Op belofte van profijt
(1991)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdStadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen
[pagina 228]
| |
Cultuur en politiek in Brussel in de vijftiende eeuw
| |
[pagina 229]
| |
heden een processie rond het Mariabeeldje, jaarlijks op de zondag voor pinksteren trok men van de Zavel naar de Grote Markt. De periode kort na 1348 is duister maar naast de geestelijkheid van de Zavelkerk lijkt alleen het Grote Gilde mee te hebben gedaan aan de processie. Dit gilde was tot ver in de vijftiende eeuw de stuwende kracht achter de processie. Het Brusselse Grote Gilde van de voetboog is te plaatsen in de traditie van de laat-middeleeuwse schutterijen: door de politieke en militair-technische ontwikkelingen in de (Zuidelijke) Nederlanden werd het voor de steden noodzakelijk een militaire macht te creëren. Vanaf de eerste ontwikkelingen in Vlaanderen in de laatste decennia van de dertiende eeuw verspreidden de schutterijen zich door geheel West-Europa.Ga naar eindnoot4. Behalve de bescherming van de stedelijke gemeenschap hadden de schuttersgilden een religieuze en culturele functie, voornamelijk bestaande uit het optreden bij processies en het representeren van de stad bij landjuwelen.Ga naar eindnoot5. Het Grote Gilde vormde een soort tweeëenheid, al in 1366 is sprake van het een samengaan van een groep schutters en een aantal geassocieerde leden, zoals dat ook bij andere schuttersgilden wel lijkt voor te komen.Ga naar eindnoot6. Een stedelijke bepaling van 1412 en een gildereglement van omstreeks dezelfde tijd maken het mogelijk een zekere indruk van het Brusselse Grote Gilde te krijgen.Ga naar eindnoot7. In 1412 stelde het stadsbestuur het aantal schutters vast op zestig, het aantal geassocieerde leden fluctueerde vermoedelijk omdat alle oud-schutters en verder ‘elc goet geselle, hovesch ende goedertieren’ lid konden zijn.Ga naar eindnoot8. Slechts enkele eisen werden aan nieuwe leden gesteld, zij moesten Brussels poorter zijn, voldoen aan het kledingreglement van het gilde en een toegangspremie betalen. Waar de schutters concrete taken hadden bij brandbestrijding, ordehandhaving en stadsverdediging, blijft de rol van de geassocieerde leden onduidelijk. Vermoedelijk moeten we bij de geassocieerde groep denken aan een cultureel getinte vereniging, die naast de schutters optrad bij landjuwelen, wellicht waren het de geassocieerde leden die in 1458 met toneelspel de eerste prijs wonnen op een landjuweel in Mechelen.Ga naar eindnoot9. Daarnaast lijkt deze geassocieerde broederschap een religieus-sociale functie te hebben gehad, gekoppeld aan de Zavelkerk, vergelijkbaar met die van de Broederschap van het Heilig Kruis van de Brusselse Sint Jacobskerk op Coudenberg.Ga naar eindnoot10. Met uitzondering van de specifieke taken die de 60 schutters moesten uitvoeren vormde het Grote Gilde min of meer een eenheid, of, zoals de bepaling van 1412 stelt, de leden dienden ‘van eenen eede ende van enen cleede’ te zijn: beide geledingen moesten trouw zweren aan hertog en stad en beide droegen dezelfde kleding. Dit samenvallen van schutters en geassocieerde leden in het Grote Gilde wordt ook duide- | |
[pagina 230]
| |
lijk in de samenstelling van het bestuur, de posten van de twee dekens en vier gezworenen werden gelijkelijk verdeeld.Ga naar eindnoot11. Ook de beide kerkmeesters van de Zavelkerk moesten worden gekozen uit schutters en geassocieerde leden van het Grote Gilde.Ga naar eindnoot12. De verkiezing van deze hoogwaardigheidsbekleders vond plaats op de zondag voor pinksteren, de dag van de Ommegang.
