Op belofte van profijt
(1991)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdStadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen
[pagina 217]
| |||||
Corrupte baljuws en overspelige echtgenotes
| |||||
[pagina 218]
| |||||
kwam na vergelijking van de versies en redacties onderling van een aantal fabliaux tot de conclusie dat ze wel geschreven waren voor hoofse kringen maar dat zij - soms tegelijkertijd - ook daarbuiten verspreiding gevonden hadden, waarbij in het geval van Boivin de Provins de erotische details uit een bewerking voor een niet-hoofs publiek weggelaten werden. In Duitsland heeft dit laatste verschijnsel zich eveneens voorgedaan: Hans Folz zwakte de obscene komiek in de voor de burgerij bestemde bewerking van de ‘Schwankmäre’ Die halbe Birne sterk af.Ga naar eindnoot3. De toeschrijving van de boerden aan de burgerij als eerste en belangrijkste publieksgroep, in de veronderstelling dat zij het monopolie op een realistische voorstelling van het erotische had, is daardoor niet meer zo vanzelfsprekend als altijd werd aangenomen.Ga naar eindnoot4. De publieksvraag dient opnieuw gesteld te worden en het antwoord op deze vraag zal (anders) beargumenteerd moeten worden.
Op basis waarvan kunnen we het geïntendeerde publiek van de boerden achterhalen? Opdrachtgevers - als die er al geweest zijn - kennen we niet en afgezien van de handschriften zelf beschikken we evenmin over receptiegegevens. Ook de publieksaansprekingen helpen ons niet verder: de toehoorders worden enkel met ‘ghi’ aangesproken. Alleen Van III ghesellen die den bake stalen begint met ‘Ghi goede liede, hoort na mie’, wat een aanspreking voor een stedelijk publiek lijkt te zijn.Ga naar eindnoot5. Aansprekingen vormen evenwel niet de overtuigendste aanwijzingen voor het geïntendeerde publiek van een tekst; een voordrager zal zich in dit opzicht zonder enige moeite aan zijn toehoorders aangepast hebben, zonder dat dit verdere gevolgen voor het verhaal zelf hoefde te hebben. Meer houvast bieden de argumenten die ontleend zijn aan de eigenlijke vertelling, die alleen aan een ander publiek aangepast kan worden door bewerking, wat in een nieuwe versie resulteert. Voor het achterhalen van het beoogde publiek zijn er wat de boerden betreft onder meer de volgende drie invalshoeken:
| |||||
[pagina 219]
| |||||
In de veertiende-eeuwse boerde Vanden cnape van Dordrecht vraagt de baljuw een jongeman die met geld strooit naar de bron van zijn inkomsten. Hij blijkt 's nachts vrouwen tegen betaling te beslapen. De baljuw vertelt in familiekring over de jongeman, waarna zijn vrouw hem voor twintig ponden laat halen. Hij brengt de nacht bij haar door terwijl de baljuw dienst doet. Wanneer hij zijn taak volbracht heeft, blijkt de vrouw geen geld te hebben. Hij geeft geen krediet en wacht tot de man thuiskomt. Wanneer de baljuw vraagt wat hij in zijn bed doet, vertelt de jongeman hem dat hij zijn werk gedaan heeft en dat hij nu recht heeft op zijn geld. Beschaamd betaalt de baljuw hem en hij verzoekt hem dringend hier niet met anderen over te spreken.Ga naar eindnoot7. Het motief dat in Vanden cnape van Dordrecht gebruikt is, was in Europa algemeen verbreid, maar er zijn slechts twee vertellingen bekend die enigszins op de boerde lijken: het fabliau Le foteor en de ‘Schwankmäre’ Bürgermeister und Königssohn van Heinrich Kaufringer, die zijn verhaal vermoedelijk niet lang na 1392 geschreven heeft.Ga naar eindnoot8. In beide vertellingen gaat het in tegenstelling tot de boerde niet om een beroeps-prostitué maar om een gelegenheidsbeslaper terwijl de tijdig thuiskomende echtgenoot voorkomt dat hij de klus kan klaren waarvoor hij gehuurd is. In het fabliau is hij een verarmd ridder, die als klaploper van de geneugten des levens weet te genieten maar zelf nu eens het gelag wil betalen en zich, om aan geld te komen, aan de mooiste vrouw in de stad aanbiedt voor twintig sou. In de ‘Schwankmäre’ is hij de zoon van de Franse koning, die incognito te Erfurt studeert en die na allerlei verwikkelingen op soortgelijke wijze als in de boerde door de vrouw van de burgemeester gehuurd wordt; deze weet overigens het probleem op een verstandige manier op te lossen, zodat zijn handel - hij is tevens koopman - er uiteindelijk wel bij vaart doordat de koningszoon hem als blijk van erkentelijkheid een aantal privileges schenkt.Ga naar eindnoot9. | |||||
