimf en stroomgod, zijn hier een ‘normale’ koning en diens dochter.Ga naar eindnoot26. Een vergelijkbare rationalisatie is de betovering van Yo. Die wordt tot stand gebracht door ‘constighe wercken van Nigromancyen’ waar Jupiter ‘meestere’ in is. De residentie van Jupiter blijkt een vorstenhof in de stad te zijn. De heidense entourage lijkt een groot voordeel voor een stuk met een amoureus thema, dat in de eerste plaats amusement wil bieden. De personages die de hier uitgebeelde fantasiewereld bevolken hoeven zich niet door christelijke scrupules te laten weerhouden om zich door hun natuurlijke neigingen en lusten te laten meeslepen. Een dergelijk onderwerp, dat niet in het hier en nu speelt en bovendien slechts ‘poeterye’, fictie, is, leent zich prachtig voor lyrisch-dramatische en plastische afschilderingen van erotiek, sensualiteit en ongebreidelde jaloezie. De keuze van de sinnekens, Cracht van Liefden en Naturelijcke Lust, past goed in dit kader. Toch plaatst hun optreden de hoofdhandeling in een breder perspectief. De sinnekens zijn zich bewust van het | |
[pagina 327]
| |
potentieel gevaarlijke van hun invloed. Zij drijven de spot met de sensuele verlangens van de hoofdpersonen, die ze vindingrijk en bij voorkeur in plastische metaforen beschrijven. De erotische liefde wordt zo van verschillende kanten belicht. In de monologen van de hoofdpersonen overheerst de lyrische uiting van emoties en verlangens. In contrast hiermee doen hun gesprekken aan als een soort gestileerd, elegant en beschaafd baltsgedrag, waarbij ze aanvankelijk duidelijk een rol spelen: Jupiter vleiend, flirtend en complimenteus; Yo koket tegenstribbelend. Door het soms obscene, onthullende commentaar van de sinnekens wint het beeld van de erotische liefde aan diepte; we zouden kunnen spreken van een geraffineerd ‘viewmastereffect’. In het binnenspel wordt de hoofdhandeling, bij monde van de sinnekens, op één plaats allegorisch verklaard. Het betreft de metamorfose van Yo tot koe, die bij de nagestreefde demythologisering van de stof wat uit de toon valt. Cracht van Liefden toont zich dan ook hoogst verbaasd, als Naturelijcke Lust hem van dit feit op de hoogte stelt: CvL
Ick worde confuys
Moghen menschen in beesten formen verkeeren?
NL
Jae-sy.
CvL
En hoe soo?
NL
By wercken van oneeren
Want de sonde maeckt den mensche beestelijck
Die menschen zijn.
CvL
Waey dat luydt gheestelijck.
NL
T'moet na den moralisatie verstaen// zijn.
Yo's gedaanteverandering wordt uitgelegd als een in het verhaal ingebouwde metafoor voor verdierlijking door lage lusten. Zo wordt deze scène acceptabeler gemaakt voor degenen die hem zonder toelichting alleen maar vreemd of ongeloofwaardig zouden vinden. De sinnekens richten hun afkeurend commentaar verder in de allereerste plaats op de jaloerse Juno, die in het stuk een uitgesproken onsympathieke rol speelt. Als haar wantrouwen gewekt is, ventileert ze haar woede en wraaklust in zeer gespierde taal. Apollo wijst haar er vergeefs op, dat zij met vriendelijkheid meer kans zou hebben om Jupiters liefde terug te winnen. Ze geeft zich af met Discordia, die in Houwaerts politieke allegorieën een negatieve rol zal spelen.Ga naar eindnoot27. Als Mercurius Jupiter waarschuwt, blijkt Juno's jaloezie bovendien een volstrekt averechts effect te hebben. Jupiter wordt dwars: wat denkt ze wel? Dat ze hem zo in zijn bewegingsvrijheid kan belemmeren? | |
[pagina 328]
| |