De sterke koppeling van het Grote Gilde aan de Zavelkerk is niet toevallig: in 1304 werd deze kerk gesticht als schutterskapel.Ga naar eindnoot13. Ook de oudste geschiedenis van de Ommegang moet worden verbonden met het schuttersgilde. In de legende van de tocht van Beatrijs Soetkens met het Mariabeeld was al sprake van de schutters, in de oudste concrete vermelding van de Ommegang (1366) wordt zij expliciet de processie van de schutters genoemd.Ga naar eindnoot14. Toch zou het een misvatting zijn de Ommegang als een eenvoudige schuttersprocessie te beschouwen. Waar in het midden van de veertiende eeuw de Ommegang nog werd gedomineerd door het Grote Gilde, breidde aan het eind van deze eeuw de participatie zich sterk uit. De andere Brusselse schuttersgilden, leden van de Brusselse ambachten, de magistraat, geestelijkheid, bedelorden en leden van het lakengilde gingen meedoen en vormden een bonte stoet van praalwagens en allegorische personages; geleidelijk aan werden de oudere Brusselse processies rond St. Michiel en St. Jan van Molenbeek volledig overvleugeld.Ga naar eindnoot15. Vermoedelijk al rond 1400 was de Ommegang uitgegroeid tot een stoet waarin de belangrijkste lagen van de Brusselse bevolking acte de présence gaven. Als J. Toussaert opmerkt ten aanzien van de Vlaamse processies: ‘La procession Brugeoise du plus haut degré et d'autres processions particulières ... constituaient une impressionnante manifestation du vitalité communautaire’, zou dat even goed voor de Brusselse Ommegang kunnen gelden.Ga naar eindnoot16. De participatie van bijna alle sociale lagen van de stad in het evenement impliceert een gelijkenis met de Blijde Inkomsten, de grote publieke feesten die werden georganiseerd door steden ter gelegenheid van de huldiging en het eerste bezoek aan een stad van een nieuwe vorst. Essentie van de Blijde Inkomsten was enerzijds de bevestiging van de stedelijke en landelijke privileges door de vorst, anderzijds de erkenning van deze vorst door de stedelijke gemeenschap.Ga naar eindnoot17. Soly zegt over de Blijde Inkomsten: ‘Vanaf omstreeks 1350 begonnen de stedelingen de poorten, de openbare gebouwen en de straten te versieren, stoeten te vormen en allerlei spektakels te organiseren om hun collectieve identiteit tegenover de vorst (en de buitenwereld in het algemeen) te bevestigen.’Ga naar eindnoot18. In de loop van de veertiende en in de vijftiende eeuw ontwikkelden de Blijde Inkomsten zich tot grote, door de stad geor- | |
[pagina 231]
| |
ganiseerde en gesubsidieerde feesten, die werden gebruikt voor communicatie met de vorst. Maar de Blijde Inkomsten waren méér: de stedelijke overheid deed pogingen de plaatselijke bevolking te doordringen van de belangengemeenschap tussen de verschillende groepen en van de rechtvaardigheid van de bestaande sociale ongelijkheid.Ga naar eindnoot19. Het is duidelijk dat de Brusselse Ommegang lang niet op alle punten valt te vergelijken met de Blijde Inkomsten: de frequentie van de Ommegang was veel hoger, deze vond jaarlijks plaats op de zondag voor pinksteren, terwijl de Blijde Inkomsten slechts op onregelmatige momenten, enkele malen per eeuw, werden gehouden. Meer fundamenteel is de principiële aanwezigheid van de vorst bij de Blijde Inkomsten. Hoe belangrijk de Brusselse magistraat de aanwezigheid van de vorst bij de Ommegang ook vond, de hertogen bezochten de Ommegang slechts incidenteel.Ga naar eindnoot20. In tegenstelling tot de Blijde Inkomsten was de Ommegang in essentie derhalve een intern-stedelijke aangelegenheid. Ondanks deze verschillen zijn er ook duidelijke overeenkomsten. Net als de Blijde Inkomsten groeide ook de Brusselse Ommegang in de veertiende en vijftiende eeuw uit tot een gebeurtenis die betrekking had op de hele stad, waarin de belangrijkste geledingen van de stad participeerden: magistraat, ambachten en geestelijkheid. De door Soly met betrekking tot de Blijde Inkomsten geconstateerde stedelijke eenheidsgedachte is daarom ook herkenbaar in deze processie.
Is de oudste geschiedenis van de participatie in de Ommegang nauwelijks te achterhalen, dan geldt dat in versterkte mate voor het publiek dat haar bezocht. In algemene zin kunnen we stellen dat Ommegangen een grote populariteit genoten in de middeleeuwen.Ga naar eindnoot21. De enige concrete aanwijzing dienaangaande met betrekking tot de Brusselse processie wordt gevormd door een stedelijke oorkonde van 25 januari 1428. De tachtigste verjaardag van de tocht van Beatrijs Soetkens werd door de stadsbestuur aangegrepen om een oudere gift aan het schuttersgilde te verdubbelen tot 1 pond: Item want de kerke van Onser Vrouwen opten Zavel jairlix grotelic ende zeere belast is metter processien die men jairlix in de eere van Onser Liever Vrouwen voirs. doet in der stad van Bruessel, om de voirs. processie te cyerenen ende eerelic te doene, daer de stad ene wile tijts jaerlix toe gegeven heeft een half pont ouder grote, daer de voirs. processie niet met gesustineert en can gewerden, de voirs. kerke en moeter vele in tachter gaen ende verlast werden, ende want de assisen van der voirs. stad metter voirs. processien zeere gebetert | |
[pagina 232]
| |
werden metten verkeerenen vanden volke dat ter selver processien compt alst openbaer es, ende emmer ombehoerliken wesen soude dat de voirs. kerke ombehoirliken last hadde, soe es geraempt, geordineert ende gesloten als voere dat de voirs. kerke van opten Zavel voere tselve half pont grote datse als voirscr. steet ene wile tijts gehadt heeft, hebben sal jaerlix een pont grote.Ga naar eindnoot22. Uit deze verordening blijkt dat de organisatie nog steeds in handen was van het Grote Gilde (in de persoon van de kerkmeesters van de Zavelkerk) dat haar tot dat moment ook grotendeels financierde. Bovenal blijkt dat de processie al in 1428 kon bogen op een groot publiek, zodanig zelfs dat de (bier- en wijn-) accijnzen van de stad er zeer door werden bevorderd. De hoge inkomsten uit de accijnzen doen vermoeden dat een deel van de bezoekers niet slechts voor de verering van het Mariabeeld kwam. Voor het Brusselse stadsbestuur betekende deze grote toeloop dat de Ommegang, net als de Blijde Inkomsten, de mogelijkheid bood een groot en gedifferentieerd publiek te bereiken.Ga naar eindnoot23. Het hoeft ons derhalve niet te verwonderen dat de Brusselse Ommegang zich kon verheugen in een grote belangstelling van de magistraat.