[pagina 220]
| |||||
De baljuw als slachtoffer is hoogstwaarschijnlijk een bewuste keuze van de boerdedichter geweest, want dit personage is blijkens de parallellen niet met de traditie gegeven.Ga naar eindnoot10. Hij hanteert niet de veel gebruikte techniek van de negatieve kwalificaties om de gevoelens van het publiek voor de gedupeerde te sturen, maar dat was niet nodig ook: baljuws hadden in de maatschappelijke realiteit een bijzonder slechte reputatie. En wat algemeen bij het publiek leeft, hoeft niet uitgelegd te worden. Baljuws waren ambtenaren die de graaf vertegenwoordigden in een stad of een district en hun taak was hoofdzakelijk van gerechtelijke aard. Zij waren onder meer verantwoordelijk voor de openbare orde in hun ambtsgebied. De Vlaamse baljuws moesten misdrijven opsporen en de bestraffing ervan vorderen bij de schepenrechtbanken; zij waren zelf geen rechter maar waren wel belast met de uitvoering van het vonnis. De Hollandse baljuws konden zelf als rechter de vierschaar voorzitten. Hun bevoegdheden boden tal van mogelijkheden tot misbruik en corruptie. Staaltjes daarvan zijn onder andere gebleken bij onderzoeken die gehouden zijn naar aanleiding van de vele klachten over hun praktijken: zij werden door de bevolking beschuldigd van willekeurige aanhouding gevolgd door opsluiting voor onbepaalde tijd, geweldpleging, diefstal, afpersing, het uitsluitend gehoor geven aan klachten wanneer de gedupeerde een som geld betaalde, onwettige beslagnemingen en pijnigingen, misbruik van het compositierecht (zij dwongen tot schikking, zelfs wanneer vaststond dat de verdachte in een proces vrijuit zou gaan), intimidatie van getuigen enzovoort. Veel steden trachtten dan ook hun burgers bescherming te bieden tegen de willekeur van de baljuws door in de keuren bepalingen op te nemen waarin hun arrestatierecht ingeperkt werd of waarin een limiet gesteld werd aan het aantal dienaren dat een baljuw mocht hebben.Ga naar eindnoot11. De bij het publiek latent aanwezige gevoelens worden geactiveerd doordat de ambtsdrager in de boerde laakbaar gedrag vertoont: hij handelt in strijd met zijn taak en in strijd met het stedelijk belang. Steden hielden blijkens de keuren (vrouwelijke) prostitutie zoveel mogelijk buiten de poort of wezen een nauwkeurig afgebakende gedoogzone aan. De baljuw had de knaap vanwege prostitutie of anders, omdat het hier om een man gaat, als ‘onnutte’, dat wil zeggen als schadelijk en gevaarlijk voor de openbare orde of de goede zeden, aan moeten houden of uit de stad moeten verwijderen.Ga naar eindnoot12. De baljuw gedoogde de jongeman toen hij zag dat een oud en kreupel vrouwtje van diens diensten gebruik maakte. Wellicht ging hij ervan uit dat de knaap een sociale functie vervulde voor vrouwtjes die anders niet meer aan hun gerief konden komen, want hij prees zijn werk. Hij stond er niet | |||||
[pagina 221]
| |||||
bij stil, of wenste er niet bij stil te staan, dat de knaap tevens een bedreiging vormde voor gehuwde mannen, omdat hun vrouwen eveneens een beroep op hem konden doen - dat moest hij eerst aan den lijve ondervinden. Bovendien is de baljuw vermoedelijk corrupt. In de passage waarin hij de jongeman ter verantwoording roept, ontbreekt een versregel. Mogelijk stelt de ‘cnape van Dordrecht’ in die regel de baljuw een deel van het loon voor de bijslaap in het vooruitzicht, opdat hij zijn praktijken voort kan zetten. Wanneer de jongeman de baljuw ervan overtuigd heeft dat hij geen dief is, zegt hij: Her baeliu, xx pont
Salic winnen eer comt morghen
Moghdi wesen wel van mien.