‘Al en hadicx gheenen wille het sou ghebeuren/ ondancx haer quaetheyt..’ Apollo en Mercurius bekritiseren wraaklustige bedrogen echtgenotes: ‘Dat en zijn gheen Vrouwen/ die haer mans lieff hebben al moghense dolen’. Als Juno's spel ten slotte uit is - Argus gedood, Yo onttoverd en Jupiter weer gelukkig - houden de sinnekens haar voor, dat alles haar eigen schuld is. Ruzie in huis drijft mannen ertoe, hun liefde elders te zoeken. Ook zij raden Juno aan, het eens met zachtheid en vriendelijkheid te proberen. Het feit dat Juno daar niets voor voelt wijten ze na haar vertrek aan gefrustreerde seksualiteit en liefde. Ook echtbrekers krijgen hun portie kritiek van de sinnekens. Als de gelieven betrapt dreigen te worden, zijn ze voldaan. Degenen die ‘haren houwelijck breken’ verdienen niet beter dan verdriet en schande, ‘Want sy breken trouwe, gheloefte en eet’, en ‘verdrucken deughdelijcke mannen en vrouwen’. Na deze en soortgelijke uitingen van verontwaardiging vraagt Naturelijcke Lust: ‘Meendy dan datter iemant aff besmet is?’ Cracht van Liefden ontkent direct, maar in bewoordingen die suggereren dat zwijgen goud is als je succes wilt hebben in de wereld. In hun laatste optreden trekken de sinnekens hun denkbeelden over overspel verder door. In een huwelijk komt er niets dan ellende van; niet God maar de duivel is dan de baas in huis. Maar, zegt Cracht van Liefden, niemand hoeft zich dit persoonlijk aan te trekken, hoor, want hier gaat niemand vreemd. Naturelijcke Lust daarentegen blijkt nu van mening te zijn dat overspel gemeengoed is.Ga naar eindnoot28. De allegorische interpretaties vertegenwoordigen drie verschillende, traditionele categorieën. De hierboven besproken betekenis die aan Yo's transformatie wordt toegekend is een interpretatie op het morele vlak. De laatste Na-prologhe biedt twee alternatieven, waarvan de eerste een natuurkundige, de tweede een historische verklaring geeft.Ga naar eindnoot29. Volgens de fysische traditie zijn de godenmythen uiteindelijk beschrijvingen van natuurverschijnselen; de goden zijn in dit verband personificaties van astrologische invloeden. Yo wordt in dit licht beschreven als een koningsdochter die bijzonder wijs was en die allerlei schriftsoorten heeft uitgevonden. Haar affaire met Jupiter en haar tijdelijk bestaan als koe zijn beeldspraak. De liefde van Jupiter betekent de weldadige invloed van de planeet Jupiter, die haar tot wetenschap op hoog niveau inspireerde. En zoals een koe melk geeft die zoet en voedzaam is, verschafte Yo door vinding van het schrift het verstand geestelijk voedsel.Ga naar eindnoot30. Vervolgens komt de historische verklaring: een groot vorst had een geliefde, en diens vrouw, die dat merkte, liet het meisje opsluiten ‘als | |
[pagina 329]
| |
een koe oft onnosel beeste’. Uit jaloersheid liet ze het gevang bewaken door honderd mannen - dat werd Argus met de honderd ogen. Dat Mercurius Argus doodde betekent, dat een wijs man door welsprekende woorden de honderd mannen overreedde om het meisje vrij te laten.Ga naar eindnoot31. Hoewel een uitvoeriger bronnenonderzoek nodig is om de uiteindelijke bron hiervan te achterhalen, wil ik toch wijzen op de zeer nauwe, zelfs vrijwel woordelijke overeenkomst met een passage uit Christine de Pisans Epistre Othea.Ga naar eindnoot32. De tussenspelen zijn disputaties over amoureuze onderwerpen waarvan de thematiek aansluit op de inhoud van het voorafgaande spel. Na het eerste spel, waarin de vrijage nog in een pril stadium verkeert, volgt een dialoog tussen een man, Besueck van Trooste, en een vrouw, Bedeckten Lust. Zij zijn het niet eens over de gewenste graad van lichamelijke intimiteit in een liefdesverhouding. Bedeckten Lust vreest oneer, vertrouwt mannen niet, en gelooft verder dat ‘als t'willeken gedaen is de minne vergaet’; zij pleit voor liefde als ‘reyn conversatie’. Besueck van Trooste vindt dat maar half werk en wijst erop dat de jeugd niet eeuwig duurt, dat vruchtbaarheid een goed ding is, en dat de liefde door het mingenot vaak juist toeneemt. Als Bedeckten Lust tegenwerpt dat je daarvoor getrouwd moet zijn is hij van mening, dat je het beter eerst eens kunt proberen. De verschillende normen die voor mannen en vrouwen gelden komen ook ter sprake vanuit de vraag, wie van beiden het het moeilijkste heeft. Ten slotte leggen zij de kwestie voor aan