In 1448, het eerste eeuwfeest van de tocht van Beatrijs Soetkens, vaardigde het stadsbestuur een verordening uit om de Ommegang te subsidiëren. De verordening van 1448 is voor ons inzicht in de stedelijke culturele politiek ongelijk veel belangrijker dan die van 1428, omdat het stadsbestuur ook inhoudelijke maatregelen nam.Ga naar eindnoot24. Verschillende argumenten kunnen aanleiding voor de stad zijn geweest zulke diepgaande maatregelen ten aanzien van de processie te nemen. De formele reden voor de Brusselse magistraat om de oorkonde van 1448, zoals opgenomen in de bijlage, uit te geven was de zorg voor een meer luisterrijke uitvoering van de Ommegang.Ga naar eindnoot25. Behalve esthetische, kunnen religieuze en zelfs, hoewel minder waarschijnlijk, economische argumenten een rol hebben gespeeld.Ga naar eindnoot26. Eén van de belangrijkste overwegingen is echter ongetwijfeld gelegen in de publicitaire mogelijkheden die de Ommegang bood.Ga naar eindnoot27. Het stadsbestuur nam daartoe een aantal praktische en financiële maatregelen, opvallend is dat het zich hierbij onthield van bemoeienis met het geestelijk deel van de processie. In zeven artikelen werden slechts maatregelen getroffen met betrekking tot financiering, organisatie en inhoud van de wereldlijke kant van de processie. Het is deze kant van de Ommegang die het meest boeiend is.
Ten aanzien van de organisatie van de Ommegang kunnen we aan de hand van de verordening het volgende vaststellen: net als in 1428 | |
[pagina 233]
| |
berustte de organisatie bij de twee ‘kercmeesteren’ van de Zavelkerk, beiden lid van het Grote Gilde. Zij vormden de coördinerende instelling van de processie en de stad gaf hen geld om dit te bekostigen. Uitvoerenden waren de leden van de broederschap van het Grote Gilde, de benodigde materialen stonden onder haar beheer, zoals blijkt uit het feit dat de stad de door haar te verwerven ‘plaetse’ weer uitleende aan het Grote Gilde.Ga naar eindnoot28. Het feit dat elders in de verordening de beide kerkmeesters van de Zavelkerk worden genoemd wijst erop dat het hier zowel de schutters als de geassocieerde leden van het Grote Gilde betrof. In de laatste twee artikelen wordt een duidelijke regeling getroffen voor de financiële steun aan het organiserend kerkbestuur en de verplichting daarvan rekening af te leggen aan de stedelijke overheid. De goede voortgang van de processie was van een prominent belang voor het stadsbestuur: zowel in het derde als in het vierde artikel van de verordening worden maatregelen getroffen om oponthoud te voorkomen. Opvallend is dat de stad in het derde artikel de controle over het ordelijk verloop van de Ommegang overlaat aan de dekens van de drie schuttersgilden, deze controleurs moesten deel uitmaken van de geslachten, de Brusselse sociale toplaag.Ga naar eindnoot29.
Het publiek van de processie vormde een tweede punt van zorg voor de magistraat. Uit de verordening van 1428 werd al duidelijk dat de Ommegang zeer veel bezoekers trok, naar we mogen aannemen vooral uit de lagere sociale klassen.Ga naar eindnoot30. In deze nieuwe oorkonde blijkt dat het stadsbestuur een groot gewicht hechtte aan de aanwezigheid van ‘prelaten of andere heeren’ (geestelijke hoogwaardigheidsbekleders). Hoewel de bestaande beloning van een aangeboden maaltijd wordt veranderd in een schenking van twee kruiken wijn, handhaafde de stad de aanmoediging om te komen. Uit andere bronnen weten we dat de stad zich niet alleen inspande voor de komst van geestelijke hoogwaardig-heidsbekleders. De door de Spaanse edelman Calvete de Estrella bij het bezoek van (de latere koning) Filips II vermelde ‘zeer oude gewoonte’ van het aanbieden van een maaltijd door de stad aan de hertog ter ere van de processie bestond ook al in het midden van de vijftiende eeuw. In een toevallig overgeleverde rekeningspost uit (waarschijnlijk) 1437 wordt gesteld: ‘Item, mijn heere ende mijn vrouwe van Brabant saghen die processie van Onse-Vrouwe-opten Savele op den stadthuyse ende aten daer’.Ga naar eindnoot31. Uit het zeer fragmentarische Brusselse bronnenmateriaal komt verder naar voren dat aan het eind van de vijftiende eeuw naast de hertog ook andere hoge edelen door middel van een maaltijd werden gestimuleerd de Ommegang te bezoeken.Ga naar eindnoot32. Verder is bekend dat in 1456 de processie van de zondag voor pinksteren naar de maandag werd | |
[pagina 234]
| |
verplaatst om de aanwezigheid van de gevluchte Franse kroonprins Lodewijk (XI) mogelijk te maken.Ga naar eindnoot33. We mogen dan ook concluderen dat de magistraat de komst van de maatschappelijke en religieuze elite heeft gestimuleerd.