Hoe luidde de in het handschrift ontbrekende versregel? Er wordt in de regels 66-67 over geld gesproken en in regel 69 wordt van de baljuw een welgezinde houding gevraagd. Het lijkt erop dat hem in de weggevallen regel smeergeld beloofd wordt.Ga naar eindnoot13. Vanwege de bewuste keuze voor een baljuw en vanwege het bespelen van een bij het publiek bestaande aversie tegen de baljuw, die nog eens versterkt wordt door hem te laten handelen in strijd met stedelijke belangen, moet deze boerde primair op een stedelijk publiek gericht zijn. De tekst kan onder meer een ventielfunctie gehad hebben doordat ze fungeerde als uitlaatklep voor frustraties omtrent de baljuw; een stedelijk publiek kon zich verkneukelen om diens schande.
Vanden cnape van Dordrecht is een tekst in het Hulthemse handschrift, dat met Brabant verbonden wordt.Ga naar eindnoot14. De vertegenwoordigers van de vorst heetten echter ‘baljuw’ in Holland, Zeeland en Vlaanderen. In Brabant werden vergelijkbare ambtenaren ‘amman’, ‘schout’ of ‘meier’ genoemd; enkel in het Waalse Brabant, in het baljuwschap van Nivelle, heetten ze ‘baljuw’.Ga naar eindnoot15. Ervan uitgaande dat een dichter die aanduidingen gebruikt die hem en/of zijn geïntendeerde publiek vertrouwd zijn - als hij ervan afwijkt, moet hij daarmee een bedoeling gehad hebben - acht ik Brabantse herkomst van de tekst minder waarschijnlijk: het lijkt aannemelijker dat de tekst komt uit een gebied waar de benaming ‘baljuw’ gebruikelijk was. En dan wordt opeens de lokalisering interessant: Dordrecht was verreweg de belangrijkste stad in het baljuwschap Zuid-Holland en de combinatie Dordrecht-baljuw komt in de geschiedenis vaak voor: in de veertiende en vooral het begin van de vijftiende eeuw had Dordrecht tal van problemen met de baljuw. In het populaire | |||||
[pagina 222]
| |||||
verhaal van de baljuw die een boer zijn beste koe ontnam (onder andere in de Divisiekroniek) zijn de boosaardige baljuw en diens neef, de schout, ook al uit Zuid-Holland en Dordrecht afkomstig.Ga naar eindnoot16. Ik ben dan ook geneigd te veronderstellen dat onze boerde van Hollandse oorsprong is. De dichter, die het motief aan de traditie ontleende en tot deze boerde bewerkte, heeft mogelijk de kans benut om aan zijn tekst een extra dimensie te geven door in te spelen op een lokale actualiteit en gebruik te maken van gevoelens die bij zijn beoogde publiek leefden en van verhoudingen waarvan het op de hoogte was of kon zijn, terwijl zijn tekst toch een ruime gebruikswaarde bleef houden, omdat het ongenoegen over de door hem gekozen functionaris algemeen was.