het publiek. In het tweede tussenspel zien en horen we twee gelieven, D'Amoreus Gheest, een jonghelinck, en Minlijck Samblant, een jonckvrouwe. Zij hebben het, heel toepasselijk, over het verschijnsel jaloezie. Ook hier wordt het onderwerp gepolariseerd; de kwestie is, wie in het algemeen meer reden heeft voor jaloezie, de man of de vrouw? Er ontspint zich een spitsvondig en elegant steekspel met argumenten. Ten slotte besluiten ze de kwestie voor Venus in ‘t'parlement van minnen’ te brengen. Ze roepen het publiek op, om op één april naar Venus' paleis te komen; wie de beste oplossing heeft, krijgt een krans van rozen van Venus zelf. Het laatste tussenspel is het enige dat met recht ‘een sotheyt’ genoemd kan worden.Ga naar eindnoot33. Sien, Hooren en Ghevoelen, drie sinnekens in diverse betekenissen van het woord, betwisten elkaar de eer, het meest amoureuze zintuig te zijn. Ze pochen om beurten op hun voortreffelijkheden, waarbij ze door beide anderen bespot worden. De liefde en het gedrag van verliefden worden daarbij genadeloos op de hak genomen. Ook hier wordt de vraag tenslotte aan het publiek voorgelegd; | |
[pagina 330]
| |
wie de prijs wint met het beste antwoord ‘sal Venus met Mirtus croonen’.
De theaterkant van het stuk is hier buiten beschouwing gebleven; ik beveel die van harte aan in de aandacht van op dit gebied meer bevoegde onderzoekers. Ongetwijfeld vormt de tekst van dergelijke stukken maar een onderdeel van het vertoonde. De kostuums, het decor, de wijze van acteren maken wezenlijk deel uit van het geheel. De tekst geeft hiervoor wel wat aanwijzingen. De voorstelling moet vrij spectaculair zijn geweest: er komt een feest in voor, er wordt gevlogen, Yo verandert twee maal van gedaante. Verder werd het stuk nog opgeluisterd met muziek en zang: de wachter zingt zijn dagelied, er is een beurtzang van Apollo en Discordia, en Mercurius laat een groepje instrumentalisten verschijnen. Uit het eerste tussenspel blijkt overigens, dat de kostuums voor dat tussenspel al bekend en bovendien al eerder gebruikt waren; Bedeckten Lust zegt: Tis al nieu sonder ons cleeren
Dat wy hier bringhen was nieu ghemaeckt.
Hieruit kunnen we opmaken dat de auteur van de tekst ook betrokken was bij andere aspecten van de opvoering.
Nu kunnen we de presentatie van het spel, met name de daarbij aangegeven opvattingen over de doelen van de dichtkunst, verbinden met het spel zelf. In de eerste plaats bezien we de recreationele kant, vervolgens de morele, en ten slotte de artistieke. De stofkeuze en entourage van het stuk bieden de mogelijkheid om de aardse, erotische liefde in volle glorie af te schilderen. Opvallend, zeker door het contrast met de bron, is de actieve rol van Yo. Zowel voor het feest als in de nacht voor het rendez-vous zien we haar blaken van verliefdheid en trappelen van ongeduld. Haar gevoelens en gedrag komen opvallend overeen met die van bij voorbeeld Hero en Venus in de andere amoureuze stukken. Achter de schermen blijkt de conventionele rol van het weigerachtige meisje, die deze heldinnen in gezelschap nog wel spelen, niet meer dan de dekmantel waaronder een enorm potentieel aan sensualiteit schuilgaat. Blijkbaar heeft het publiek behagen geschept in deze voorstelling van de vrouw als aanstichtster en slachtoffer van de aardse, erotische liefde. De norm dat vrouwen in liefdeszaken geen initiatieven behoren te nemen blijft overigens in alle amoureuze spelen onaangetast; overtreding is fataal, zoals Echo's lot bewijst.Ga naar eindnoot34. | |
[pagina 331]
| |