Interessant voor ons beeld van de Brusselse culturele politiek is vooral de zorg van de magistraat voor de inhoudelijke kant van de Ommegang, die naar voren komt in het tweede en het vijfde artikel. Enerzijds betreft dat de bemoeienis voor een opvoering van een serie toneelstukken, waarover later meer, anderzijds regelingen voor het ‘uuttouwen’ van hertogen door de ambachten. Op het eerste gezicht is dit artikel van de verordening nogal raadselachtig, een interpretatie wordt mogelijk gemaakt door de beschrijving door Calvete de Estrella van de Ommegang, hij beschrijft het verloop van de processie: Nu volgden een groot getal jonge lieden op kostbare rijkelijk opgetuigde paarden gezeten, in zijden kleederen van verschillige kleuren met scepters en hertogelijke kronen; zij verbeeldden alle de hertogen welke elkander in Brabant opgevolgd waren, van den eersten af tot keizer Karel [V]. Vóór hen werd gedragen een standaard, vergezeld van drie of vier krijgslieden; elk van hen was ook gevolgd van evenveel beredene lijfjonkers, dragende dezelfde kleuren als elke hertog. Hierna kwamen de ambachtsgilden te getale van twee en vijftig, elk hunner voorafgegaan van hunne kenteekens hangende aan lange schachten waarop het beeld stond van den beschermheilige van elk ambacht of elke broederschap.Ga naar eindnoot34. Ongetwijfeld ging het in 1448 om een vergelijkbaar of identiek gebruik, een traditie die in dat jaar niet werd ingesteld - de stad sloot zich immers aan bij een oudere gewoonte - maar die wel werd gestimuleerd en gereguleerd. En dat is om verschillende redenen interessant. Aan de ene kant is er het feit dat de stad streefde naar die brede participatie, aan de andere kant is dit een uiterst curieus historiografisch fenomeen, dat zijn belang vooral ontleent aan de geschiedkundige traditie waarbij het aansluit. Op zich is het merkwaardig dat men in de Ommegang een genealogie van de Brabantse hertogen liet uitbeelden. In tegenstelling tot de Blijde Inkomsten die werden gehouden bij de inhuldiging van een nieuwe vorst, lenen processies zich nauwelijks tot dynastieke bezinning.Ga naar eindnoot35. Mij is maar één equivalent bekend, het door Blok gesignaleerde Leidse gebruik uit de zestiende eeuw om de wijken van de stad graven en gravinnen te laten uitbeelden.Ga naar eindnoot36. Verder wordt noch in het algemene overzicht van Worp noch in de studies van Toussaert over Vlaanderen | |
[pagina 235]
| |
en die van Van Autenboer met betrekking tot Mechelen en enkele Noord-Brabantse steden melding gemaakt van een gebruik als het Brusselse.Ga naar eindnoot37. Geplaatst binnen de historiografische traditie van Brussel is de ‘levende genealogie’ echter veel minder een curiosum: in het vijftiende-eeuwse Brabant was sprake van een heropleving van het historiografische genre, waarbij Brussel een grote rol speelde.Ga naar eindnoot38. In ca. 1415 schreef Hennen van Merchtenen zijn Cornicke van Brabant, die vermoedelijk is ontstaan in de Brusselse hofkringen. Ongeveer 15 jaar later moet de Brusselse stadspensionaris meester Petrus de Thimo de eerste versie van zijn kroniek over de hertogen van Brabant hebben afgerond, tussen 1430 en 1441 werd de Voortzetting van de Brabantsche Yeesten geschreven. In 1445 schreef, eveneens in Brussel, hertogelijk secretaris Edmond de Dynter de Chronicon nobilissimorum ducum Lotharingiae, Brabantiaeque et regum Francorum. Uit deze werken komt bijna steeds dezelfde optiek naar voren: de herkomst van de hertogelijke dynastieke lijn wordt zover mogelijk teruggevoerd. Als we Calvete de Estrella mogen geloven wanneer hij zegt dat de genealogie bij de Ommegang terugloopt tot de oudste hertog, moeten we als voorbeeld waarschijnlijk denken aan de meest invloedrijke Brabantse kroniek, de Brabantsche Yeesten, die de geschiedenis begint met Pepijn van Landen (ca. 600) en via Karel de Grote, de graven van Leuven en via de hertogen van Lotharingen, Brabant en Limburg doorloopt tot de Bourgondische dynastie. De aansluiting van de ‘levende genealogie’ bij de normale Brabantse historiografie vestigt de aandacht op een zeer belangrijk gegeven: net als de overige geschiedwerken vormt de genealogie een legitimering van de hertogelijke, dat wil in dit geval zeggen Bourgondische, dynastie.Ga naar eindnoot39. Het is niet slechts van belang om te constateren dàt de genealogie werd gevormd maar ook door wie dat werd gedaan: de Brusselse ambachten. Deze ambachten vormden een sociaal zeer heterogene groep. Alle Brusselse beroepsgroepen maakten deel uit van een ambacht, een groot deel van de stadsbevolking dus, alleen geestelijkheid, stedelijk proletariaat en patriciaat waren geen lid van ambachten. Het heterogene karakter blijkt uit het feit dat zowel de zeer rijke goudsmeden en schilders als de door het verval van de lakenindustrie sterk verarmde massa der textielarbeiders behoorden tot ambachten.Ga naar eindnoot40. Het is deze groep die door het Brusselse stadsbestuur in 1448 werd aangespoord mee te werken aan het uitbeelden van de hertogen. Met nadruk droeg de magistraat daarbij ook een oplossing aan voor de armere ambachten, in samenwerking met anderen konden ook zij een hertog uitbeelden. Het is daarmee duidelijk dat de magistraat bewust | |
[pagina 236]
| |
de gehele Brusselse werkende bevolking van hoog tot laag bij de processie heeft willen betrekken. Het is mogelijk een andere veronderstelling te opperen. We mogen ervan uitgaan dat vanaf ongeveer 1400 alle geïnstitutionaliseerde lagen van de stad (magistraat, geestelijkheid, schutterij, lakengilde en het merendeel der ambachten) participeerden in de Ommegang. Uit de verordening van 1448 blijkt echter dat enkele ambachten om financiële redenen verstek lieten gaan. Door ook deze groepen bij de processie te betrekken zorgde het stadsbestuur dat de Ommegang als het ware een spiegel vormde van de (geïnstitutionaliseerde) Brusselse samenleving.