De veertiende-eeuwse boerde Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf verhaalt van een vrouw die een Oosterling (een Hanze-koopman) voorbij ziet komen en enthousiast vertelt ze haar man over diens kledij en sieraden. De echtgenoot wendt voor op reis te gaan en bezoekt 's avonds als Oosterling vermomd zijn vrouw. Wanneer zij na de maaltijd gaan slapen, vernedert hij haar door winden te laten en haar kleding met zijn uitwerpselen te bevuilen. Wanneer de echtgenoot de Oosterling de volgende dag als gast mee naar huis neemt, behandelt de verontwaardigde vrouw hem dermate onheus dat hij zich voorneemt nooit meer een stap in dit huis te zetten.Ga naar eindnoot17. Het motief van de echtgenoot die als minnaar verkleed z'n eigen vrouw bezoekt, maakt deel uit van een stofcomplex dat gewoonlijk als ‘le cocu battu et content’ aangeduid wordt.Ga naar eindnoot18. Binnen dit stofcomplex laten zich twee varianten onderscheiden. (1) In de eerste variant haalt de echtgenote haar eega over zich als vrouw te verkleden om de verleider, die met haar afgesproken heeft, in de tuin op te wachten. Terwijl de man in de tuin zit te wachten, is zij samen met haar geliefde, die daarna de echtgenoot afrost om ‘haar’ vanwege haar ontrouw te berispen. In de Middelnederlandse literatuur vinden we deze variant in Ic prijs een wijf en in het verhaal van de Spaanse schildknaap in Der minnen loep van Dirc Potter.Ga naar eindnoot19. (2) In de tweede variant wendt de echtgenoot voor dat hij op reis moet. Hij vermomt zich als de minnaar en bezoekt zo zijn vrouw. Zij herkent hem echter en sluit hem op. Nadat zij het liefdesspel met haar geliefde gespeeld heeft, laat zij het personeel haar echtgenoot afranselen, zogenaamd om de opdringerige minnaar een lesje te leren. De man is sindsdien overtuigd van haar trouw.Ga naar eindnoot20. In alle bekende versies is de echtgenoot het slachtoffer, hij wordt herkend en afgeranseld. Alleen in onze boerde is niet de man maar de vrouw de bedrogene: de herkenning blijft achterwege en de vrouw | |||||
[pagina 223]
| |||||
blijft in de waan dat zij de nacht met de Oosterling doorgebracht heeft. De vrouw is hier niet meer degene die superieur de situatie meester is; nu wordt niet met succes het overspel verborgen gehouden maar juist de intentie daartoe afgestraft. De dichter wijkt daarmee wel zeer nadrukkelijk af van de traditie en de vraag is waarom hij dat doet. Een gevolg van deze wijziging is dat de echtgenoot in deze boerde niet als de bedrogen sul wordt voorgesteld. Deze burger - de man is een koopman - wordt nu in een positief daglicht gesteld: hij is de echtgenoot die de situatie meteen door heeft en doortastend en adequaat weet te handelen, de neiging tot overspeligheid bij zijn vrouw smoort hij in de kiem. Hij heeft de touwtjes thuis goed in handen - een voorstelling van zaken die juist bij het mannelijk deel van een burgerlijk publiek in goede aarde moest vallen, met name bij de collegakooplieden, die voor hun zaken geregeld lange tijd van huis waren en hun vrouw alleen achter moesten laten, zodat zij zich bij de aangesneden problematiek direct betrokken gevoeld moeten hebben. De potentiële minnaar is een Oosterling, zoals de Hanze-koopman genoemd werd. De dichter karakteriseert hem in de eerste strofe als hoogmoedig, arrogant. Dit negatieve trekje kan dienen om een eventuele verstoring van het komisch effect van de vertelling te voorkomen wanneer het publiek ‘medelijden’ krijgt doordat de oplossing ten koste van een onschuldige buitenstaander gaat: de vrouw besmeurt hem met eten, beschimpt hem en schopt hem tot bloedens toe. Maar wellicht heeft de dichter vooral ingespeeld op reeds bij zijn beoogde publiek aanwezige gevoelens voor de Oosterlingen. De koopman is een veel voorkomend personage in komische vertellingen, maar dat juist voor deze specifieke koopman gekozen is, veronderstelt toch een dichter die vertelde voor een publiek dat met Duitse kooplieden vertrouwd was. Nu was Brugge voor de Hanzeaten zonder meer het belangrijkste handelscentrum; daarop was door de stapeldwang alle handel geconcentreerd en er was een kantoor gevestigd. Het is daarom verleidelijk de boerde met deze stad in verband