De tweede vrouwelijke hoofdrol maakt zich ook al aan ongebreidelde driften schuldig, zij het van geheel andere aard. Juno is het prototype van de verkeerde echtgenote. Zij brengt de nodige spanning in het stuk door haar woede en dreigementen. In veel sterker mate dan Yo is ze een afschrikwekkend voorbeeld; ze staat voortdurend bloot aan kritiek. Met zovele woorden wordt gezegd, dat dit soort ruzieachtige vrouwen het overspel van hun man aan zichzelf te wijten hebben. Vrede in huis is het ideaal; de vrouw moet vooral verdraagzaam zijn en vriendelijk blijven. De prologen maken duidelijk, dat het stuk een hoog artistiek niveau nastreeft. Dit blijkt ook uit de vormgeving, met name in rijmtechniek, taalgebruik en compositie, die getuigen van zorg en vakmanschap. Het stuk lijkt het werk van een bekwaam en professioneel dichter. Dichtkunst als recreatie, maar met verheven, immateriële motieven. Dit lijkt mij een mogelijke omschrijving van dit stuk. De twee leidsterren van de eerste grootte, die in de prologen worden aangewezen en gevolgd, zijn Der Stadt Eere en de Kunst. Beide bekommernissen worden expliciet bij het publiek aanwezig verondersteld. Het stuk biedt aangename verstrooiing, maar dat wel op een hoog artistiek peil, en daarmee versterkt het de allure van Brussel als centrum van kunst en cultuur. Het recreatieve weerspiegelt zich in de stofkeuze: een werelds, amoureus verhaal, dat zich tegen een heidens fantasiedecor afspeelt. Impliciet, maar ook in het sinnekenscommentaar wordt het gegeven wel betrokken op de eigentijdse huwelijksmoraal. Hoewel overspel wordt afgekeurd, zijn het toch vooral jaloerse echtgenotes die lering uit het stuk kunnen trekken. Ongebreidelde erotiek is prachtig om naar te kijken, maar in het dagelijks leven kun je beter maar niet met vuur spelen. Quod licet Jovi, non licet nobis, Brusselaars. Dat dit laatste gevolgd kan worden door een gedempt ‘helaas’ geeft precies aan waar naar onze smaak de dubbelzinnigheid of zelfs de hypocrisie van het stuk in schuilt. De expliciete moraal van het stuk beweegt zich op een heel ander vlak. De belangrijkste reden om de stof als allegorie te interpreteren doet aan als apologie voor mythen in het algemeen: al lijkt het verhaal nog zo onwaarschijnlijk, het is toch niet zomaar een fabeltje, maar de dichterlijke weergave van een historische of morele waarheid. Tot besluit kunnen we de besproken aspecten van Jupiter en Yo in verband brengen met de thematiek van deze bundel: stadsliteratuur en burgermoraal. Dat het stuk tot de stadsliteratuur gerekend moet worden, is zonder meer duidelijk. Het is zeker bedoeld voor een stadspubliek, en wel voor het Brusselse, en is hoogstwaarschijnlijk ook in | |
[pagina 332]
| |
hetzelfde stedelijke milieu tot stand gekomen. De dichter werkte wellicht in opdracht of in dienst van het stadsbestuur. Of het stuk daarmee automatisch een burgermoraal weerspiegelt, is een open vraag. Het stuk richt zich tot de Brusselse elite: het van oudsher machtige stadspatriciaat en de gezeten burgers, die gezamenlijk de bestuurlijke en economische touwtjes in handen hadden. Indien de Prologhen inspelen op werkelijk bij het publiek aanwezige aspiraties en gevoelens mogen we aannemen dat dit publiek zich graag wil onderscheiden van de ongeletterde en onbeschaafde massa. Het streven naar het Hogere in de vorm van Kunst is daarvoor het aangewezen middel. Dit lijkt het ideaal van een culturele bovenlaag, die weliswaar deel uitmaakt van een burgerbevolking, maar daar niet mee samenvalt: hun aantal is kleiner, hun prestige groter. Dit compliceert de kwestie, of de huwelijksmoraal van het stuk als burgermoraal beschouwd kan worden. Op grond van Jupiter en Yo alleen is dat volgens mij niet vast te stellen.Ga naar eindnoot35. We kunnen Jupiter en Yo zien als een stuk, waarin de dichtkunst in de eerste plaats dient om een combinatie te bieden van Cultuur en Recreatie. Als Maatschappelijk Werk propageert het de lieve vrede binnen de stadsmuren, maar ook binnen de huizen van de bevolking. Huwelijksmoraal en opvattingen over het stadsbelang hebben gemeen, dat vrede en harmonie hoog staan aangeschreven als voorwaarde voor een leven in voorspoed, eer en welvaart.Ga naar eindnoot36. |
|