De verordening van 1448 kent nog een artikel waarin de stad zich bemoeide met de inhoudelijke kant van de processie, of eigenlijk met de afsluiting daarvan. Het vijfde artikel gaat over de opvoering van een serie van zeven toneelstukken, het is in de literatuurgeschiedenis vele malen bediscussieerd.Ga naar eindnoot41. De stad maakte de opvoering van toneelstukken mogelijk, die moesten plaatsvinden als afsluiting van de processie.Ga naar eindnoot42. Het fenomeen op zich is veel minder vreemd dan het op het eerste gezicht lijkt: bijna alle middeleeuwse toneelstukken waren gekoppeld aan een processie en de bemoeienis van een stadsbestuur met deze opvoeringen is eerder regel dan uitzondering. Het overzicht, dat de Belgische letterkundige Van Puyvelde maakte van geestelijke toneelstukken uit de veertiende en vijftiende eeuw, is voor een belangrijk deel gebaseerd op materiaal afkomstig uit stadsrekeningen.Ga naar eindnoot43. Hoewel de verordening van 1448 daarover geen mededelingen bevat, blijkt uit gegevens uit de jaren tachtig van de vijftiende eeuw dat de Bliscapen werden uitgevoerd door leden van het Grote Gilde, vermoedelijk zowel de schutters als de geassocieerde leden.Ga naar eindnoot44. Een gelukkig toeval wil dat twee van de Brusselse toneelstukken, de Eerste Bliscap en de Sevenste Bliscap, in handschrift zijn bewaard.Ga naar eindnoot45. Ook inhoudelijk bevatten deze een aanwijzing voor stedelijke bemoeienis, in het eerste toneelstuk wordt namelijk opgemerkt: Ende altemet jaerlix, soet hoert
Sonder verlet ende sonder discoert,
Soe meinen wier vort, ter stat beveelne,
Verstaet mijn woert, noch .VI. te speelneGa naar eindnoot46.
Dit is niet alleen een bevestiging van het gestelde in de oorkonde, het geeft ook aanvullende informatie. Waar in de verordening slechts sprake is van de bouw van een podium, wordt de stad hier als opdrachtgever | |
[pagina 237]
| |
van de uitvoering genoemd. Zoals wordt gesteld in het zesde artikel van de verordening van 1448 was de verhoging van de subsidie van één pond (vastgelegd in 1428) naar vijf pond (in 1448) ten dele daarvoor bedoeld. In een eerdere studie heb ik betoogd dat we ervan moeten uitgaan dat de Bliscapen speciaal voor deze gelegenheid zijn geschreven, uit de gegevens van de verordening van 1448 en het bovenstaande citaat van de Bliscapen mogen we dan concluderen dat de stad nauw betrokken is geweest bij de samenstelling van de toneelstukken.Ga naar eindnoot47. De Bliscapen hebben, naar laat-middeleeuwse traditie, de zeven vreugden in het leven van Maria als onderwerp, een mooie inhoudelijke aanvulling bij de processie ter ere van Onze Lieve Vrouw. In de prologen, die in beide ons overgeleverde Bliscapen in grote lijnen met elkaar overeen komen, is echter duidelijk een meer wereldse noot te herkennen.Ga naar eindnoot48. Maria's zegen wordt afgesmeekt voor de hertog, zijn vrouw en zijn zoon Karel van Charolais en diens echtgenote en vooral ook voor de stad Brussel: Maria, voncke ende rayende licht, [...]
Reyn suver kersouwe,
Wilt onsen prince ende oec sijn vrouwe,
Ende Charloot, onsen jongen heere,
Met sijnder vrouwe, behueden vor rouwe.
Ende alle haer vruende, jonge en ouwe,
Moet God bescermen van allen seere;
Ende oec voort meere sijn lant, sijn steden,
Dorpe, slote, wil God in vreden
Altoes behueden vor mesval;
Ende alle de ghene, om cort gebeden,
Diere geerne tslants profijt in deden.
Vor Bruessel biddic boven al!Ga naar eindnoot49.
Opmerkelijk is niet dat hier de stad wordt genoemd, zij is immers mecenas van de opvoeringen, opmerkelijk is dat - opnieuw - de hertog wordt vermeld.Ga naar eindnoot50. Net als voor de Ommegang, geldt voor de toneelstukken dat zij in principe zullen zijn gericht op een groot publiek. In de Bliscapen zelf wordt in ieder geval een breed publiek aangesproken: Sijt willecome, edele ende gemeyne,
Die hier dus minlijc sijt versaemt
In desen melodyosen Pleyne.