te brengen (hoewel de vertelling door de komische intrige elders eveneens goed bruikbaar was). Daar de Hanze-kooplieden ook in andere steden voor hun handel kwamen, zal evenwel de mogelijkheid open gehouden moeten worden dat de tekst elders ontstaan is. Overigens maken historische gegevens de kandidatuur van Brugge er niet twijfelachtiger op, daar ze de karakterisering van de Oosterling en de presentatie van zijn lotgevallen als een komisch hoogtepunt begrijpelijk maken: tussen Brugge en de Hanze waren er geregeld wrijvingen en conflicten, die een aantal malen leidden tot een verplaatsing van de stapel of een handelsboycot door de Hanze, in de tweede helft van de veertiende eeuw zelfs twee- | |||||
[pagina 224]
| |||||
maal (1358-1360 en 1388-1392), waarbij het kantoor tijdelijk naar Dordrecht verplaatst werd.Ga naar eindnoot21. De echtgenoot in deze boerde is de held en hij wordt viermaal positief getypeerd als ‘dese goede man’. Deze aanduiding komt overeen met die in de titel, tevens de sententie waarmee de tekst opent. Vervolgens wordt de kerkelijke huwelijksopvatting weergegeven, die gebaseerd is op een aantal bijbelteksten: wanneer de beide echtgenoten elkaar genegen zijn, vormen ze twee zielen en één lichaam. Ook de wederkerigheid in de relatie die in deze opening tot uitdrukking gebracht wordt, is van kerkelijke oorsprong: trouw en deugdzaamheid worden niet meer uitsluitend van de vrouw maar ook van de man verwacht.Ga naar eindnoot22. Een boerdedichter kan zijn tekst beginnen met het weergeven van de ideale situatie om daarmee de norm te geven waarmee zijn publiek het gebeuren moet beoordelen, maar hij kan ook vooraf de opvatting geven die hij vervolgens met zijn verhaal wil ironiseren. In deze boerde lijkt het laatste het geval te zijn vanwege de spanning tussen de opening en de vertelling zelf. Het hooggestemde begin roept bij het publiek verwachtingen op die vervolgens op komische wijze doorkruist worden. De verhouding tussen de man en de vrouw, die hardhandig tot de orde geroepen moet worden, blijkt allesbehalve een illustratie van deze ideale voorstelling van huwelijkszaken. De kritiek betreft alleen de vrouw; de handelwijze van de man wordt geprezen, maar niet vanuit het perspectief van de beginverzen. Op de vertelling sluit wel zonder haperen het commentaar in de slotverzen aan, wanneer de dichter, die zich tijdens de verwikkelingen zelf van moraliserende kanttekeningen onthouden heeft, opmerkt dat de vrouw dankzij haar man haar eer behouden heeft. Enkel de vrouwen - van wederkerigheid is al lang geen sprake meer - krijgen het verhaalde ter lering voorgehouden, zij moeten zich ‘gorden in de band van de eer’. Het draait uiteindelijk om de wereldlijke eer; het ideaal uit de beginverzen wordt niet herhaald.Ga naar eindnoot23. De man die de neiging tot overspel bij zijn vrouw kan onderdrukken, heeft de duivel bedwongen.Ga naar eindnoot24. De boerde blijkt het kerkelijke huwelijksideaal op komische wijze te relativeren en daar een pragmatischer en nuchterder visie tegenover te stellen: een burgerlijke huwelijksmoraal, die wel moest afwijken van de kerkelijke omdat er niet (enkel) religieuze normen meespeelden maar vooral (ook) sociale en materiële belangen. De kerkelijke voorschriften en de praktijk van het burgerlijk huwelijk liepen vaak sterk uiteen. Zo schreef de Kerk voor dat een huwelijk alleen geldig was wanneer beide echtelieden uit vrije wil erin toestemden, de Kerk verlangde met andere woorden wederzijdse genegenheid. In de praktijk was voor gegoede burgers de partnerkeuze helemaal niet vrij maar | |||||
[pagina 225]
| |||||
lag de beslissing bij de familie, die allereerst het bezit veilig wenste te stellen. En clandestiene huwelijken werden ondanks kerkelijke verboden in groten getale gesloten.Ga naar eindnoot25. Overigens is Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf niet de enige boerde waarin afstand genomen wordt van kerkelijke opvattingen over het huwelijk. Dits vanden vesscher van Parijs bekritiseert de kerkelijke theorie over geslachtsgemeenschap in het huwelijk en stelt er het seksueel genot als de dagelijkse praktijk en als allesbehalve laakbaar tegenover.Ga naar eindnoot26.