Sijt willecome, edele en gemeyne!Ga naar eindnoot51.
| |
[pagina 238]
| |
De sociale samenstelling van de aangesproken groep is slechts te definiëren als zeer breed. Iedereen kon uiteraard komen kijken naar de processie, van uitsluiting van bepaalde groepen bij de opvoering van de Bliscapen, bij voorbeeld door heffing van entreegeld, is ons niets bekend, mijns inziens zou dit in strijd zijn met het openbare karakter van de Ommegang.
Uit de inhoudelijke bemoeienis door het Brusselse stadsbestuur komt als zwaartepunt een concentratie op de hertogelijke dynastie naar voren, maar deze oorkonde is wat dat betreft geen unicum in de Brusselse geschiedenis. Het duidelijkst is de aanstelling tot stadsrederijker in 1474 van Colijn Caillieu door de stad Brussel ‘ter eeren van deser stad ende in recreatien van den gemeynen volke’.Ga naar eindnoot52. Het enige werk dat van na deze tijd bekend is van Caillieu - en waarvan de stad dus waarschijnlijk opdrachtgever was - is het presentspel ter ere van de geboorte van Margaretha van Oostenrijk in 1480 in Brussel, een allegorie waarin deze geboorte wordt vergeleken met die van Christus in Nazareth.Ga naar eindnoot53. Gezien het gestelde in de aanstellingsoorkonde van Caillieu, mogen we veronderstellen dat het publiek hier opnieuw zeer breed is geweest.Ga naar eindnoot54. Tussen 1440 en 1444 liet de stad twee kronieken afschrijven. Eerst werd Jan van Heelu's Rijmkroniek van de slag bij Woeringen gekopieerd, een werk dat ca. 1290 ontstond en een bewieroking vormt van de Brabantse hertog Jan I en diens overwinning bij Woeringen op een groot leger onder leiding van de bisschop van Keulen, vervolgens de al eerder genoemde Brabantsche Yeesten, een kroniek die de geschiedenis van de hertogen van Brabant behandelt en, net als de ‘levende genealogie’, de gehele dynastie volgt van de oudste hertog (Pepijn van Landen) tot aan Filips de Goede.Ga naar eindnoot55. Hoewel het geïntendeerde publiek van de handschriften van de Brabantsche Yeesten en de Rijmkroniek van Jan van Heelu niet geheel duidelijk is, sluit de inhoud redelijk tot zeer goed aan bij het karakter van de ‘levende genealogie’ en de Bliscapen. Een werkelijk treffende overeenkomst met het geconstateerde ten aanzien van de Ommegang vinden we in het onuitgegeven spel Van Menych Sympel ende van Outgedachte ende van Cronycke.Ga naar eindnoot56. Nu is de status van dit toneelstukje niet geheel duidelijk, wellicht is het geschreven door een onbekende Brusselse stadsrederijker: het is aangetroffen in een handschrift (het zgn. handschrift Leemans) dat voor het overige slechts drie stukken van rederijkers in stadsdienst bevat. In ieder geval kunnen we stellen dat het werkje is ontstaan rond 1465 en is gericht op een Brussels publiek.Ga naar eindnoot57. Van Menych Sympel is een toneelstuk van ongeveer 600 verzen. | |
[pagina 239]
| |
‘Menych Sympel’, iemand die we kunnen omschrijven als ‘the man in the street’ is benieuwd naar de afstamming van Karel van Charolais.Ga naar eindnoot58. Om dit uit te leggen wordt de gehele Brabantse-Bourgondische dynastie door ‘Outgedachte’ en diens vriendin ‘Cronycke’ met behulp van een getekende stamboom uit de doeken gedaan, tot enthousiasme van ‘Menych Sympel’, die bij het zien van de stamboom uitroept: Helpe maegt Marye
Soe en sagic noyt boom soe reyn gewracht...
Noyt dync en verblyde my meer int scouwen.Ga naar eindnoot59.
Uiteindelijk is het doel van het stuk om aan te geven dat Karel de Stoute afstamt van Karel de Grote, met wie hij zijn naam gemeen heeft en zo wordt aangegeven dat de Bourgondische hertogen legitieme opvolgers van de Brabantse hertogen zijn.Ga naar eindnoot60. Het is duidelijk dat het publiek zich moest identificeren met ‘Menych Sympel’: aan hem wordt de hele dynastie uitgelegd. Het beeld dat uit dit stuk ontstaat komt, wat betreft inhoud en geïntendeerd publiek, overeen met de ‘levende genealogie’ die werd gevormd door de ambachten tijdens de Ommegang.
Hoewel de Brusselse magistraat misschien geen opdrachtgever was van het spel Van Menych Sympel, was hij dat wel van de handschriften van Brabantsche Yeesten en Van Heelu's Rijmkroniek en hoogstwaarschijnlijk ook van het presentspel van Colijn Caillieu. We kunnen dan ook stellen dat de culturele politiek van de stad werd beheerst door een preoccupatie met het hertogelijk huis. Daaruit mogen we concluderen dat de stad Brussel in haar culturele politiek streefde naar een legitimering van de hertogelijke dynastie. We moeten de vraag stellen of er een zekere ratio in deze culturele politiek is te herkennen. De lijn lijkt te worden aangegeven door de praktische politiek van de stad. Vanaf het midden van de veertiende eeuw had Brussel een comfortabele positie opgebouwd als residentiestad van het Brabantse hertogen. In 1430 echter, werd Brabant opgeslokt door het Bourgondische statencomplex, de status van Brussel als hofstad liep gevaar door de aanspraken en ambities van ‘buitenlandse’ steden als Rijsel, Gent en Dijon. Het Brusselse stadsbestuur besloot een kostbare politiek te voeren om de Bourgondische hertogen over te halen hun hof naar het paleis op de Coudenberg te verplaatsen. Het duidelijkst wordt dit in de twee verbouwingscampagnes van het paleis in 1430-1432 en 1451-1458, die ten dele op stadskosten geschiedden.Ga naar eindnoot61. De inhoudelijke overeenkomst tussen gekozen thematiek en chronologie van enerzijds de culturele uitingen en anderzijds de politiek van inpalming van het | |
[pagina 240]
| |
hertogelijk hof is treffend, beide zijn dan ook zonder meer met elkaar in verband te brengen. Dit geeft aan dat de Brusselse culturele politiek niet door toeval werd bepaald maar door een bewust beleid. De legitimering van de hertogelijke dynastie die we constateerden in Brusselse kunstuitingen vormt immers ook een legitimering van de stedelijke politiek ten aanzien van de hertogen. Belanghebbenden van deze politiek waren vooral de patriciërs en de rijkere ambachten en zij waren het ook die de praktische, en naar we mogen aannemen ook de culturele, politiek bepaalden. Verzet tegen een op de hertog gerichte politiek kwam onder meer van de arme lakenambachten.Ga naar eindnoot62. Terecht stelt Soly ten aanzien van Blijde Inkomsten: ‘Het feestpogramma moest enerzijds de belangengemeenschap tussen de diverse sociale groepen onderlijnen en anderzijds de wezenlijke ongelijkheid rechtvaardigen volgens de schaal van rijkdom en macht’.Ga naar eindnoot63. Het is dan ook tekenend voor de Brusselse situatie dat het geïntendeerde publiek van ten minste een deel van de hier bestudeerde culturele uitingen niet exclusief behoorde tot een stedelijke elite maar tot een veel bredere sociale groep, wat wijst op een legitimering van de stedelijke politiek tegenover de ‘gehele’ Brusselse bevolking. Mijns inziens heeft de magistraat via culturele kanalen gezocht naar een brede steun van de bevolking voor zijn kostbare pogingen het Bourgondische hof naar de stad te halen. Exemplarisch is wat dat betreft de Brusselse ‘levende genealogie’: nadrukkelijk werden vooral de armere beroepsgroepen aangespoord daarin te participeren. Daarnaast lijkt een doel van de culturele politiek te hebben gelegen in het, ook door Pleij gesignaleerde, stimuleren van de stedelijke identiteit.Ga naar eindnoot64. Het stadsbestuur speelde een bescheiden, maar duidelijk stimulerende rol in de groei van de Ommegang van een schuttersprocessie tot een waarlijk stedelijk evenement. Het is in dat kader van belang te constateren dat de Ommegang een spiegel lijkt te hebben gevormd van de Brusselse maatschappij. Door het vertonen van de ‘levende genealogie’ in de Ommegang, maar ook door de vermelding van de hertogen in de Bliscapen, wordt een eenheid gesuggereerd tussen stad en hertogelijke dynastie. De zorg van het stadsbestuur voor het publiek geeft aan dat de stedelijke overheid, naast de stedelijke bevolking, ook de geestelijke en wereldlijke elite van de ernst van haar bedoelingen wilde doordringen. Werktuig van het Brusselse stadsbestuur was in dit geval het Grote Gilde van de voetboog. Het lag duidelijk niet in de bedoeling van de magistraat de processie af te nemen van het Grote Gilde. De bij de Ommegang behorende materialen bleven onder het beheer van het gilde staan en dit voerde ook de door het stadsbestuur vanaf 1448 | |
[pagina 241]
| |
gesubsidieerde Bliscapen uit. Uitdrukkelijk wenste het stadsbestuur echter een controlerende functie te houden: het toezicht op de voortgang van de processie geschiedde door patriciërs en in ruil voor de financiële ondersteuning moesten leden van het Grote Gilde jaarlijks rekening afleggen. Het is opmerkelijk dat het stadsbestuur juist de schutterij voor haar doel heeft gebruikt. Schuttersgilden vormden, naar het zich laat aanzien ook in andere steden, een belangrijke culturele factor en ook buiten Brussel hebben stedelijke overheden de schutterijen gesteund in hun culturele uitingen.Ga naar eindnoot65. Verder onderzoek naar deze specifiek stedelijke instellingen is echter noodzakelijk, waarbij een nadruk zou moeten liggen op de plaats die zij in culturele zin innamen in de stedelijke gemeenschap: in hoeverre hadden schuttersgilden identiteitsbepalend karakter, bij voorbeeld bij landjuwelen? Hadden de subsidies van de stedelijke overheden slechts te maken met de militaire rol van de schutterijen of ook met de culturele rol daarvan als ‘ambassadeur’ van de stad bij landjuwelen? Een vraag die met nadruk moet worden gesteld is, wat de exacte sociale samenstelling van de schuttersgilden was: hoe was de verhouding in schutterijen tussen patriciërs en ambachtslieden?Ga naar eindnoot66. Ook de positie van de geassocieerde leden bij schutterijen verdient nader onderzoek, vooral ten aanzien van samenstelling en (culturele) invloed. | |
BijlageVerordening van het stadsbestuur van Brussel dd. 20 februari 1448 met betrekking tot de Brusselse Ommegang. Stadsarchief Brussel cartularium VIII (Groot boeck metten knoopen), f.98v-99r. Overige kopieën: SAB XVI, f.122v-123v; SAB IX, f.41r-41v. Eerdere editie: A. Wauters, L'ancien ommeganck de Bruxelles (Bruxelles 1848), p. 24-26 (naar SAB IX).