Een gunstige afloop voor de echtgenoot vinden we eveneens in Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, een boerde uit de tweede helft van de veertiende eeuw en evenals de beide vorige teksten in het handschrift-Van Hulthem overgeleverd. Een man weet dat zijn vrouw overspel pleegt en zoekt haar te betrappen. Wanneer haar minnaar bij haar is, komt hij woedend thuis. De vrouw verbergt haar geliefde in een kist maar de man gaat erop zitten en laat zijn vrouw de echtgenote van haar minnaar halen, die hij vervolgens op de kist verkracht. Zij zweert dat het hem zijn leven zal kosten maar hij biedt haar een sieraad uit de kist aan: haar eigen man. De heer des huizes, nu hij wraak genomen heeft en quitte staat, stelt voor de zaak als afgedaan te beschouwen.Ga naar eindnoot27. Het verstoppen van de minnaar wanneer de echtgenoot het samenzijn komt verstoren, was een populair motief in middeleeuwse komische vertellingen. In de regel hebben de verwikkelingen een voor de geliefden positieve afloop: de minnaar kan ongemerkt verdwijnen dankzij een list van de vrouw, die zo nodig de achterdocht van de echtgenoot wegredeneert.Ga naar eindnoot28. In onze boerde zegeviert echter de man en niet de vrouw. Hier is de sympathie niet voor de minnaar maar voor de echtgenoot. De twee belangrijkste parallellen zijn de achtste vertelling van de achtste dag in de Decamerone en Die Wiedervergeltung van Hans Folz.Ga naar eindnoot29. Bij Boccaccio heeft de vertelling een betrekkelijk mild karakter: Zeppa, die door zijn vriend Spinelloccio bedrogen is, legt diens vrouw vooraf de situatie uit, waarna zij erin toestemt dat hij met haar doet wat haar man met Zeppa's vrouw gedaan heeft. De twee vrienden besluiten na afloop de vrouwen in het vervolg gezamenlijk te hebben. In zijn Amorosa Visione had Boccaccio al eerder te kennen gegeven dat de beste reactie van een bedrogen echtgenoot bestaat uit een zwijgend dulden of een voorzichtige wraak, waarbij het gebeuren niet openbaar mag worden.Ga naar eindnoot30. Onze boerde is vergeleken met de novelle minder mild van toon: de vrouw wordt zonder nadere uitleg verkracht, terwijl haar overweldiging bovendien als een komisch hoogtepunt | |||||
[pagina 226]
| |||||
gepresenteerd wordt. Van partnerruil is geen sprake: de echtgenoot heeft zich gewroken en de door hem opgelegde schikking is gebaseerd op de behoefte zijn eer voor de buitenwereld te bewaren. De echtgenoot benadrukt dat het gebeurde geheim moet blijven, want het zou schandelijk zijn wanneer het anderen ter ore kwam. De man in de ‘Schwankmäre’ van Hans Folz, die voor een burgerlijk publiek schreef,Ga naar eindnoot31. overtreft de echtgenoot in onze boerde op zijn beurt in verbetenheid, want hij dreigt zonder omwegen de minnaar te doden: de vrouw moet komen als zij haar man levend terug wil zien. Wanneer zij verschenen is, stelt de bedrogen echtgenoot haar voor de keus: of zij laat zich op de kist gebruiken of haar man verliest zijn leven. Ook de minnaar in de kist mag kiezen: of zijn vrouw redt zijn leven of hij wordt gedood. De tekst eindigt met de wens van de dichter dat iedere man die behalve zijn echtgenote nog een vrouw bemint hetzelfde overkomen mag. De vrouw is het enige personage in de boerde dat vooraf getypeerd wordt; de gehele tweede strofe wordt benut om haar te karakteriseren. De dichter stuurt de gevoelens van het publiek voor haar met negatieve kwalificaties. Zij ‘mesdede’ in overspel, ze is wellustig en ze zorgt