Hier na volght de ordinancie die bij den borgermeesteren, scepenen, rentmeesteren ende den goeden luden gemeynlic van den raide van der stat van Bruessele geordineert es, overdragen ende gesloten, ter eeren Gods van Hemelrijcke ende sijnre liever gebenedider moeder, vander processien van opten Zavel.
[1] Ende inden yersten: om de voirs. processie van nu voertane bat ende eerliker gehouden ende gechiert te werdene dan zij tot hiertoe heeft geweest, soe es overdragen als voere, dat de stat van Bruessel vercrigen | |
[pagina 242]
| |
sal Philips Vyleyns plaetse, gelegen te Bruessel in de Guldestrate, soe men vuechelixt sal connen, op scattinge of anderssins. Ende dese plaetse sal de selve stat der voirs. bruederscap leenen om daer inne geset te werdene dwerck der voirg. processien toehoerende. [2] Item es noch overdragen: dat men van der stat wegen bidden sal den ambachten die ter selver processien hertogen te hebben plegen, dat zij die voirt ter eeren van Onser Liever Vrouwen houden ende die voirt uuttouwen, gelijc zij tot hiertoe hebben gedaen. Ende dat men oic sal bidden, als voere, den ambachten die tot hiertoe gheene hertogen uutgetouwt en hebben, dat zij op hen selven, oft met eenen oft met tween anderen ambachten met hen, oic eenen hertoge chieren ende uuttouwen willen inder manieren voirscreven, soe verre zij alleene op hen zelven na hueren state niet vuechelic des en consten gedoen. [3] Item ten derden male es overdragen als voere: dat de III overdeekenen van den drien gulden, of III andere notabele mannen van den geslechten, die de deekenen in huer stat, ende elc eenen uut sijnre gulden, nemen sal, soe verre de dekenen, of eenich van hen des niet van staden en waeren ofte gedoen en consten, te perde de voirs processie selen moeten bestieren, ende tvolc totter processien hoerende, doen voirtgaen, alsoe zij dat ernstelixt ende vuechelixt sullen connen gedoen. Ende sal elc van den drien die te perde aldus dese processie selen bestieren, hebben vander stat wegen des noenens eenen stoop wijns voer hueren arbeyt. [4] Item voert es overdragen: dat men in der stat huys niet meer maeltijt oft ontbijt metten prelaten oft anderen heeren houden en sal, op dat de selve processie dair met niet en worde ontstelt noch verlingt, gelijc zij dair met tot hier toe heeft geweest. Ende in compensacien van dien, sal men elken prelaet die ter processien comen sal schincken des noenens II stoope wijns meer dan men tot hier toe gedaen heeft. [5] Item noch es overdragen als voere: dat men alle jaere een spel spelen sal ten dage vander processien, te beghinnene ter II[s]ter uren nader noenen, ende opte nedermerct te Bruessel. Ende dese spelen selen zijn van Onser Liever Vrouwen VII blijscapen, daer af men alle jaere sal spelen deene, ende altijt een nuwe totter tijt toe dat die VII jaeren omme comen selen zijn. Ende ten eynde van den VII jaeren sal men wederomme de spele van den selven VII blijscapen van nuws beghinnen. Ende dat de stad van Bruessel dair toe sal doen maken een stellinge eens dair men tspel jaerlix op spelen sal. [6] Item ten lesten es geordineert ende overdragen: dat men den kerckmeesteren van Onzer Liever Vrouwen voirs. van der stad goede jaerlix geven sal de somme van vijf £ grote out alsulc als de stad hueren lijftochteren betalen sal, omme daer mede den last ende moeyten die | |
[pagina 243]
| |
men van allen saken totter voirs. processien ende spele behouft, ende des daer aen cleeft, te hulpen dragen ende opdat de selve processie temeliker, eerliker ende chierliker onderhouden worde, dan zij tot hiertoe heeft geweest, met welken V £ grote out deselve stad van allen lasten der selver processien aeng[a]ende ongehouden sal bliven. Ende de voirs. kerckmeesteren hebben toegeseeght om den last van der voirs. processien engheen meerder succoers oft goedoen vander stad namaels te begherene maer de voirs. processie ten laste vander voirseider kercken opten Zavel, ende opte V £ ouder grote voirscreven, jaerlix eerlike ende temelike te houdene sonder argelist. [7] Item es voirt overdragen: dat de voirs. kerckmeesteren van al des voirscreven steet jaerlix goede wet[t]ige rekeninge selen moeten doen gelijc zij tot hier toe van Onser Vrouwen anderen goeden gedaen hebben.
Item zijn alle de voirs. pointen in der manieren boven geruert overdragen ende gesloten gehouden te werden, alsoe lange als de voirs. kerckmeesteren de processie jaerlix eerlike, themelike ende chierlike doen houden ende regeren. Oft tot dat bijder wet ten tyde zijnde ende bijden raide van der stad dair op anders sal werden geordineert. Ende zij[n] de voirs. pointen ende ordinancien overdragen ende gesloten in den gemeynen raet van der stad des disendaigs XX dage in februari anno XIIIIc XLVII. |
|