slecht voor het huishouden: ze stelt anderen liever haar geslachtsdelen ter beschikking dan haar potten of pannen en boenen doet ze zelden.Ga naar eindnoot32. De negatieve sturing door haar af te tekenen als slechte huisvrouw heeft alleen zin bij een publiek dat de norm hanteert dat de vrouw huisvrouw is en dat zij die taak naar behoren moet verrichten: een stedelijk publiek. Het vrouwelijk deel van het publiek krijgt nadrukkelijk voorgehouden dat het het voorbeeld van de vrouw over wie de boerde gaat niet na moet volgen. Aan het slot van de eerste strofe wordt middels een sententie de ideale situatie gegeven en daarmee de norm waaraan het publiek het gebeuren moet toetsen: een goede vrouw, die haar man trouw blijft, dient geëerd te worden. De vrouw in deze boerde is de antipode van de goede vrouw op wie de lof gezongen wordt. Ditmaal moet het publiek de sententie serieus nemen: het verhaal staat nu niet op gespannen voet met de opening. Het vervolg is in overeenstemming met de gewekte verwachtingen. Van enen man die lach gheborghen in ene scrine bevestigt de burgerlijke huwelijksmoraal middels een komisch verhaal. In deze boerde wordt niet alleen de seksuele losbandigheid van de vrouw maar ook die van haar gehuwde minnaar veroordeeld en afgestraft. Het publiek krijgt de kwalijke gevolgen van overspel getoond en wordt op onderhoudende wijze bevestigd in zijn afkeer van of gewaarschuwd voor deze vorm van zedeloos gedrag. | |||||
[pagina 227]
| |||||
Een aantal boerden blijkt inderdaad primair voor een stedelijk publiek bestemd te zijn, zij het op andere gronden dan tot dusver aangenomen werd. Niet uit het feit dat zij schunnig (zouden) zijn blijkt dat deze boerden voor de burgerij geschreven werden, maar wel uit het gebruik dat de boerdedichters maakten van stedelijke anti- en sympathieën en uit hun benadering van morele kwesties vanuit een burgerlijke optiek. De twee laatstbesproken boerden, Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf en Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, bevestigen de burgerlijke huwelijksmoraal op komische wijze. De driehoeksthematiek is toegespitst op de burgermoraal: de echtgenoot is niet meer het komisch slachtoffer van de hem superieure vrouw, maar hij figureert nu in de heldenrol. De burgerij sympathiseerde immers niet met de minnaar en zag in buitenechtelijke relaties een bedreiging van de orde in de stedelijke samenleving. De burgerij blijkt bovendien gereserveerd te staan tegenover het kerkelijke huwelijksconcept en in plaats daarvan een eigen ideologie naar voren te brengen die veel praktischer was en waarin de eer en de taakverdeling in het gezin wezenlijke aspecten zijn. Dat voor enkele teksten aannemelijk gemaakt kan worden dat ze primair voor een stedelijk publiek verteld zijn, betekent overigens niet dat de burgerij nu per definitie als het geïntendeerde publiek van al de boerden beschouwd kan worden. De andere teksten zullen alle afzonderlijk daarop onderzocht moeten worden.Ga naar eindnoot33.
De boerden werden gewoonlijk vanwege de erotiek aan de burgerij toegeschreven. In Frankrijk en Duitsland werden bewerkingen van fabliaux en ‘Schwankmären’ voor een burgerlijk publiek gekuist. Een aantal, tamelijk pikante, Middelnederlandse boerden blijkt inderdaad voor een stedelijk publiek bestemd. Rest de vraag of onze burgers vrijmoediger of zinnelijker waren dan de Franse en de Duitse. Een antwoord daarop hoop ik eens in een ander verband te geven. |
|